Skip to main content

TEXT 2

Bg 2.2

Texte

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
kutas tvā kaśmalam idaṁ
viṣame samupasthitam
anārya-juṣṭam asvargyam
akīrti-karam arjuna
śrī-bhagavān uvāca
kutas tvā kaśmalam idaṁ
viṣame samupasthitam
anārya-juṣṭam asvargyam
akīrti-karam arjuna

Synonyms

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca: Dieu, la Personne Suprême, dit; kutaḥ: d’où; tvā: en toi; kaśmalam: souillure; idam: une telle lamentation; viṣame: en cette heure de crise; samupasthitam: survenue; anārya: êtres ignorant la valeur de la vie; juṣṭam: le fait des; asvargyam: qui ne conduit pas aux planètes supérieures; akīrti: infamie; karam: cause de; arjuna: ô Arjuna.

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; kutaḥ — waarvandaan; tvā — tot jou; kaśmalam — onzuiverheid; idam — dit getreur; viṣame — op dit kritieke moment; samupasthitam — gekomen; anārya — mensen die de waarde van het leven niet kennen; juṣṭam — beoefend door; asvargyam — wat niet tot hogere planeten leidt; akīrti — schande; karam — de oorzaak van; arjuna — o Arjuna.

Translation

Vertaling

Dieu, la Personne Suprême, dit: Ô Arjuna, comment de telles impuretés ont-elles pu naître en toi ? Ces lamentations sont tout à fait indignes d’un homme conscient de la valeur de la vie. Elles ne conduisent pas aux planètes supérieures mais à l’infamie.

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, waar komen deze onzuiverheden vandaan? Ze passen helemaal niet bij iemand die de waarde van het leven kent. Ze leiden niet tot hogere planeten, maar tot schande.

Purport

Betekenisverklaring

Kṛṣṇa n’est autre que Dieu, la Personne Suprême. C’est pourquoi dans la Bhagavad-gītā Il porte le nom de Bhagavān, qui désigne l’aspect ultime de la Vérité Absolue. On distingue en effet trois phases dans la réalisation de la Vérité Absolue: le Brahman, l’Esprit impersonnel omniprésent; le Paramātmā, l’aspect de Dieu localisé dans le cœur de chaque être vivant; et Bhagavān, Dieu, la Personne Suprême, Śrī Kṛṣṇa. Le Śrīmad-Bhāgavatam (1.2.11) expose comme suit cette conception de la Vérité Absolue:

Kṛṣṇa en de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zijn een en dezelfde. Heer Kṛṣṇa wordt daarom overal in de Gītā aangeduid met ‘Bhagavān’. Bhagavān is het allerhoogste in de Absolute Waarheid. De Absolute Waarheid wordt in drie fasen van inzicht gerealiseerd: als Brahman of de onpersoonlijke, aldoordringende spirituele energie; als Paramātmā of dat aspect van de Allerhoogste dat gelokaliseerd is in het hart van alle levende wezens, en Bhagavān of de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Heer Kṛṣṇa. In het Śrīmad-Bhāgavatam (1.2.11) wordt dit begrip van de Absolute Waarheid als volgt uitgelegd:

vadanti tat tattva-vidas
tattvaṁ yaj jñānam advayam
brahmeti paramātmeti
bhagavān iti śabdyate
vadanti tat tattva-vidas
tattvaṁ yaj jñānam advayam
brahmeti paramātmeti
bhagavān iti śabdyate

« Le sage qui connaît pleinement la Vérité Absolue la réalise en trois phases. Ces trois aspects qui désignent une seule et même réalité ont pour nom Brahman, Paramātmā et Bhagavān. »

‘De Absolute Waarheid wordt in drie fasen van inzicht gerealiseerd door degene die de Absolute Waarheid kent, en ze zijn alle drie gelijk aan elkaar. Deze fasen van inzicht worden aangeduid met Brahman, Paramātmā en Bhagavān.’

Pour illustrer ces trois aspects de Dieu, nous prendrons l’exemple du soleil qui présente lui aussi trois aspects différents: les rayons, la surface du globe et l’astre lui-même. Qui porte son étude sur les seuls rayons du soleil n’en reste qu’aux préliminaires, alors que celui qui en étudie la surface fait preuve d’une connaissance plus poussée. Quant à celui qui parvient à pénétrer au cœur même de l’astre, il possède la plus grande maîtrise du sujet. L’étudiant ordinaire qui se contente d’appréhender la seule lumière du soleil, son omniprésence dans l’univers et la nature impersonnelle de son rayonnement, peut être comparé au spiritualiste qui n’a pris conscience que de l’aspect Brahman de la Vérité Absolue, alors que l’étudiant plus instruit qui observe le disque solaire peut être comparé au spiritualiste ayant réalisé l’aspect Paramātmā. Quant à celui qui réussit à pénétrer au cœur de l’astre, on peut le comparer au spiritualiste qui a réalisé les traits personnels de la Vérité Suprême et Absolue (Bhagavān). Aussi, bien que tous s’absorbent dans l’étude d’un même sujet, les bhaktas, ceux qui ont réalisé l’aspect Bhagavān de la Vérité Absolue, s’avèrent être les spiritualistes les plus accomplis. Les rayons du soleil, le disque solaire et la réalité interne de l’astre sont indissociables, mais ceux qui étudient, chacun respectivement, l’un des aspects particuliers du soleil ne peuvent être rangés dans la même catégorie.

