Skip to main content

VERSO 20

TEXT 20

Texto

Tekst

āsurīṁ yonim āpannā
mūḍhā janmani janmani
mām aprāpyaiva kaunteya
tato yānty adhamāṁ gatim
āsurīṁ yonim āpannā
mūḍhā janmani janmani
mām aprāpyaiva kaunteya
tato yānty adhamāṁ gatim

Sinônimos

Synoniemen

āsurīm — demoníacas; yonim — espécies; āpannāḥ — ganhando; mūḍhāḥ — os tolos; janmani janmani — em nascimento após nascimento; mām — a Mim; aprāpya — sem alcançar; eva — decerto; kaunteya — ó filho de Kuntī; tataḥ — depois disso; yānti — vão; adhamām — condenado; gatim — destino.

āsurīm — demonische; yonim — levenssoorten; āpannāḥ — verworven; mūḍhāḥ — de dwazen; janmani janmani — geboorte na geboorte; mām — Mij; aprāpya — zonder te bereiken; eva — zeker; kaunteya — o zoon van Kuntī; tataḥ — daarna; yānti — gaan; adhamām — verachtelijke; gatim — bestemming.

Tradução

Vertaling

Submetendo-se a repetidos nascimentos entre as espécies de vida demoníaca, ó filho de Kuntī, tais pessoas jamais conseguem aproximar-se de Mim. Aos poucos, elas afundam-se na mais abominável condição de existência.

Omdat ze herhaaldelijk in demonische levensvormen worden geboren, o zoon van Kuntī, kunnen zulke personen Me nooit benaderen. Geleidelijk aan dalen ze af tot het meest verachtelijke bestaan.

Comentário

Betekenisverklaring

Sabe-se que Deus é misericordiosíssimo, mas aqui se vê que Deus nunca é misericordioso com os demoníacos. Afirma-se claramente que as pessoas demoníacas, vida após vida, são postas em ventres de outros demônios, e, não obtendo a misericórdia do Senhor Supremo, descem ainda mais, até que acabam conseguindo corpos de gatos, cachorros e porcos. Afirma-se com clareza que à medida que vivem, tais demônios praticamente não têm oportunidade alguma de receber a misericórdia de Deus. Nos Vedas também se declara que tais pessoas afundam-se gradualmente para se tornarem cachorros e porcos. Neste contexto pode-se então argumentar que Deus não deve ser proclamado como todo-misericordioso já que Ele não é misericordioso com esses demônios. Em resposta a esta questão, encontramos no Vedānta-sūtra que o Senhor Supremo não tem ódio a ninguém. O fato de os asuras, ou demônios, assumirem estados de vida inferior é apenas outro aspecto de Sua misericórdia. Às vezes, os asuras são mortos pelo Senhor Supremo, mas este extermínio também é bom para eles, pois a literatura védica nos ensina que todo aquele que é morto pelo Senhor Supremo se libera. Na história, há exemplos de muitos asuras — Rāvaṇa, Kaṁsa, Hiraṇyakaśipu — aos quais o Senhor apareceu em várias encarnações só para matá-los. Portanto, a misericórdia de Deus é mostrada aos asuras se eles tiverem a sorte de ser mortos por Ele.

Het is bekend dat God algenadig is, maar hier zien we dat God nooit genadig is voor hen die demonisch zijn. Er wordt hier duidelijk gezegd dat demonische mensen leven na leven in de baarmoeders van soortgelijke demonen worden geplaatst en omdat ze de genade van de Allerhoogste Heer niet krijgen, vallen ze dieper en dieper, totdat ze uiteindelijk een lichaam krijgen zoals dat van katten, honden of varkens. Zulke demonen hebben praktisch geen kans om in een later leven de genade van God te krijgen. In de Veda’s wordt ook gezegd dat zulke personen geleidelijk aan afdalen om honden en varkens te worden.

Iemand zou nu kunnen tegenwerpen dat God niet algenadig genoemd moet worden als Hij niet genadig is voor deze demonen. Als antwoord hierop kunnen we in het Vedānta-sūtra lezen dat de Allerhoogste Heer niemand haat. Dat Hij de asura’s, de demonen, in de laagste levenssoorten plaatst, is niets anders dan een andere vorm van Zijn genade. Soms worden de demonen door de Allerhoogste Heer gedood, maar ook dat is goed voor hen, want uit de Vedische literatuur leren we dat iedereen die door de Allerhoogste Heer gedood wordt, bevrijding krijgt. In de geschiedenis zijn er voorbeelden aan te wijzen van vele asura’s — Rāvaṇa, Kaṁsa, Hiraṇyakaśipu — aan wie de Heer in verschillende incarnaties verscheen om hen te doden. De genade van God is er dus ook voor de asura’s als ze fortuinlijk genoeg zijn door Hem te worden gedood.