Skip to main content

Bg 2.63

TEXT 63

Tekst

Verš

krodhād bhavati sammohaḥ
sammohāt smṛti-vibhramaḥ
smṛti-bhraṁśād buddhi-nāśo
buddhi-nāśāt praṇaśyati
krodhād bhavati sammohaḥ
sammohāt smṛti-vibhramaḥ
smṛti-bhraṁśād buddhi-nāśo
buddhi-nāśāt praṇaśyati

Synoniemen

Synonyma

krodhāt — van woede; bhavati — vindt plaats; sammohaḥ — volkomen illusie; sammohāt — van illusie; smṛti — van geheugen; vibhramaḥ — verwarring; smṛti-bhraṁśāt — na de verbijstering van het geheugen; buddhi-nāśaḥ — verlies van intelligentie; buddhi-nāśāt — en door het verlies van intelligentie; praṇaśyati — komt men ten val.

krodhāt — z hněvu; bhavati — nastává; sammohaḥ — úplná iluze; sammohāt — z iluze; smṛti — paměti; vibhramaḥ — zmatení; smṛti-bhraṁśāt — po zmatení paměti; buddhi-nāśaḥ — ztráta inteligence; buddhi-nāśāt — a ze ztráty inteligence; praṇaśyati — osoba poklesne.

Vertaling

Překlad

Uit woede komt volslagen illusie voort en illusie veroorzaakt verwarring van het geheugen. Wanneer het geheugen verward is, gaat de intelligentie verloren en is de intelligentie eenmaal verloren, dan valt men terug in het materiële moeras.

Z hněvu povstává naprostá iluze a z iluze zmatení paměti. Když je zmatena paměť, dojde ke ztrátě inteligence, a když je ztracena inteligence, padá živá bytost znovu do hmotné tůně.

Betekenisverklaring

Význam

Śrīla Rūpa Gosvāmī heeft ons de volgende instructie gegeven:

Śrīla Rūpa Gosvāmī nás ve svém díle Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.256) učí:

prāpañcikatayā buddhyā
hari-sambandhi-vastunaḥ
mumukṣubhiḥ parityāgo
vairāgyaṁ phalgu kathyate
prāpañcikatayā buddhyā
hari-sambandhi-vastunaḥ
mumukṣubhiḥ parityāgo
vairāgyaṁ phalgu kathyate

(Bhakti-rasāmṛta-sindhu 1.2.258)

(Bhakti-rasāmṛta-sindhu 1.2.258)

Door Kṛṣṇa-bewustzijn te ontwikkelen komt men tot het besef dat alles in dienst aan de Heer gebruikt kan worden. Zij die niets van Kṛṣṇa-bewustzijn afweten, proberen kunstmatig materiële objecten te vermijden, met als gevolg dat ze niet het niveau van volmaakte onthechting bereiken, ook al verlangen ze naar bevrijding van materiële gebondenheid. Hun zogenaamde onthechting wordt phalgu genoemd, minder belangrijk.

Iemand in Kṛṣṇa-bewustzijn weet daarentegen hoe hij alles in dienst aan de Heer moet gebruiken; daardoor valt hij niet ten prooi aan een materieel bewustzijn. Bijvoorbeeld, volgens een impersonalist kan de Heer of het Absolute niet eten omdat Hij onpersoonlijk is. Terwijl een impersonalist alle smakelijke etenswaren vermijdt, weet een toegewijde dat Kṛṣṇa de allerhoogste genieter is en dat Hij alles eet wat met liefde aan Hem geofferd wordt. Nadat hij de Heer goed voedsel geofferd heeft, neemt de toegewijde dat wat de Heer overlaat, wat prasāda wordt genoemd. Op die manier wordt alles gespiritualiseerd en bestaat er geen gevaar dat men terugvalt. De toegewijde neemt prasāda in Kṛṣṇa-bewustzijn, terwijl de niet-toegewijde dat verwerpt als iets materieels. De impersonalist geniet door zijn kunstmatige onthechting dus niet van het leven en daarom zal de geringste verstoring van zijn geest hem opnieuw verstrikken in het moeras van het materiële bestaan. Er wordt daarom gezegd dat zo’n ziel, ook al komt ze tot de positie van bevrijding, terugvalt omdat ze niet ondersteund wordt door devotionele dienst.

Rozvinutím vědomí Kṛṣṇy lze poznat, že vše má své použití ve službě Pánu. Ti, kteří o vědomí Kṛṣṇy nic nevědí, se nepřirozeně snaží vyhýbat hmotným objektům, a výsledkem je, že i když se chtějí vysvobodit z pout hmoty, nedosáhnou dokonalé úrovně odříkání. Jejich takzvané odříkání se nazývá phalgu, méně důležité. Naopak ten, kdo si je vědom Kṛṣṇy, ví, jak vše použít ve službě Pánu, a proto nepadne za obět hmotnému vědomí. Zastánci impersonalismu jsou například toho názoru, že Pán či Absolutno jakožto neosobní nemůže jíst. Impersonalista se snaží vyhýbat dobrému jídlu, ale oddaný ví, že Kṛṣṇa je nejvyšší poživatel a že jí vše, co Mu je s oddaností nabízeno. A po obětování chutného jídla Pánu oddaný přijímá k jídlu zbytky zvané prasādam. Tak se vše zduchovní a nehrozí mu, že by poklesl. Oddaný přijímá prasādam vědom si Kṛṣṇy, zatímco neoddaný ho považuje za hmotné, a tak ho odmítá. Impersonalista si tedy kvůli svému nepřirozenému odříkání nemůže užívat života, a proto ho i nepatrné vzrušení mysli stáhne zpět do tůně hmotné existence. Je řečeno, že i když taková duše dospěje k osvobození, znovu poklesne, jelikož nemá oporu v oddané službě.