Skip to main content

STIHOVI 1-2

TEXTS 1-2

Tekst

Tekst

arjuna uvāca
prakṛtiṁ puruṣaṁ caiva
kṣetraṁ kṣetra-jñam eva ca
etad veditum icchāmi
jñānaṁ jñeyaṁ ca keśava
arjuna uvāca
prakṛtiṁ puruṣaṁ caiva
kṣetraṁ kṣetra-jñam eva ca
etad veditum icchāmi
jñānaṁ jñeyaṁ ca keśava
śrī-bhagavān uvāca
idaṁ śarīraṁ kaunteya
kṣetram ity abhidhīyate
etad yo vetti taṁ prāhuḥ
kṣetra-jña iti tad-vidaḥ
śrī-bhagavān uvāca
idaṁ śarīraṁ kaunteya
kṣetram ity abhidhīyate
etad yo vetti taṁ prāhuḥ
kṣetra-jña iti tad-vidaḥ

Synonyms

Synoniemen

arjunaḥ uvāca – Arjuna reče; prakṛtim – prirodu; puruṣam – uživatelja; ca – također; eva – zacijelo; kṣetram – polje; kṣetra-jñam – poznavatelja polja; eva – zacijelo; ca – također; etat – sve to; veditum – shvatiti; icchāmi – želim; jñānam – znanje; jñeyam – predmet znanja; ca – također; keśava – o Kṛṣṇa; śrī-bhagavān uvāca – Božanska Osoba reče; idam – ovo; śarīram – tijelo; kaunteya – o Kuntīn sine; kṣetram – polje; iti – tako; abhidhīyate – naziva se; etat – to; yaḥ – onaj tko; vetti – zna; tam – on; prāhuḥ – naziva se; kṣetra-jñaḥ – poznavateljem polja; iti – tako; tat-vidaḥ – oni koji znaju.

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; prakṛtim — de materiële natuur; puruṣam — de genieter; ca — ook; eva — zeker; kṣetram — het veld; kṣetra-jñam — degene die het veld kent; eva — zeker; ca — en; etat — dit alles; veditum — begrijpen; icchāmi — ik verlang; jñānam — kennis; jñeyam — het kenbare; ca — en; keśava — o Kṛṣṇa; śrī-bhagavān uvāca — de Persoonlijkheid Gods zei; idam — dit; śarīram — lichaam; kaunteya — o zoon van Kuntī; kṣetram — het veld; iti — zo; abhidhīyate — wordt genoemd; etat — dit; yaḥ — wie; vetti — weet; tam — hij; prāhuḥ — wordt genoemd; kṣetra-jñaḥ — degene die het veld kent; iti — zo; tat-vidaḥ — door hen die dit weten.

Translation

Vertaling

Arjuna reče: Dragi moj Kṛṣṇa, želim shvatiti prakṛti [prirodu], puruṣu [uživatelja], polje, poznavatelja polja, znanje i predmet znanja. Svevišnja Božanska Osoba reče: O Kuntīn sine, ovo se tijelo naziva poljem, a poznavatelj tijela poznavateljem polja.

Arjuna zei: O dierbare Kṛṣṇa, ik verlang ernaar te horen over prakṛti [de materiële natuur] en puruṣa [de genieter], over het veld en de kenner van het veld, en over kennis en het kenbare.

Purport

Betekenisverklaring

SMISAO: Arjuna je želio shvatiti prakṛti (prirodu), puruṣu (uživatelja), kṣetru (polje), kṣetra-jñu (poznavatelja polja), znanje i predmet znanja. U odgovoru na ova pitanja, Kṛṣṇa je rekao da se tijelo naziva poljem, a poznavatelj tijela poznavateljem polja. Ovo tijelo je polje djelovanja za uvjetovanu dušu. Uvjetovana duša, zarobljena u materijalnom postojanju, pokušava gospodariti materijalnom prirodom. Tako ovisno o svojoj sposobnosti gospodarenja materijalnom prirodom dobiva polje djelovanja. To je polje djelovanja tijelo. Što je tijelo? Tijelo se sastoji od osjetila. Uvjetovana duša želi uživati u zadovoljavanju osjetila i u skladu sa svojom sposobnošću zadovoljavanja osjetila dobiva tijelo ili polje djelovanja. Zato se tijelo naziva kṣetrom ili poljem djelovanja za uvjetovanu dušu. Živo je biće, koje se ne bi trebalo poistovjećivati s tijelom, kṣetra-jña, poznavatelj polja. Nije teško shvatiti razliku između polja i poznavatelja polja, tijela i poznavatelja tijela. Svatko može shvatiti da se njegovo tijelo od djetinjstva do starosti mijenja, ali on ipak ostaje ista osoba. Između poznavatelja polja i samoga polja postoji razlika. Tako živa uvjetovana duša može shvatiti da se razlikuje od tijela. Na početku je bilo rečeno da se živo biće nalazi u tijelu – dehino 'smin – i da se tijelo od djetinjstva do dječaštva, od dječaštva do mladosti i od mladosti do starosti mijenja. Osoba koja posjeduje tijelo zna da se tijelo mijenja. Vlasnik je tijela nedvojbeno kṣetra-jña. Katkada mislimo „ja sam sretan", „ja sam muškarac", „ja sam žena", „ja sam pas", „ja sam mačka". To su tjelesna imenovanja poznavatelja, ali on se razlikuje od tijela. Premda možemo koristiti mnogo stvari, npr. našu odjeću, znamo da se razlikujemo od stvari koje koristimo. Slično tome, ako malo razmislimo, možemo shvatiti da se razlikujemo od tijela. Ja ili vi ili bilo tko drugi tko posjeduje tijelo je kṣetra-jña, poznavatelj polja djelovanja, a tijelo je kṣetra, samo polje djelovanja.

