Skip to main content

TEXT 8

TEXT 8

Tekst

Text

ahaṁ sarvasya prabhavo
mattaḥ sarvaṁ pravartate
iti matvā bhajante māṁ
budhā bhāva-samanvitāḥ
ahaṁ sarvasya prabhavo
mattaḥ sarvaṁ pravartate
iti matvā bhajante māṁ
budhā bhāva-samanvitāḥ

Synoniemen

Synonyms

aham — Ik; sarvasya — van alles; prabhavaḥ — de oorsprong; mattaḥ — uit Mij; sarvam — alles; pravartate — komt voort; iti — zo; matvā — wetend; bhajante — worden toegewijd; mām — aan Mij; budhāḥ — de geleerden; bhāva-samanvitāḥ — met volle aandacht.

aham — Ich; sarvasya — von allem; prabhavaḥ — die Quelle der Erzeugung; mattaḥ — von Mir; sarvam — alles; pravartate — geht aus; iti — so; matvā — kennend; bhajante — geben sich hin; mām — Mir; budhāḥ — die Gelehrten; bhāva-samanvitāḥ — mit großer Aufmerksamkeit.

Vertaling

Translation

Ik ben de oorsprong van alle spirituele en materiële werelden. Alles komt voort uit Mij. De wijzen die hiervan volkomen doordrongen zijn, bewijzen Me devotionele dienst en vereren Me met heel hun hart.

Ich bin der Ursprung aller spirituellen und materiellen Welten. Alles geht von Mir aus. Die Weisen, die dies vollkommen verstanden haben, beschäftigen sich in Meinem hingebungsvollen Dienst und verehren Mich von ganzem Herzen.

Betekenisverklaring

Purport

Een erudiet geleerde die de Veda’s perfect heeft bestudeerd, die informatie heeft ontvangen van gezaghebbende personen als Heer Caitanya en die weet hoe hij die kennis moet toepassen, begrijpt dat Kṛṣṇa de oorsprong is van alles wat bestaat, zowel in de spirituele als in de materiële werelden. Omdat zo iemand hierover perfecte kennis heeft, wordt hij standvastig in devotionele dienst aan de Allerhoogste Heer. Hij kan door geen enkele dwaas of door welke hoeveelheid dwaze commentaren dan ook op andere gedachten worden gebracht.

Alle Vedische teksten zijn het erover eens dat Kṛṣṇa de oorsprong is van Brahmā, Śiva en alle andere halfgoden. In de Atharva-veda (Gopāla-tāpanī Upaniṣad, Pūrva 24) staat: yo brahmāṇaṁ vidadhāti pūrvaṁ yo vai vedāṁś ca gāpayati sma kṛṣṇaḥ — ‘Het was Kṛṣṇa die in het begin de Vedische kennis aan Brahmā onderwees en die haar in het verleden verspreid heeft.’ En ook de Nārāyaṇa Upaniṣad (1) zegt: atha puruṣo ha vai nārāyaṇo ’kāmayata prajāḥ sṛjeyeti — ‘Toen verlangde de Allerhoogste Persoonlijkheid Nārāyaṇa levende wezens te scheppen.’ De upaniṣad ver­volgt: nārāyaṇād brahmā jāyate, nārāyaṇād prajāpatiḥ prajāyate, nārāyaṇād indro jāyate, nārāyaṇād aṣṭau vasavo jāyante, nārāyaṇād ekādaśa rudrā jāyante, nārāyaṇād dvādaśādityāḥ — ‘Uit Nārāyaṇa komt Brahmā voort en uit Nārāyaṇa komen ook de aartsvaders voort. Uit Nārāyaṇa komt Indra voort, uit Nārāyaṇa komen de acht Vasu’s voort, uit Nārāyaṇa komen de elf Rudra’s voort, uit Nārāyaṇa komen de twaalf Āditya’s voort.’ Deze Nārāyaṇa is een expansie van Kṛṣṇa.

