Skip to main content

Bg 2.7

TEXT 7

Tekst

Text

kārpaṇya-doṣopahata-svabhāvaḥ
pṛcchāmi tvāṁ dharma-sammūḍha-cetāḥ
yac chreyaḥ syān niścitaṁ brūhi tan me
śiṣyas te ’haṁ śādhi māṁ tvāṁ prapannam
kārpaṇya-doṣopahata-svabhāvaḥ
pṛcchāmi tvāṁ dharma-sammūḍha-cetāḥ
yac chreyaḥ syān niścitaṁ brūhi tan me
śiṣyas te ’haṁ śādhi māṁ tvāṁ prapannam

Synoniemen

Synonyms

kārpaṇya — van vrekkigheid; doṣa — door de zwakheid; upahata — gekweld worden; sva-bhāvaḥ — kenmerken; pṛcchāmi — ik vraag; tvām — aan Jou; dharma — religie; sammūḍha — verward; cetāḥ — in het hart; yat — wat; śreyaḥ — het beste; syāt — kan zijn; niścitam — vertrouwelijk; brūhi — vertel; tat — dat; me — aan mij; śiṣyaḥ — discipel; te — Jouw; aham — ik ben; śādhi — onderricht; mām — mij; tvām — aan Jou; prapannam — overgegeven.

kārpaṇya — of miserliness; doṣa — by the weakness; upahata — being afflicted; svabhāvaḥ — characteristics; pṛcchāmi — I am asking; tvām — unto You; dharma — religion; sammūḍha — bewildered; cetāḥ — in heart; yat — what; śreyaḥ — all-good; syāt — may be; niścitam — confidently; brūhi — tell; tat — that; me — unto me; śiṣyaḥ — disciple; te — Your; aham — I am; śādhi — just instruct; mām — me; tvām — unto You; prapannam — surrendered.

Vertaling

Translation

Ik weet niet meer wat mijn plicht is en ben door een vrekkige zwakheid mijn evenwicht kwijt. In deze toestand vraag ik Je me met zekerheid te vertellen wat het beste voor me is. Ik ben nu Je leerling en geef me volkomen aan Je over. Alsjeblieft, onderricht me.

Now I am confused about my duty and have lost all composure because of miserly weakness. In this condition I am asking You to tell me for certain what is best for me. Now I am Your disciple, and a soul surrendered unto You. Please instruct me.

Betekenisverklaring

Purport

Het hele systeem van materiële activiteiten is voor iedereen een bron van verwarring; zo werkt de natuur. Bij elke stap raken we verward en daarom moeten we een bonafide spiritueel leraar benaderen die de juiste begeleiding kan geven om het doel van het leven te volbrengen. De hele Vedische literatuur raadt ons aan een bonafide spiritueel leraar te benaderen om vrij te raken van de complicaties van het leven, die ons overkomen zonder dat we dat willen. Het is als een bosbrand die om de een of andere reden woedt zonder door iemand aangestoken te zijn. Op dezelfde manier bevindt de wereld zich in een situatie waarin de problemen van het leven vanzelf verschijnen zonder dat we deze verwarring willen. Niemand wil brand, maar toch is het er en we staan perplex. De Vedische wijsheid raadt ons daarom aan dat, als we een oplossing willen voor de moeilijkheden van het leven en we de wetenschap van de oplossing willen begrijpen, we een bonafide spiritueel leraar moeten benaderen, die verbonden is met de opeenvolging van discipelen. Wie een spiritueel leraar heeft, wordt verondersteld alles te weten. Men moet daarom niet in deze materiële verbijstering blijven, maar men moet een spiritueel leraar benaderen. Dat is de betekenis van dit vers.

By nature’s own way the complete system of material activities is a source of perplexity for everyone. In every step there is perplexity, and therefore it behooves one to approach a bona fide spiritual master who can give one proper guidance for executing the purpose of life. All Vedic literatures advise us to approach a bona fide spiritual master to get free from the perplexities of life, which happen without our desire. They are like a forest fire that somehow blazes without being set by anyone. Similarly, the world situation is such that perplexities of life automatically appear, without our wanting such confusion. No one wants fire, and yet it takes place, and we become perplexed. The Vedic wisdom therefore advises that in order to solve the perplexities of life and to understand the science of the solution, one must approach a spiritual master who is in the disciplic succession. A person with a bona fide spiritual master is supposed to know everything. One should not, therefore, remain in material perplexities but should approach a spiritual master. This is the purport of this verse.