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Dit lichaam, o zoon van Kuntī, wordt het veld genoemd en degene die dit lichaam kent wordt de kenner van het veld genoemd.

Arjuna was nieuwsgierig naar prakṛti (de materiële natuur), puruṣa (de genieter), kṣetra (het veld), kṣetra-jña (de kenner van het veld), kennis en het object van kennis. Toen Arjuna hier allemaal naar vroeg, zei Kṛṣṇa dat dit lichaam het veld wordt genoemd en dat iemand die dit lichaam kent, de kenner van het veld genoemd wordt. Voor de geconditioneerde ziel is het lichaam het veld van activiteiten. De geconditioneerde ziel is verstrikt in het materiële bestaan en probeert de baas te spelen over de materiële natuur. Zo krijgt ze overeenkomstig haar vermogen om over de materiële natuur te heersen een veld van activiteit. Dat veld van activiteit is het lichaam.

Maar wat is het lichaam? Het lichaam bestaat uit zintuigen. De geconditioneerde ziel wil van zinsbevrediging genieten en overeenkomstig haar vermogen daarvan te genieten, krijgt ze een bepaald lichaam of een veld van activiteit. Daarom wordt het lichaam kṣetra genoemd, het veld van activiteit voor de geconditioneerde ziel.

De persoon, die zich niet met het lichaam zou moeten identificeren, wordt de kṣetra-jña genoemd, de kenner van het veld. Het is niet zo moeilijk om het verschil te begrijpen tussen het veld en de kenner ervan of tussen het lichaam en de kenner van het lichaam. Iedereen kan nagaan dat men van jeugd naar ouderdom zoveel lichaamsveranderingen ondergaat, terwijl men toch een en dezelfde persoon blijft. Op die manier bestaat er dus een verschil tussen de kenner van het veld en het veld van activiteit op zich. Een levende, geconditioneerde ziel kan op die manier begrijpen dat ze van het lichaam verschilt. In het begin van de Bhagavad-gītā wordt beschreven dat — dehino ’smin — het levend wezen zich in het lichaam bevindt en dat dat lichaam verandert van kinderjaren naar jeugd en van jeugd naar ouderdom. Maar de persoon die het lichaam bezit, weet dat het lichaam verandert. Met andere woorden, de eigenaar is onmiskenbaar de kṣetra-jña.

Soms denken we: ‘Ik ben gelukkig’, ‘ik ben een man’, ‘ik ben een vrouw’, ‘ik ben een hond’, ‘ik ben een kat’. Dit zijn de lichamelijke benamingen van de kenner. Maar de kenner verschilt van het lichaam. Hoewel we verschillende voorwerpen gebruiken (onze kleren enz.), weten we dat we van deze gebruiksvoorwerpen verschillen. Op dezelfde manier kunnen we na enig nadenken begrijpen dat we van het lichaam verschillen. Ik, jij of wie dan ook die een lichaam bezit, wordt een kṣetra-jña genoemd, de kenner van het veld van activiteiten, en het lichaam wordt kṣetra genoemd, het veld van activiteiten zelf.

U prvih šest poglavlja Bhagavad-gīte bio je opisan poznavatelj tijela (živo biće) i položaj u kojem može shvatiti Svevišnjeg Gospodina. U srednjih šest poglavlja Bhagavad-gīte bili su opisani Svevišnja Božanska Osoba i odnos između duše i Nad-duše u predanom služenju. U tim je poglavljima nepobitno utvrđen nadređeni položaj Svevišnje Božanske Osobe i podređeni položaj duše. Živa su bića u svim okolnostima podređena, ali u svojoj zaboravnosti pate. Kad zahvaljujući pobožnim djelima steknu znanje, prilaze Svevišnjem Gospodinu iz različitih položaja – kao nesretnici, kao siromasi, kao znatiželjni i kao tragaoci za znanjem. To je također bilo opisano. Sada će, počev od trinaestoga poglavlja, biti objašnjeno kako živo biće dolazi u dodir s materijalnom prirodom i kako ga Svevišnji Gospodin izbavlja raznim procesima plodonosna djelovanja, njegovanja znanja i predana služenja. Također će biti objašnjeno kako živo biće, iako se potpuno razlikuje od materijalnog tijela, na neki način biva vezano za njega.

In de eerste zes hoofdstukken van de Bhagavad-gītā wordt een beschrijving gegeven van de kenner van het lichaam (het levend wezen) en de positie waarin het de Allerhoogste Heer kan begrijpen. De middelste zes hoofdstukken van de Bhagavad-gītā beschrijven de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en de relatie tussen de individuele ziel en de Superziel met betrekking tot devotionele dienst. In deze hoofdstukken worden de superieure positie van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en de ondergeschikte positie van de individuele ziel op ondubbelzinnige wijze gedefinieerd. In alle omstandigheden zijn de levende wezens ondergeschikt, maar door hun vergeetachtigheid lijden ze. Wanneer ze door vrome activiteiten verstandig worden, komen ze met verschillende motivaties naar de Allerhoogste Heer als degenen in nood, degenen die geld nodig hebben, de nieuwsgierigen en degenen die op zoek zijn naar kennis. Ook dat werd beschreven. Nu, beginnend met het dertiende hoofdstuk, wordt uitgelegd hoe het levend wezen met de materiële natuur in aanraking komt en hoe het door de Allerhoogste Heer verlost wordt door de verschillende methoden van resultaatgerichte activiteiten, het cultiveren van kennis en devotionele dienst. Hoewel het levend wezen volkomen verschillend is van het materiële lichaam, komt het er op een of andere manier mee in verband te staan. Ook dat wordt uitgelegd.