Skip to main content

TEXT 2

TEXT 2

Tekst

Text

rāja-vidyā rāja-guhyaṁ
pavitram idam uttamam
pratyakṣāvagamaṁ dharmyaṁ
su-sukhaṁ kartum avyayam
rāja-vidyā rāja-guhyaṁ
pavitram idam uttamam
pratyakṣāvagamaṁ dharmyaṁ
su-sukhaṁ kartum avyayam

Synoniemen

Synonyms

rāja-vidyā — de koning van alle onderricht; rāja-guhyam — de koning van vertrouwelijke kennis; pavitram — de zuiverste; idam — deze; ut-tamam — transcendentaal; pratyakṣa — door rechtstreekse ervaring; ava-gamam — begrepen; dharmyam — het grondbeginsel van religie; su-sukham — heel gelukkig; kartum — uitvoeren; avyayam — onvergankelijk.

rāja-vidyā — the king of education; rāja-guhyam — the king of confidential knowledge; pavitram — the purest; idam — this; uttamam — transcendental; pratyakṣa — by direct experience; avagamam — understood; dharmyam — the principle of religion; su-sukham — very happy; kartum — to execute; avyayam — everlasting.

Vertaling

Translation

Deze kennis is de koning van alle onderricht, het geheimste van alle geheimen. Ze is de zuiverste kennis en omdat ze door bewustwording rechtstreeks inzicht geeft in het zelf, is ze de vervolmaking van religie. Ze is onvergankelijk en wordt met plezier beoefend.

This knowledge is the king of education, the most secret of all secrets. It is the purest knowledge, and because it gives direct perception of the self by realization, it is the perfection of religion. It is everlasting, and it is joyfully performed.

Betekenisverklaring

Purport

Dit hoofdstuk van de Bhagavad-gītā wordt de koning van alle onderricht genoemd, omdat het de essentie is van alle doctrines en filosofieën die eerder zijn uitgelegd. De belangrijkste filosofen van India zijn Gautama, Kaṇāda, Kapila, Yājñavalkya, Śāṇḍilya, Vaiśvānara en tenslotte Vyāsadeva, de auteur van het Vedānta-sūtra. Er bestaat dus geen gebrek aan kennis op het gebied van filosofie of transcendentale kennis.De Heer zegt hier dat dit negende hoofdstuk de koning is van al zulke kennis en de essentie van alle kennis die verkregen kan worden door studie van de Veda’s en verschillende filosofieën. Het is de meest vertrouwelijke kennis, omdat vertrouwelijke of transcendentale kennis betrekking heeft op het begrijpen van het verschil tussen de ziel en het lichaam. En de koning of het summum van alle vertrouwelijke kennis is devotionele dienst.

This chapter of Bhagavad-gītā is called the king of education because it is the essence of all doctrines and philosophies explained before. Among the principal philosophers in India are Gautama, Kaṇāda, Kapila, Yājñavalkya, Śāṇḍilya and Vaiśvānara. And finally there is Vyāsadeva, the author of the Vedānta-sūtra. So there is no dearth of knowledge in the field of philosophy or transcendental knowledge. Now the Lord says that this Ninth Chapter is the king of all such knowledge, the essence of all knowledge that can be derived from the study of the Vedas and different kinds of philosophy. It is the most confidential because confidential or transcendental knowledge involves understanding the difference between the soul and the body. And the king of all confidential knowledge culminates in devotional service.

Over het algemeen krijgen mensen geen onderwijs in deze vertrouwelijke kennis, maar wordt hen externe kennis onderwezen. In het gewone onderwijs houden mensen zich bezig met zoveel studierichtingen: politiekewetenschappen, sociologie, natuurkunde, scheikunde, wiskunde, sterrenkunde, techniek enz. Over de hele wereld zijn er vele takken van kennis en vele grote universiteiten, maar jammer genoeg is er geen universiteit of onderwijsinstelling waar de wetenschap van de ziel wordt onderwezen. Toch is de ziel het belangrijkste deel van het lichaam — zonder de aanwezigheid van de ziel is het lichaam waardeloos. Ondanks dat leggen mensen veel nadruk op lichamelijke levensbehoeften en geven ze niets om de onmisbare ziel.