Wie is degene die omgeven wordt door materiële verwikkelingen? Het is degene die de problemen van het leven niet begrijpt. In de Bṛhad-āraṇyaka Upaniṣad (3.8.10) wordt een verward persoon als volgt beschreven: yo vā etad akṣaraṁ gārgy aviditvāsmāl̐ lokāt praiti sa kṛpaṇaḥ. ‘Degene die niet als een mens een oplossing zoekt voor de problemen van het leven en die zo net als katten en honden de wereld verlaat, zonder dat hij de wetenschap van zelfrealisatie begrepen heeft, is een vrekkig persoon.’ Deze menselijke levensvorm is een zeer waardevol bezit voor het levend wezen, dat hem kan gebruiken om de problemen van het leven mee op te lossen; wie deze mogelijkheid niet aangrijpt, is daarom een vrek. In tegenstelling tot de vrek is er ook de brāhmaṇa of degene die intelligent genoeg is dit lichaam te gebruiken om alle problemen op te lossen. Ya etad akṣaraṁ gārgi viditvāsmāl̐ lokāt praiti sa brāhmaṇaḥ.

Who is the man in material perplexities? It is he who does not understand the problems of life. In the Bṛhad-āraṇyaka Upaniṣad (3.8.10) the perplexed man is described as follows: yo vā etad akṣaraṁ gārgy aviditvāsmāḻ lokāt praiti sa kṛpaṇaḥ. “He is a miserly man who does not solve the problems of life as a human and who thus quits this world like the cats and dogs, without understanding the science of self-realization.” This human form of life is a most valuable asset for the living entity, who can utilize it for solving the problems of life; therefore, one who does not utilize this opportunity properly is a miser. On the other hand, there is the brāhmaṇa, or he who is intelligent enough to utilize this body to solve all the problems of life. Ya etad akṣaraṁ gārgi viditvāsmāl lokāt praiti sa brāhmaṇaḥ.

De kṛpaṇa’s, de vrekkige personen, verspillen hun tijd in de lichamelijke levensopvatting door hun sterke vereenzelviging met familie, samenleving, land enz. Op basis van externe, lichamelijke aantrekking is men vaak gehecht aan het familieleven, dat wil zeggen: vrouw, kinderen en andere familieleden. De kṛpaṇa denkt dat hij in staat is om zijn familieleden tegen de dood te beschermen of hij denkt dat zijn familie of samenleving hem van de afgrond van de dood kan redden. Zulke gehechtheid aan familie is ook aanwezig in de lagere diersoorten, die ook voor hun kinderen zorgen. Intelligent als hij was, begreep Arjuna dat zijn genegenheid voor zijn familieleden en zijn verlangen om hen tegen de dood te beschermen de oorzaken waren van zijn verwarring. Hoewel hij begreep dat zijn plicht om te vechten op hem wachtte, kon hij, door zijn vrekkige zwakheid, toch zijn plichten niet vervullen. Daarom vraagt hij Heer Kṛṣṇa, de allerhoogste spiritueel leraar, om hem de uiteindelijke oplossing te geven. Hij geeft zich over aan Kṛṣṇa als een discipel. Hij wil geen vriendelijke gesprekken meer. De gesprekken tussen meester en discipel zijn ernstig en Arjuna wil nu zeer ernstig spreken met de persoon die hij als zijn spiritueel leraar erkent. Kṛṣṇa is daarom de oorspronkelijke spiritueel leraar van de wetenschap van de Bhagavad-gītā en Arjuna is de eerste discipel die de Gītā leert begrijpen.

De manier waarop Arjuna de Bhagavad-gītā leert begrijpen, wordt in de Gītā zelf beschreven. Toch zeggen dwaze, wereldse geleerden dat men zich niet aan de persoon Kṛṣṇa hoeft over te geven, maar aan ‘het ongeborene in Kṛṣṇa’. Er bestaat geen verschil tussen het in- en uitwendige van Kṛṣṇa; wie dit niet begrijpt, maar toch de Bhagavad-gītā probeert te begrijpen, is een grote dwaas.

The kṛpaṇas, or miserly persons, waste their time in being overly affectionate for family, society, country, etc., in the material conception of life. One is often attached to family life, namely to wife, children and other members, on the basis of “skin disease.” The kṛpaṇa thinks that he is able to protect his family members from death; or the kṛpaṇa thinks that his family or society can save him from the verge of death. Such family attachment can be found even in the lower animals, who take care of children also. Being intelligent, Arjuna could understand that his affection for family members and his wish to protect them from death were the causes of his perplexities. Although he could understand that his duty to fight was awaiting him, still, on account of miserly weakness, he could not discharge the duties. He is therefore asking Lord Kṛṣṇa, the supreme spiritual master, to make a definite solution. He offers himself to Kṛṣṇa as a disciple. He wants to stop friendly talks. Talks between the master and the disciple are serious, and now Arjuna wants to talk very seriously before the recognized spiritual master. Kṛṣṇa is therefore the original spiritual master of the science of Bhagavad-gītā, and Arjuna is the first disciple for understanding the Gītā. How Arjuna understands the Bhagavad-gītā is stated in the Gītā itself. And yet foolish mundane scholars explain that one need not submit to Kṛṣṇa as a person, but to “the unborn within Kṛṣṇa.” There is no difference between Kṛṣṇa’s within and without. And one who has no sense of this understanding is the greatest fool in trying to understand Bhagavad-gītā.