Skip to main content

TEXT 6

TEXT 6

Tekst

Verš

yathākāśa-sthito nityaṁ
vāyuḥ sarvatra-go mahān
tathā sarvāṇi bhūtāni
mat-sthānīty upadhāraya
yathākāśa-sthito nityaṁ
vāyuḥ sarvatra-go mahān
tathā sarvāṇi bhūtāni
mat-sthānīty upadhāraya

Synoniemen

Synonyma

yathā — net zoals; ākāśa-sthitaḥ — zich in het luchtruim bevindend; nityam — altijd; vāyuḥ — de wind; sarvatra-gaḥ — overal waaiend; mahān — grote; tathā — op dezelfde manier; sarvāṇi bhūtān — alle geschapen wezens; mat-sthāni — zich in Mij bevindend; iti — zo; upadhāraya — probeer te begrijpen.

yathā — tak jako; ākāśa-sthitaḥ — spočívá v nebi; nityam — vždy; vāyuḥ — vítr; sarvatra-gaḥ — vanoucí všude; mahān — velký; tathā — podobně; sarvāṇi bhūtāni — všechny stvořené bytosti; mat-sthāni — umístěny ve Mně; iti — tak; upadhāraya — snaž se chápat.

Vertaling

Překlad

Probeer te begrijpen dat, zoals de machtige wind, die overal waait, zich altijd in het luchtruim bevindt, alle geschapen wezens zich op dezelfde manier in Mij bevinden.

Věz, že všechno stvořené spočívá ve Mně tak, jako mocný vítr, který vane všude, stále spočívá v nebi.

Betekenisverklaring

Význam

Voor de meeste mensen is het nagenoeg onvoorstelbaar hoe de immense schepping in Kṛṣṇa rust. Maar de Heer geeft ons een voorbeeld dat ons kan helpen het te begrijpen. De ruimte is het grootste verschijnsel dat we ons kunnen voorstellen en in die ruimte is de wind of de lucht, het grootste verschijnsel in de kosmos. Het bewegen van de lucht beïnvloedt de beweging van alles. Maar hoewel de wind gigantisch is, bevindt hij zich toch binnen de ruimte en niet erbuiten. Op dezelfde manier bestaan alle verschijnselen in het universum door de allerhoogste wil van God en zijn ze allemaal ondergeschikt aan die allerhoogste wil. Zoals wij meestal zeggen: geen grasspriet beweegt buiten de wil van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods om. Alles beweegt zich dus door Zijn wil: door Zijn wil wordt alles geschapen, wordt alles instandgehouden en wordt alles vernietigd. Maar tegelijkertijd houdt Hij Zich afzijdig van alles; net zoals de ruimte altijd losstaat van de activiteiten van de wind.

Pro obyčejného člověka je téměř nepředstavitelné, jak může obrovské hmotné stvoření spočívat v Kṛṣṇovi. Pán však uvádí příklad, který nám může pomoci tomu porozumět. Nebe je zjevně největším projevem, jaký si dovedeme představit. A vítr či vzduch v něm je nejrozsáhlejším projevem vesmírného světa; jeho proudění ovlivňuje pohyb všeho. Ale přestože je tak mocný, stále spočívá v nebi a nepřesahuje jeho meze. Stejně tak všechny úžasné projevy existují díky nejvyšší vůli Boha a jsou na ní závislé. Říká se, že bez vůle Nejvyšší Osobnosti Božství se nepohne ani stéblo trávy. Vše je tedy v pohybu podle vůle Pána; Jeho vůlí je vše tvořeno, udržováno a ničeno. On je však přesto od všeho vzdálen, tak jako není nebe nikdy ovlivněno prouděním větru.

In de upaniṣads wordt het volgende gesteld: yad-bhīṣā vātaḥ pava-te — ‘De wind waait uit angst voor de Allerhoogste Heer’ (Taittirīya Upaniṣad 2.8.1). En de Bṛhad-āraṇyaka Upaniṣad (3.8.9) stelt het volgende: etasya vā akṣarasya praśāsane gārgi sūrya-candramasau vidhṛtau tiṣṭhata etasya vā akṣarasya praśāsane gārgi dyāv-āpṛthivyau vidhṛtau tiṣṭhataḥ — ‘Onder het allerhoogste gezag, onder de supervisie van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, bewegen de maan, de zon en de andere grote planeten.’ Ook staat in de Brahma-saṁhitā (5.52):

V Upaniṣadách je řečeno: yad-bhīṣā vātaḥ pavate — “Vítr vane ze strachu před Nejvyšším Pánem.” (Taittirīya Upaniṣad 2.8.1) Bṛhad-āraṇyaka Upaniṣad (3.8.9) uvádí: etasya vā akṣarasya praśāsane gārgi sūrya-candramasau vidhṛtau tiṣṭhata etasya vā akṣarasya praśāsane gārgi dyāv-āpṛthivyau vidhṛtau tiṣṭhataḥ. “Měsíc, Slunce a ostatní velké planety se pohybují ze svrchovaného nařízení, pod dohledem Nejvyšší Osobnosti Božství.” Rovněž v Brahma-saṁhitě (5.52) stojí:

yac-cakṣur eṣa savitā sakala-grahāṇāṁ
rājā samasta-sura-mūrtir aśeṣa-tejāḥ
yasyājñayā bhramati sambhṛta-kāla-cakro
govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi
yac-cakṣur eṣa savitā sakala-grahāṇāṁ
rājā samasta-sura-mūrtir aśeṣa-tejāḥ
yasyājñayā bhramati sambhṛta-kāla-cakro
govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi

Dit is een beschrijving van de beweging van de zon. De zon wordt beschouwd als īīn van de ogen van de Allerhoogste Heer en heeft een geweldig vermogen om hitte en licht te verspreiden. Toch beweegt de zon zich in haar voorgeschreven baan volgens de wil en onder het gezag van Govinda. In de Vedische literatuur vinden we dus bewijzen voor het feit dat de materiële wereld, die ons heel wonderbaarlijk en groots voorkomt, volledig onder het bestuur van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods staat. Dit zal in latere verzen van dit hoofdstuk verder worden uitgelegd.

To je popis pohybu Slunce. Uvádí se v něm, že Slunce je jedno z očí Nejvyššího Pána a má nezměrnou schopnost šířit teplo a světlo. Přesto se ale pohybuje po své předem dané oběžné dráze z příkazu a svrchované vůle Govindy. Ve védské literatuře tedy můžeme najít důkazy, že tento hmotný projev, který nám připadá tak úžasný a velký, je zcela pod dohledem Nejvyšší Osobnosti Božství. To bude ještě podrobněji vysvětleno v pozdějších verších této kapitoly.