Deze drie goddelijke aspecten kunnen worden verduidelijkt door het voorbeeld van de zon, die ook drie verschillende aspecten heeft: de zonneschijn, het zonneoppervlak en de zonneplaneet zelf. Wie alleen maar de zonneschijn bestudeert, is een student die zich nog voorbereidt. Wie het zonneoppervlak begrijpt, is verder gevorderd en wie door kan dringen tot de zonneplaneet is het verst gevorderd. Gewone studenten die al tevreden zijn met begrip van de zonneschijn — de verblindende gloed van haar onpersoonlijke natuur en hoe zij aldoordringend is in het universum — kunnen vergeleken worden met hen die zich alleen maar bewust kunnen worden van het Brahman-aspect van de Absolute Waarheid. De student die verder gevorderd is, begrijpt de zonneschijf, die vergeleken wordt met het kennen van het Paramātmā-aspect van de Absolute Waarheid. En de student die kan doordringen tot de kern van de zonneplaneet, wordt vergeleken met hen die zich de persoonlijke kenmerken van de Allerhoogste Absolute Waarheid hebben gerealiseerd. De bhakta’s of transcendentalisten die zich het Bhagavān-aspect van de Absolute Waarheid gerealiseerd hebben, zijn daarom de allerhoogste transcendentalisten, ook al bestuderen alle studenten in de Absolute Waarheid hetzelfde onderwerp. De zonneschijn, de zonneschijf en de processen die plaatsvinden in de planeet zelf kunnen niet van elkaar gescheiden worden, maar ondanks dat bevinden de studenten van de drie verschillende fasen zich niet in dezelfde categorie.

Le sens du mot Bhagavān nous est donné par le grand sage Parāśara Muni, le père de Vyāsadeva. L’Être Suprême est ainsi nommé car Il possède dans leur totalité, richesse, force, renommée, beauté, connaissance et renoncement parfaits. Bien qu’il y ait beaucoup de gens riches, puissants, beaux, célèbres, érudits ou détachés, aucun ne peut prétendre posséder dans leur intégralité l’ensemble de ces attributs. Seul Kṛṣṇa est en droit de les revendiquer car Il est Dieu, la Personne Suprême. Nul être vivant, que ce soit Brahmā, Śiva ou Nārāyaṇa, ne possède de telles opulences spirituelles. Brahmā conclut d’ailleurs lui-même dans la Brahma-saṁhitā (5.1) que Kṛṣṇa est Dieu, la Personne Suprême. Nul ne L’égale ou ne Lui est supérieur. Il est Bhagavān, le Seigneur originel, connu également sous le nom de Govinda. Il est la cause ultime de toutes les causes.

Het sanskrietwoord ‘bhagavān’ wordt uitgelegd door Parāśara Muni, de grote autoriteit en vader van Vyāsadeva. De Allerhoogste Persoonlijkheid die alle rijkdom, alle kracht, alle roem, alle schoonheid, alle kennis en alle onthechting bezit, wordt Bhagavān genoemd. Er zijn veel personen die heel rijk, heel krachtig, heel mooi, heel beroemd, heel geleerd en heel onthecht zijn, maar geen van hen kan volhouden volledig in het bezit te zijn van alle rijkdom, alle kracht enz. Alleen Kṛṣṇa kan dit beweren, omdat Hij de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is. Geen enkel levend wezen, inclusief Brahmā, Heer Śiva en Nārāyaṇa, kan deze volheden net zo volledig in zijn bezit hebben als Kṛṣṇa. Daarom komt heer Brahmā zelf in zijn Brahma-saṁhitā tot de conclusie dat Heer Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is. Niemand is Zijn gelijke en niemand staat boven Hem. Hij is de oorspronkelijke Heer of Bhagavān, die bekendstaat als Govinda en die de oorzaak van alle oorzaken is:

īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ
sac-cid-ānanda-vigrahaḥ
anādir ādir govindaḥ
sarva-kāraṇa-kāraṇam
īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ
sac-cid-ānanda-vigrahaḥ
anādir ādir govindaḥ
sarva-kāraṇa-kāraṇam

« Nombreuses sont les personnalités qui possèdent les qualités de Bhagavān, mais Kṛṣṇa est la Personne Suprême, car nul ne peut Le surpasser. Il est Govinda, le Seigneur originel, la cause de toutes les causes, et Son corps éternel est toute connaissance et félicité. »