Generally, people are not educated in this confidential knowledge; they are educated in external knowledge. As far as ordinary education is concerned, people are involved with so many departments: politics, sociology, physics, chemistry, mathematics, astronomy, engineering, etc. There are so many departments of knowledge all over the world and many huge universities, but there is, unfortunately, no university or educational institution where the science of the spirit soul is instructed. Yet the soul is the most important part of the body; without the presence of the soul, the body has no value. Still people are placing great stress on the bodily necessities of life, not caring for the vital soul.

Vooral vanaf het tweede hoofdstuk benadrukt de Bhagavad-gītā het belang van de ziel. Vanaf het begin zegt de Heer dat het lichaam vergankelijk is en dat de ziel onvergankelijk is (antavanta ime dehā nityasyoktāḥ śarīriṇaḥ). Dat is vertrouwelijke kennis: eenvoudig weten dat de ziel van het lichaam verschilt en dat ze van nature onveranderlijk, onvernietigbaar en eeuwig is. Maar dit geeft geen positieve informatie over de ziel. Soms denken mensen dat de ziel van het lichaam verschilt en dat als het lichaam aan zijn eind komt of als men bevrijd is van het lichaam, de ziel in een leegte verblijft en onpersoonlijk wordt. Maar die visie is onjuist. Hoe kan de ziel, die zo actief is in dit lichaam, inactief zijn na haar bevrijding uit het lichaam? Ze is altijd actief. Als ze eeuwig is, dan is ze eeuwig actief en haar activiteiten in het spirituele koninkrijk vormen het meest vertrouwelijke deel van spirituele kennis. Daarom worden deze activiteiten van de ziel hier aangeduid als de koning van alle kennis, het meest vertrouwelijke deel van alle kennis.

The Bhagavad-gītā, especially from the Second Chapter on, stresses the importance of the soul. In the very beginning, the Lord says that this body is perishable and that the soul is not perishable (antavanta ime dehā nityasyoktāḥ śarīriṇaḥ). That is a confidential part of knowledge: simply knowing that the spirit soul is different from this body and that its nature is immutable, indestructible and eternal. But that gives no positive information about the soul. Sometimes people are under the impression that the soul is different from the body and that when the body is finished, or one is liberated from the body, the soul remains in a void and becomes impersonal. But actually that is not the fact. How can the soul, which is so active within this body, be inactive after being liberated from the body? It is always active. If it is eternal, then it is eternally active, and its activities in the spiritual kingdom are the most confidential part of spiritual knowledge. These activities of the spirit soul are therefore indicated here as constituting the king of all knowledge, the most confidential part of all knowledge.

In de Vedische literatuur wordt uitgelegd dat deze kennis de zuiverste vorm van alle activiteiten is. In de Padma Purāṇa worden de zondige activiteiten van de mens geanalyseerd en wordt uiteengezet dat deze het resultaat zijn van zonde op zonde. Zij die zich bezighouden met resultaatgerichte activiteiten, zijn verstrikt in verschillende vormen en stadia van karmische reacties op zonden. Bijvoorbeeld, wanneer een zaadje van een bepaalde boom wordt geplant, ziet men niet onmiddellijk de boom groeien, dat vergt tijd. Eerst is het een kiemplantje, daarna neemt het de vorm aan van een boom en vervolgens komt het tot bloei en draagt het vruchten. En wanneer het volgroeid is, genieten personen die het zaadje geplant hebben van de bloemen en de vruchten van de boom. Op dezelfde manier begaat men een zondige daad en net als een zaadje vergt het tijd voordat ze vruchten draagt. Er zijn verschillende stadia. Een bepaald individu mag dan al gestopt zijn met zijn zondige activiteit, maar hij zal het resultaat of de vrucht van die zondige activiteit nog steeds moeten ondergaan. Er zijn zonden die nog in de vorm van zaden bestaan, en er zijn andere die al vruchten dragen en die we ervaren als ellende en pijn.

