Skip to main content

VERSO 17

TEXT 17

Texto

Tekst

avibhaktaṁ ca bhūteṣu
vibhaktam iva ca sthitam
bhūta-bhartṛ ca taj jñeyaṁ
grasiṣṇu prabhaviṣṇu ca
avibhaktaṁ ca bhūteṣu
vibhaktam iva ca sthitam
bhūta-bhartṛ ca taj jñeyaṁ
grasiṣṇu prabhaviṣṇu ca

Sinônimos

Synoniemen

avibhaktam — sem divisão; ca — também; bhūteṣu — em todos os seres vivos; vibhaktam — dividido; iva — como se; ca — também; sthitam — situado; bhūta-bhartṛ — o mantenedor de todas as entidades vivas; ca — também; tat — isso; jñeyam — deve ser compreendido; grasiṣṇu — devorando; prabhaviṣṇu — desenvolvendo; ca — também.

avibhaktam — onverdeeld; ca — ook; bhūteṣu — in alle levende wezens; vibhaktam — verdeeld; iva — alsof; ca — en; sthitam — gevestigd; bhūta-bhartṛ — die alle levende wezens instandhoudt; ca — en; tat — dat; jñeyam — kan begrepen worden; grasiṣṇu — verslindende; prabhaviṣṇu — ontwikkelende; ca — ook.

Tradução

Vertaling

Embora pareça estar dividido entre todos os seres, a Superalma nunca Se divide. Sua situação é sempre a mesma. Embora Ele seja o mantenedor de toda entidade viva, deve-se compreender que Ele devora e desenvolve tudo.

Hoewel de Superziel verdeeld lijkt te zijn over alle levende wezens, is Hij nooit verdeeld. Hij blijft īīn en dezelfde. Hoewel Hij de instandhouder van alle levende wezens is, verslindt Hij ze en doet ze ook allemaal ontstaan.

Comentário

Betekenisverklaring

O Senhor está situado nos corações de todos como Superalma. Acaso isto significa que Ele Se dividiu? Não. Na verdade, Ele é o mesmo. Dá-se o exemplo do Sol: O Sol no meridiano fica numa posição específica. E se alguém percorrer dez mil quilômetros em qualquer direção e perguntar: “Onde está o Sol?”, todos dirão que ele está brilhando sobre sua cabeça. Dá-se este exemplo na literatura védica para mostrar que, embora seja indiviso, Ele está situado como se tivesse Se dividido. Também se diz na literatura védica que, por meio de Sua onipotência, o mesmo Viṣṇu está presente em toda a parte, assim como, para diferentes pessoas, o Sol aparece em muitos lugares. E ao chegar o momento da aniquilação, o Senhor Supremo, embora seja o mantenedor de todas as entidades vivas, devora tudo. Isto foi confirmado no Décimo Primeiro Capítulo quando o Senhor disse que viera para devorar todos os guerreiros reunidos em Kurukṣetra. Ele também mencionou que, sob a forma do tempo, Ele devora tudo. Ele é o aniquilador, o exterminador de todos. Quando acontece a criação, Ele desenvolve todas as coisas a partir do estado original delas, e no momento da aniquilação Ele as devora. Os hinos védicos confirmam o fato de que Ele é a origem de todas as entidades vivas e também o seu repouso. Após a criação, tudo repousa em Sua onipotência, e após a aniquilação, tudo volta a repousar nEle. Estas confirmações são dos hinos védicos. Yato vā imāni bhūtāni jāyante yena jātāni jīvanti yat prayanty abhisaṁ-viśanti tad brahma tad vijijñāsasva (Taittirīya Upaniṣad 3.1).

De Heer is in ieders hart aanwezig als de Superziel. Betekent dit dat Hij daardoor verdeeld is? Nee. In feite is Hij īīn. Om dit te kunnen begrijpen, wordt het voorbeeld van de zon gegeven: wanneer de zon op haar hoogste punt staat, bevindt ze zich op īīn plaats. Maar als iemand vijfduizend kilometer in alle richtingen gaat en vraagt ‘Waar is de zon?’, dan zal iedereen hem zeggen dat die boven zijn hoofd brandt. De Vedische literatuur geeft dit voorbeeld om te laten zien dat hoewel de Heer onverdeeld is, het alleen lijkt alsof Hij op een verdeelde manier aanwezig is. De Vedische literatuur stelt ook dat er īīn Viṣṇu is die door Zijn almacht overal aanwezig is, net zoals de zon aan zoveel personen op zoveel plaatsen tegelijk verschijnt.

Hoewel de Heer de instandhouder van ieder levend wezen is, verslindt Hij op het moment van de vernietiging alles. Dit werd in het elfde hoofdstuk verklaard toen de Heer zei dat Hij gekomen was om alle strijders die op het slagveld van Kurukṣetra waren samengekomen, te verslinden. Hij zei ook dat Hij in de vorm van de tijd alles verslindt. Hij is de vernietiger, de doder van alles en iedereen. Op het moment van de schepping laat Hij iedereen vanuit zijn oorspronkelijke toestand tot ontwikkeling komen en op het moment van de vernietiging verslindt Hij hen. De Vedische hymnen bevestigen dat Hij de oorsprong van alle levende wezens is en de basis van alles. Na de schepping rust alles op Zijn almacht en na de vernietiging keert alles weer in Hem terug en komt daar tot rust. Dit zijn de verklaringen van de Vedische hymnen. Yato vā imāni bhūtāni jāyante yena jātāni jīvanti yat prayanty abhisaṁ-viśanti tad brahma tad vijijñāsasva (Taittirīya Upaniṣad 3.1).