‘Er zijn veel persoonlijkheden die de kwaliteiten van Bhagavān bezitten, maar Kṛṣṇa is de Allerhoogste, want niemand kan Hem overtreffen. Hij is de Allerhoogste Persoon en Zijn lichaam is eeuwig, vol kennis en geluk. Hij is de oorspronkelijke Heer Govinda en de oorzaak van alle oorzaken.’ (Brahma-saṁhitā 5.1)

Le Bhāgavatam (1.3.28), qui recense un grand nombre de manifestations du Seigneur, affirme lui aussi que Kṛṣṇa est la Personne originelle Duquel émanent d’innombrables avatāras et Personnalités Divines:

Ook in het Bhāgavatam wordt een opsomming gegeven van vele incarnaties van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Maar Kṛṣṇa wordt beschreven als de oorspronkelijke Persoonlijkheid Gods en uit Hem expanderen vele, vele incarnaties en Persoonlijkheden Gods:

ete cāṁśa-kalāḥ puṁsaḥ
kṛṣṇas tu bhagavān svayam
indrāri-vyākulaṁ lokaṁ
mṛḍayanti yuge yuge
ete cāṁśa-kalāḥ puṁsaḥ
kṛṣṇas tu bhagavān svayam
indrāri-vyākulaṁ lokaṁ
mṛḍayanti yuge yuge

« Toutes les manifestations divines énumérées ici sont des émanations plénières de Dieu, ou des émanations partielles de ces émanations plénières, mais Kṛṣṇa est Dieu Lui-même, la Personne Suprême. »

‘Alle incarnaties van God waar hier naar verwezen wordt, zijn of volkomen expansies of delen van volkomen expansies van de Allerhoogste God — maar Kṛṣṇa is de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods Zelf.’ (Bhāg. 1.3.28)

Kṛṣṇa est donc la Personne Suprême et originelle, la Vérité Absolue, la source de l’Âme Suprême et du Brahman impersonnel.

Kṛṣṇa is dus de oorspronkelijke Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, de Absolute Waarheid, de oorsprong van zowel de Superziel als het onpersoonlijk Brahman.

Les lamentations d’Arjuna sur le sort de sa famille, alors qu’il jouit de la compagnie personnelle de Dieu, sont certes inconvenantes. Kṛṣṇa lui exprime d’ailleurs Sa surprise par le mot kutaḥ, « d’où ». On ne s’attend pas à ce qu’un homme qui appartient à la classe civilisée des āryans puisse manifester de telles impuretés. Sont āryans ceux qui connaissent la valeur de la vie et placent la réalisation spirituelle au fondement de leur société. Ceux qui, au contraire, ont une conception matérielle de la vie ignorent que le but de l’existence est de réaliser la Vérité Absolue, Viṣṇu, ou Bhagavān. Captivés par les charmes apparents du monde matériel, ils n’ont aucune idée de ce que peut être la libération. Ceux-là sont les non-āryans. Arjuna, un kṣatriya, manque à son devoir en refusant le combat: cette lâcheté est indigne d’un āryan. Se dérober au devoir ne favorise certainement pas le progrès spirituel et ne permet même pas d’obtenir la moindre distinction en ce monde. Kṛṣṇa n’approuve donc pas la prétendue compassion d’Arjuna pour ses proches.

In de aanwezigheid van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is het geweeklaag van Arjuna om zijn verwanten zeker ongepast en Kṛṣṇa maakte Zijn verbazing daarom kenbaar met het woord ‘kutaḥ’, ‘vanwaar’. Van een persoon die tot de beschaafde klasse van mensen, de Ārya’s, behoort, werden zulke onzuiverheden nooit verwacht. Het woord ‘ārya’ heeft betrekking op personen die de waarde van het leven kennen en die een samenleving hebben die gebaseerd is op spirituele bewustwording. Personen die zich laten leiden door een materialistische levensopvatting weten niet dat zich bewustworden van de Absolute Waarheid, Viṣṇu of Bhagavān het doel van het leven is; ze zijn te gefascineerd door de externe eigenschappen van de materiële natuur en weten daarom niet wat bevrijding is. Personen die geen kennis hebben over bevrijding van materiële gebondenheid worden niet-Ārya’s genoemd. Hoewel Arjuna een kṣatriya was, week hij, door de strijd te weigeren, af van zijn voorgeschreven plichten. Deze daad van lafheid wordt beschreven als passend bij niet-Ārya’s. Zulke plichtsverzaking zal niemand helpen om vooruitgang te maken in het spirituele leven; het is evenmin mogelijk om op die manier beroemd te worden in deze wereld. Heer Kṛṣṇa keurde het zogenaamde mededogen dat Arjuna voor zijn familie had daarom ook af.