This knowledge is the purest form of all activities, as explained in Vedic literature. In the Padma Purāṇa, man’s sinful activities have been analyzed and are shown to be the results of sin after sin. Those who are engaged in fruitive activities are entangled in different stages and forms of sinful reactions. For instance, when the seed of a particular tree is sown, the tree does not appear immediately to grow; it takes some time. It is first a small, sprouting plant, then it assumes the form of a tree, then it flowers and bears fruit, and, when it is complete, the flowers and fruits are enjoyed by persons who have sown the seed of the tree. Similarly, a man performs a sinful act, and like a seed it takes time to fructify. There are different stages. The sinful action may have already stopped within the individual, but the results or the fruit of that sinful action are still to be enjoyed. There are sins which are still in the form of a seed, and there are others which are already fructified and are giving us fruit, which we are enjoying as distress and pain.

In de achtentwintigste tekst van het zevende hoofdstuk is uitgelegd dat een persoon in devotionele dienst aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, betrokken raakt wanneer hij alle karmische reacties op zijn zonden volledig beëindigd heeft en alleen vrome activiteiten verricht en bevrijd is van de dualiteit van de materiële wereld. Met andere woorden,zij die werkelijk devotionele dienst aan de Allerhoogste Heer verrichten, zijn al bevrijd van alle karma. Deze uitspraak wordt in de Padma Purāṇa bevestigd:

As explained in the twenty-eighth verse of the Seventh Chapter, a person who has completely ended the reactions of all sinful activities and who is fully engaged in pious activities, being freed from the duality of this material world, becomes engaged in devotional service to the Supreme Personality of Godhead, Kṛṣṇa. In other words, those who are actually engaged in the devotional service of the Supreme Lord are already freed from all reactions. This statement is confirmed in the Padma Purāṇa:

aprārabdha-phalaṁ pāpaṁ
kūṭaṁ bījaṁ phalonmukham
krameṇaiva pralīyeta
viṣṇu-bhakti-ratātmanām
aprārabdha-phalaṁ pāpaṁ
kūṭaṁ bījaṁ phalonmukham
krameṇaiva pralīyeta
viṣṇu-bhakti-ratātmanām

Voor hen die devotionele dienst aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Godsverrichten, zullen alle karmische reacties op zonden geleidelijk aan verdwijnen, of die nu vruchten dragen, opgeslagen liggen of in zaadvorm aanwezig zijn. De zuiverende kracht van devotionele dienst is daarom heel sterk en ze wordt pavitram uttamam genoemd, de zuiverste. Uttama betekent ‘transcendentaal’. Tamas duidt op de materiële wereld of op duisternis enuttama duidt op dat wat verheven is boven materiële activiteiten. Devotionele activiteiten moeten nooit worden gezien als materieel, hoewel het soms lijkt alsof toegewijden op dezelfde manier bezig zijn als wereldse mensen. Wie vertrouwd is met devotionele dienst en de juiste visie heeft, weet dat de activiteiten van een toegewijde geen materiële activiteiten zijn. Ze zijn allemaal spiritueel en devotioneel en vrij van de onzuiverheden van de materiële hoedanigheden.

For those who are engaged in the devotional service of the Supreme Personality of Godhead, all sinful reactions, whether fructified, in the stock, or in the form of a seed, gradually vanish. Therefore the purifying potency of devotional service is very strong, and it is called pavitram uttamam, the purest. Uttama means transcendental. Tamas means this material world or darkness, and uttama means that which is transcendental to material activities. Devotional activities are never to be considered material, although sometimes it appears that devotees are engaged just like ordinary men. One who can see and is familiar with devotional service will know that they are not material activities. They are all spiritual and devotional, uncontaminated by the material modes of nature.

