Skip to main content

VERSO 20

TEXT 20

Texto

Tekst

prakṛtiṁ puruṣaṁ caiva
viddhy anādī ubhāv api
vikārāṁś ca guṇāṁś caiva
viddhi prakṛti-sambhavān
prakṛtiṁ puruṣaṁ caiva
viddhy anādī ubhāv api
vikārāṁś ca guṇāṁś caiva
viddhi prakṛti-sambhavān

Sinônimos

Synoniemen

prakṛtim — a natureza material; puruṣam — as entidades vivas; ca — também; eva — decerto; viddhi — você deve conhecer; anādī — sem começo; ubhau — ambos; api — também; vikārān — transformações; ca — também; guṇān — os três modos da natureza; ca — também; eva — decerto; viddhi — conheça; prakṛti — a natureza material; sambhavān — produzidos de.

prakṛtim — de materiële natuur; puruṣam — de levende wezens; ca — ook; eva — zeker; viddhi — je moet weten; anādī — zonder begin; ubhau — allebei; api — ook; vikārān — transformaties; ca — en; guṇān — de drie hoedanigheden van de materiële natuur; ca — ook; eva — zeker; viddhi — weet; prakṛti — de materiële natuur; sambhavān — voortgebracht door.

Tradução

Vertaling

Deve-se entender que a natureza material e as entidades vivas não têm começo. As transformações por que elas passam e os modos da matéria são produtos da natureza material.

Weet dat de materiële natuur en de levende wezens geen begin hebben. Hun transformaties en de hoedanigheden van de materie zijn voortbrengselen van de materiële natuur.

Comentário

Betekenisverklaring

Através do conhecimento transmitido neste capítulo, pode-se compreender o corpo (o campo de atividades) e os conhecedores do corpo (tanto a alma individual quanto a Superalma). O corpo é o campo de atividade e é constituído de natureza material. A alma individual encarnada que desfruta as atividades do corpo é o puruṣa, ou a entidade viva. Ela é um conhecedor, e o outro é a Superalma. Evidentemente, deve-se compreender que tanto a Superalma quanto a entidade individual são diferentes manifestações da Suprema Personalidade de Deus. A entidade viva classifica-se como Sua energia, e a Superalma está na categoria de Sua expansão pessoal.

Met de kennis die in dit hoofdstuk gegeven is, kan men het lichaam (het veld van activiteiten) en de kenners van het lichaam (zowel de individuele ziel als de Superziel) begrijpen. Het lichaam is het veld van activiteit en is samengesteld uit de materiële natuur. De individuele ziel die belichaamd is en die van de activiteiten van het lichaam geniet, is de puruṣa, het levend wezen. Het is een van de kenners; de andere kenner is de Superziel. Natuurlijk zijn zowel de Superziel als het individuele levend wezen verschillende manifestaties van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Het levend wezen behoort tot de categorie van Zijn energieën en de Superziel behoort tot de categorie van Zijn persoonlijke expansies.

Tanto a natureza material quanto a entidade viva são eternas. Quer dizer, elas existiam antes da criação. A manifestação material faz parte da energia do Senhor Supremo, assim como as entidades vivas. Porém, as entidades vivas pertencem à energia superior. Tanto as entidades vivas quanto a natureza material existiam antes que este cosmos fosse manifestado. A natureza material estava absorvida na Suprema Personalidade de Deus, Mahā-Viṣṇu, e quando foi necessário, ela se manifestou por intermédio do mahat-tattva. De modo semelhante, as entidades vivas também estão nEle, e porque são condicionadas, elas são avessas a servir ao Senhor Supremo. Então, não lhes é permitido entrar no céu espiritual. Porém, com o surgimento da natureza material, estas entidades vivas recebem nova oportunidade de agir no mundo material e preparar-se para entrar no mundo espiritual. Este é o mistério desta criação material. Na verdade, originalmente a entidade viva é parte integrante espiritual do Senhor Supremo, porém, devido à sua natureza rebelde, ela torna-se condicionada à natureza material. Realmente, não importa como essas entidades vivas ou entidades superiores do Senhor Supremo entraram em contato com a natureza material. Entretanto, a Suprema Personalidade de Deus sabe como e por que isto de fato aconteceu. Nas escrituras, o Senhor diz que aqueles que se sentem atraídos a esta natureza material estão empreendendo uma árdua luta pela existência. No entanto, através das descrições destes poucos versos, convém sabermos perfeitamente que todas as transformações e influências que os três modos imprimem na natureza material, também são produtos da natureza material. Todas as transformações e variedades relacionadas com as entidades vivas devem-se ao corpo. Quanto ao espírito, as entidades vivas são todas iguais.

Zowel de materiële natuur als het levend wezen is eeuwig. Dat wil zeggen dat ze vóór de schepping al bestonden. De materiële wereld bestaat uit de energie van de Allerhoogste Heer en de levende wezens ook, maar de levende wezens behoren tot de hogere energie. Zowel de levende wezens als de materiële natuur bestonden al voordat deze kosmos gemanifesteerd werd. De materiële natuur was geabsorbeerd in de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Mahā-Viṣṇu, en werd door toedoen van het mahat-tattva gemanifesteerd toen dat nodig was. Op dezelfde manier bestaan de levende wezens ook in Hem, maar omdat ze geconditioneerd zijn, hebben ze er een afkeer van om de Allerhoogste Heer te dienen. Dat is de reden waarom ze niet in de spirituele wereld worden toegelaten. Maar met het tevoorschijn komen van de materiële natuur krijgen deze levende wezens opnieuw een kans om in de materiële wereld actief te zijn en zichzelf voor te bereiden om binnen te gaan in de spirituele wereld. Dat is het mysterie van deze materiële schepping.

Oorspronkelijk is het levend wezen eigenlijk een integrerend, spiritueel deeltje van de Allerhoogste Heer, maar door zijn opstandige aard raakt het geconditioneerd in de materiële natuur. Het maakt werkelijk niet uit hoe deze levende wezens of hogere entiteiten van de Allerhoogste Heer met de materiële natuur in contact zijn gekomen. De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods weet echter hoe en waarom dit werkelijk gebeurde.

In de heilige teksten zegt de Heer dat zij die zich tot de materiële natuur aangetrokken voelen een harde strijd om het bestaan leveren. Door de beschrijvingen in deze paar verzen moeten we ervan doordrongen raken dat alle transformaties en invloeden van de materiële natuur, die door de drie hoedanigheden worden teweeggebracht, ook voortbrengselen van de materiële natuur zijn. Alle transformaties en verscheidenheid met betrekking tot de levende wezens zijn toe te schrijven aan het lichaam. Wat betreft hun ziel zijn alle levende wezens gelijk.