ERLÄUTERUNG: Ein großer Gelehrter, der die Veden gründlich studiert hat, der Wissen von Autoritäten wie Śrī Caitanya empfangen hat und der diese Lehren anzuwenden weiß, versteht, daß Kṛṣṇa der Ursprung von allem ist, was in den materiellen und spirituellen Welten existiert, und weil er dies vollkommen verstanden hat, beschäftigt er sich unerschütterlich im hingebungsvollen Dienst des Höchsten Herrn. Er kann niemals, weder von irgendwelchen Narren noch von unsinnigen Kommentaren, von diesem Pfad abgebracht werden. Alle vedischen Schriften erklären übereinstimmend, daß Kṛṣṇa der Ursprung Brahmās, Śivas und aller anderen Halbgötter ist. Im Atharva Veda (Gopāla-tāpanī Upaniṣad 1.24) heißt es: yo brahmāṇaṁ vidadhāti pūrvaṁ yo vai vedāṁś ca gāpayati sma kṛṣṇaḥ. „Es war Kṛṣṇa, der zu Beginn Brahmā das vedische Wissen offenbarte und der in der Vergangenheit das vedische Wissen verkündete.“ Weiterhin heißt es in der Nārāyaṇa Upaniṣad (1): atha puruṣo ha vai nārāyaṇo ’kāmayata prajāḥ sṛjeyeti. „Darauf hatte die Höchste Persönlichkeit Nārāyaṇa den Wunsch, Lebewesen zu erschaffen.“ Die Upaniṣad fährt fort: nārāyaṇād brahmā jāyate, nārāyaṇād prajāpatiḥ prajāyate, nārāyaṇād indro jāyate, nārāyaṇād aṣṭau vasavo jāyante, nārāyaṇād ekādaśa rudrā jāyante, nārāyaṇād dvādaśādityāḥ. „Von Nārāyaṇa wurde Brahmā geboren, und von Nārāyaṇa wurden ebenfalls die Patriarchen geboren. Von Nārāyaṇa wurde Indra geboren, von Nārāyaṇa wurden die acht Vasus geboren, von Nārāyaṇa wurden die elf Rudras geboren, und von Nārāyaṇa wurden die zwölf Ādityas geboren.“ Dieser Nārāyaṇa ist eine Erweiterung Kṛṣṇas.

In dezelfde veda wordt het volgende gezegd: brahmaṇyo devakī-putraḥ — ‘De zoon van Devakī, Kṛṣṇa, is de Allerhoogste Persoonlijkheid.’ (Nārāyaṇa Upaniṣad 4) Vervolgens wordt gezegd: eko vai nārāyaṇa āsīn na brahmā na īśāno nāpo nāgni-samau neme dyāv-āpṛthivī na nakṣatrāṇi na sūryaḥ — ‘In het begin van de schepping was er alleen de Allerhoogste Persoonlijkheid Nārāyaṇa. Er was geen Brahmā, geen Śiva, geen water, geen vuur, geen maan, geen sterrenhemel, geen zon.’ (Mahā Upaniṣad 1) In de Mahā Upaniṣad wordt ook gezegd dat Heer Śiva uit het voorhoofd van de Allerhoogste Heer geboren werd. De Veda’s zeggen daarom dat de Allerhoogste Heer, de schepper van Brahmā en Śiva, aanbeden moet worden.

In den gleichen Veden heißt es: brahmaṇyo devakī-putraḥ. „Der Sohn Devakīs, Kṛṣṇa, ist die Höchste Persönlichkeit.“ (Nārāyaṇa Upaniṣad 4) Weiter heißt es: eko vai nārāyaṇa āsīn na brahmā neśāno nāpo nāgni- somau neme dyāv-āpṛthivī na nakṣatrāṇi na sūryaḥ. „Am Anfang der Schöpfung gab es nur die Höchste Persönlichkeit, Nārāyaṇa. Es gab keinen Brahmā, keinen Śiva, kein Wasser, kein Feuer, keinen Mond, keinen Himmel und keine Erde, keine Sterne am Himmel und keine Sonne.“ (Mahā Upaniṣad 1.2) In der Mahā Upaniṣad wird des weiteren gesagt, daß Śiva aus der Stirn des Höchsten Herrn geboren wurde. Somit besagen die Veden, daß es der Höchste Herr, der Schöpfer Brahmās und Śivas, ist, den man verehren muß.