Er wordt gezegd dat devotionele dienst zo’n volmaakte bezigheid is, dat de resultaten ervan direct waarneembaar zijn. Dit directe resultaat wordt daadwerkelijk waargenomen en zelf hebben we de ervaring dat iedereen die de heilige namen van Kṛṣṇa chant (Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare) een transcendentaal geluk ervaart na enige tijd zonder overtredingen gechant te hebben en dat iedereen zo heel snel gezuiverd raakt van materiële onzuiverheden. Dit wordt daadwerkelijk waargenomen. En als iemand niet alleen bezig is met horen, maar bovendien ook de boodschap van devotionele dienst probeert te verspreiden of als hij de missionaire activiteiten van het Kṛṣṇa-bewustzijn ondersteunt, dan voelt hij geleidelijk aan dat hij spirituele vooruitgang maakt. Deze vooruitgang in iemands spirituele leven is niet afhankelijk van welke vorm van voorafgaand onderwijs of voorafgaande kwalificatie dan ook. De methode zelf is zo zuiver, dat iemand zuiver wordt door deze eenvoudig toe te passen.

It is said that the execution of devotional service is so perfect that one can perceive the results directly. This direct result is actually perceived, and we have practical experience that any person who is chanting the holy names of Kṛṣṇa (Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare) in course of chanting without offenses feels some transcendental pleasure and very quickly becomes purified of all material contamination. This is actually seen. Furthermore, if one engages not only in hearing but in trying to broadcast the message of devotional activities as well, or if he engages himself in helping the missionary activities of Kṛṣṇa consciousness, he gradually feels spiritual progress. This advancement in spiritual life does not depend on any kind of previous education or qualification. The method itself is so pure that by simply engaging in it one becomes pure.

In het Vedānta-sūtra (3.2.26) wordt ditzelfde in de volgende woorden beschreven: prakāśaś ca karmaṇy abhyāsāt. ‘Devotionele dienst is zo krachtig, dat men ongetwijfeld verlicht wordt door eenvoudig het proces van devotionele dienst te beoefenen.’ Een praktisch voorbeeld hiervan is het vorige leven van Nārada Muni, die in dat leven de zoon van een werkster was. Hij had geen opleiding en was evenmin geboren in een voorname familie. Maar toen zijn moeder bezig was met het dienen van grote toegewijden, raakte Nārada daar ook bij betrokken en soms, als zijn moeder er niet was, diende hij hen zelf. Nārada zegt zelf:

In the Vedānta-sūtra (3.2.26) this is also described in the following words: prakāśaś ca karmaṇy abhyāsāt. “Devotional service is so potent that simply by engaging in the activities of devotional service one becomes enlightened without a doubt.” A practical example of this can be seen in the previous life of Nārada, who in that life happened to be the son of a maidservant. He had no education, nor was he born into a high family. But when his mother was engaged in serving great devotees, Nārada also became engaged, and sometimes, in the absence of his mother, he would serve the great devotees himself. Nārada personally says,

ucchiṣṭa-lepān anumodito dvijaiḥ
sakṛt sma bhuñje tad-apāsta-kilbiṣaḥ
evaṁ pravṛttasya viśuddha-cetasas
tad-dharma evātma-ruciḥ prajāyate
ucchiṣṭa-lepān anumodito dvijaiḥ
sakṛt sma bhuñje tad-apāsta-kilbiṣaḥ
evaṁ pravṛttasya viśuddha-cetasas
tad-dharma evātma-ruciḥ prajāyate

In dit vers uit het Śrīmad-Bhāgavatam (1.5.25) beschrijft Nārada zijn vorige leven aan Vyāsadeva, zijn discipel. Hij zegt dat hij veel direct contact had met deze gezuiverde toegewijden, toen hij als jongen bezig was hen te dienen tijdens de vier maanden van hun verblijf. Soms lieten deze wijzen overblijfselen van voedsel op hun borden achter en de jongen, die hun borden waste, wilde van deze restanten proeven. Hij vroeg de toegewijden daarom om hun toestemming en toen ze hem die gaven, at Nārada van deze overblijfselen en als gevolg daarvan werd hij bevrijd van alle karmische reacties op zijn zonden. Hij ging door met het eten van de overblijfselen en werd geleidelijk aan net zo zuiver van hart als de wijzen. De grote toegewijden beleefden veel plezier aan en hadden veel smaak voor ononderbroken devotionele dienst aan de Heer door te horen en te chanten en Nārada ontwikkelde geleidelijk aan dezelfde smaak. Nārada zegt verder:

In this verse from Śrīmad-Bhāgavatam (1.5.25) Nārada describes his previous life to his disciple Vyāsadeva. He says that while engaged as a boy servant for those purified devotees during the four months of their stay, he was intimately associating with them. Sometimes those sages left remnants of food on their dishes, and the boy, who would wash their dishes, wanted to taste the remnants. So he asked the great devotees for their permission, and when they gave it Nārada ate those remnants and consequently became freed from all sinful reactions. As he went on eating, he gradually became as pure-hearted as the sages. The great devotees relished the taste of unceasing devotional service to the Lord by hearing and chanting, and Nārada gradually developed the same taste. Nārada says further,

tatrānv-ahaṁ kṛṣṇa-kathāḥ pragāyatām
anugraheṇāśṛṇavaṁ mano-harāḥ
tāḥ śraddhayā me ’nu-padaṁ viśṛṇvataḥ
priyaśravasy aṅga mamābhavad ruciḥ
tatrānv-ahaṁ kṛṣṇa-kathāḥ pragāyatām
anugraheṇāśṛṇavaṁ mano-harāḥ
tāḥ śraddhayā me ’nu-padaṁ viśṛṇvataḥ
priyaśravasy aṅga mamābhavad ruciḥ

Door zijn omgang met de wijzen kreeg Nārada smaak voor het horen over en het chanten van de roem van de Heer en ontwikkelde hij een groot verlangen naar devotionele dienst. Daarom wordt er in het Vedānta-sūtra gezegd: prakāśaś ca karmaṇy abhyāsāt — wanneer iemand eenvoudig devotionele dienst verricht, zal alles vanzelf aan hem geopenbaard worden en zal hij werkelijk inzicht krijgen. Dit wordt pratyakṣa genoemd, ‘rechtstreeks waargenomen’.

By associating with the sages, Nārada got the taste for hearing and chanting the glories of the Lord, and he developed a great desire for devotional service. Therefore, as described in the Vedānta-sūtra, prakāśaś ca karmaṇy abhyāsāt: if one is engaged simply in the acts of devotional service, everything is revealed to him automatically, and he can understand. This is called pratyakṣa, directly perceived.

Het woord ‘dharmyam’ betekent ‘het pad van religie’. Nārada was eigenlijk maar de zoon van een werkster. Hij was niet in de gelegenheid om naar school te gaan. Hij hielp eenvoudigweg zijn moeder en gelukkig diende zijn moeder de toegewijden. Het kind Nārada kreeg deze gelegenheid ook en bereikte eenvoudig door hun gezelschap het hoogste doel van religie.