In het Mokṣa-dharma-gedeelte van het Mahābhārata zegt Kṛṣṇa:

Im Mokṣa-dharma-Teil des Mahābhārata sagt Kṛṣṇa auch:

prajāpatiṁ ca rudraṁ cāpy
aham eva sṛjāmi vai
tau hi māṁ na vijānīto
mama māyā-vimohitau
prajāpatiṁ ca rudraṁ cāpy
aham eva sṛjāmi vai
tau hi māṁ na vijānīto
mama māyā-vimohitau

‘De aartsvaders, Śiva en anderen werden door Mij geschapen, ook al weten ze dat niet omdat ze verward zijn door Mijn illusionerende energie.’

In de Varāha Purāṇa wordt ook gezegd:

„Die Patriarchen, Śiva und andere sind von Mir erschaffen worden, obgleich sie nicht wissen, daß sie von Mir erschaffen wurden, da sie von Meiner illusionierenden Energie getäuscht sind.“

Und im Varāha Purāṇa heißt es:

nārāyaṇaḥ paro devas
tasmāj jātaś caturmukhaḥ
tasmād rudro ’bhavad devaḥ
sa ca sarva-jñatāṁ gataḥ
nārāyaṇaḥ paro devas
tasmāj jātaś caturmukhaḥ
tasmād rudro ’bhavad devaḥ
sa ca sarva-jñatāṁ gataḥ

‘Nārāyaṇa is de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en uit Hem kwam Brahmā voort, uit wie Śiva voortkwam.’

„Nārāyaṇa ist die Höchste Persönlichkeit Gottes, und von Ihm wurde Brahmā geboren, von dem wiederum Śiva geboren wurde.“

Heer Kṛṣṇa is de oorsprong van alle scheppingen en Hij wordt de meest directe oorzaak van alles genoemd. Hij zegt: ‘Omdat alles uit Mij voortkomt, ben Ik de oorspronkelijke bron van alles. Alles is ondergeschikt aan Mij; niemand staat boven Mij.’ Buiten Kṛṣṇa bestaat er geen andere allerhoogste bestuurder. Wie Kṛṣṇa als zodanig begrijpt door van een bonafide spiritueel leraar te horen, met verwijzingen naar de Vedische literatuur, wendt al zijn energie aan voor het Kṛṣṇa-bewustzijn en wordt een werkelijk geleerd persoon. Vergeleken met hem zijn alle anderen die Kṛṣṇa niet werkelijk kennen, maar dwazen. Alleen een dwaas zal Kṛṣṇa als een gewoon man beschouwen. Een Kṛṣṇa-bewust persoon moet zich niet door dwazen in verwarring laten brengen; hij moet alle ongeautoriseerde commentaren op en interpretaties van de Bhagavad-gītā vermijden en vastbesloten en vastberaden doorgaan met Kṛṣṇa-bewustzijn.

Śrī Kṛṣṇa ist der Ursprung aller Generationen, und Er wird die alles bewirkende Ursache genannt. Er sagt: „Weil alles von Mir geboren wurde, bin Ich die ursprüngliche Quelle von allem. Alles untersteht Mir; niemand ist Mir übergeordnet.“ Es gibt keinen anderen höchsten Kontrollierenden als Kṛṣṇa. Jemand, der durch einen echten spirituellen Meister und durch die vedischen Schriften ein solches Verständnis von Kṛṣṇa erlangt, setzt all seine Energie im Kṛṣṇa-Bewußtsein ein und wird so ein wahrer Gelehrter. Im Vergleich zu ihm sind alle anderen, die Kṛṣṇa nicht richtig verstehen, nichts weiter als Narren. Nur ein Narr würde Kṛṣṇa für einen gewöhnlichen Menschen halten. Ein Kṛṣṇa-bewußter Mensch sollte sich nicht von Narren verwirren lassen. Er sollte alle unautorisierten Kommentare und Interpretationen der Bhagavad-gītā meiden und mit Entschlossenheit und Stetigkeit im Kṛṣṇa-Bewußtsein fortschreiten.