Zoals in het Śrīmad-Bhāgavatam gesteld wordt, is devotionele dienst het hoogste doel van alle religie (sa vai puṁsāṁ paro dharmo yato bhaktir adhokṣaje). Over het algemeen weten religieuze mensen niet dat het bereiken van devotionele dienst de hoogste perfectie van religie is. Zoals we al eerder hebben besproken met betrekking tot de laatste tekst van hoofdstuk acht (vedeṣu yajñeṣu tapaḥsu caiva), is voor zelfrealisatie normaal gezien Vedische kennis vereist. Maar Nārada bereikte de hoogste resultaten van het bestuderen van de Veda’s, hoewel hij nooit naar de school van een spiritueel leraar was geweest en geen opleiding in Vedische principes had gehad. Dit proces is zo krachtig dat iemand zelfs zonder de gebruikelijke religieuze handelingen tot de hoogste perfectie verheven kan worden. Hoe is dat mogelijk? Dit wordt in de Vedische literatuur uitgelegd: ācāryavān puruṣo veda. Wie zich in het gezelschap van grote ācārya’s bevindt, kan vertrouwd raken met alle kennis die nodig is voor zelfrealisatie, zelfs al is hij ongeschoold en heeft hij nooit de Veda’s bestudeerd.

The word dharmyam means “the path of religion.” Nārada was actually a son of a maidservant. He had no opportunity to go to school. He was simply assisting his mother, and fortunately his mother rendered some service to the devotees. The child Nārada also got the opportunity and simply by association achieved the highest goal of all religion. The highest goal of all religion is devotional service, as stated in Śrīmad-Bhāgavatam (sa vai puṁsāṁ paro dharmo yato bhaktir adhokṣaje). Religious people generally do not know that the highest perfection of religion is the attainment of devotional service. As we have already discussed in regard to the last verse of Chapter Eight (vedeṣu yajñeṣu tapaḥsu caiva), generally Vedic knowledge is required for self-realization. But here, although Nārada never went to the school of the spiritual master and was not educated in the Vedic principles, he acquired the highest results of Vedic study. This process is so potent that even without performing the religious process regularly, one can be raised to the highest perfection. How is this possible? This is also confirmed in Vedic literature: ācāryavān puruṣo veda. One who is in association with great ācāryas, even if he is not educated or has never studied the Vedas, can become familiar with all the knowledge necessary for realization.

Devotionele dienst verrichten is heel plezierig (su-sukham). Waarom? Devotionele dienst bestaat uit śravaṇaṁ kīrtanaṁ viṣṇoḥ en zo kan iedereen eenvoudig luisteren naar het bezingen van de roem van de Heer offilosofische lezingen bijwonen over transcendentale kennis, die door geautoriseerde ācārya’s gegeven worden. Men kan leren door er eenvoudig bij te gaan zitten. Daarnaast kan men de overblijfselen eten van het aangename en smakelijke voedsel dat aan God geofferd is. In alle omstandigheden is devotionele dienst plezierig.

Men kan devotionele dienst zelfs in de meest armzalige toestand verrichten. De Heer zegt: patraṁ puṣpaṁ phalaṁ toyam — Hij is bereid om alles te aanvaarden wat de toegewijde Hem aanbiedt, het maakt niet uit wat. Zelfs een blad, een bloem, een stukje fruit of een beetje water, allemaal verkrijgbaar in elk deel van de wereld, kunnen door iedereen geofferd worden, ongeacht iemands sociale positie, en de Heer zal het aanvaarden als het met liefde geofferd wordt. Hiervan bestaan tal van historische voorbeelden. Grote wijzen als Sanatkumāra werden grote toegewijden door eenvoudig de tulasī-blaadjes te proeven die aan de lotusvoeten van de Heer waren geofferd. Devotionele dienst is dus heel plezierig en kan verricht worden in een vrolijke stemming. God aanvaardt alleen de liefde waarmee dingen aan Hem worden geofferd.

The process of devotional service is a very happy one (su-sukham). Why? Devotional service consists of śravaṇaṁ kīrtanaṁ viṣṇoḥ, so one can simply hear the chanting of the glories of the Lord or can attend philosophical lectures on transcendental knowledge given by authorized ācāryas. Simply by sitting, one can learn; then one can eat the remnants of the food offered to God, nice palatable dishes. In every state devotional service is joyful. One can execute devotional service even in the most poverty-stricken condition. The Lord says, patraṁ puṣpaṁ phalaṁ toyam: He is ready to accept from the devotee any kind of offering, never mind what. Even a leaf, a flower, a bit of fruit, or a little water, which are all available in every part of the world, can be offered by any person, regardless of social position, and will be accepted if offered with love. There are many instances in history. Simply by tasting the tulasī leaves offered to the lotus feet of the Lord, great sages like Sanat-kumāra became great devotees. Therefore the devotional process is very nice, and it can be executed in a happy mood. God accepts only the love with which things are offered to Him.

In dit vers wordt gezegd dat devotionele dienst eeuwig is. Dat is het tegenovergestelde van wat de māyāvādī-filosofen beweren. Hoewel māyāvādī’s zich soms toeleggen op zogenaamde devotionele dienst, is het hun bedoeling om met hun devotionele dienst door te gaan zolang ze nog niet bevrijd zijn, maar wanneer ze ten slotte bevrijd zijn, zullen ze ‘īīn worden met God’. Zulke tijdelijke, opportunistische devotionele dienst wordt niet aanvaard als zuivere devotionele dienst. Werkelijke devotionele dienst gaat zelfs door ná bevrijding. Wanneer de toegewijde de spirituele planeet in het koninkrijk van God bereikt, zal hij daar ook de Allerhoogste Heer dienen. Hij probeert niet īīn te worden met de Allerhoogste Heer.

It is said here that this devotional service is eternally existing. It is not as the Māyāvādī philosophers claim. Although they sometimes take to so-called devotional service, their idea is that as long as they are not liberated they will continue their devotional service, but at the end, when they become liberated, they will “become one with God.” Such temporary time-serving devotional service is not accepted as pure devotional service. Actual devotional service continues even after liberation. When the devotee goes to the spiritual planet in the kingdom of God, he is also engaged there in serving the Supreme Lord. He does not try to become one with the Supreme Lord.

Zoals nog duidelijk zal worden uit de Bhagavad-gītā begint werkelijke devotionele dienst ná bevrijding. Devotionele dienst begint nadat men bevrijd is (samaḥ sarveṣu bhūteṣu mad-bhaktiṁ labhate parām), wanneer men zich op het niveau van Brahman bevindt (brahma-bhūta). Niemand kan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods begrijpen door afzonderlijk karma-yoga, jñāna-yoga en aṣṭāṅga-yoga of welke andere yoga dan ook te beoefenen. Door deze yogamethoden kan iemand een beetje vooruitgang maken in de richting van bhakti-yoga, maar zonder tot het niveau van devotionele dienst te komen kan niemand de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods begrijpen. In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt ook bevestigd dat men de wetenschap van Kṛṣṇa of de wetenschap van God kan begrijpen wanneer men gezuiverd raakt door devotionele dienst, in het bijzonder door het Śrīmad-Bhāgavatam en de Bhagavad-gītā van zelfgerealiseerde zielen te horen. Evaṁ prasanna-manaso bhagavad-bhakti yogataḥ. Wanneer het hart gezuiverd is van alle onzin, kan men begrijpen wat God is. Op die manier is het proces van devotionele dienst of Kṛṣṇa-bewustzijn de koning van alle onderricht en de koning van alle vertrouwelijke kennis. Het is de zuiverste vorm van religie en het kan met plezier en zonder moeite verricht worden. Daarom moet men zich erop toeleggen.

As will be seen in Bhagavad-gītā, actual devotional service begins after liberation. After one is liberated, when one is situated in the Brahman position (brahma-bhūta), one’s devotional service begins (samaḥ sarveṣu bhūteṣu mad-bhaktiṁ labhate parām). No one can understand the Supreme Personality of Godhead by executing karma-yoga, jñāna-yoga, aṣṭāṅga-yoga or any other yoga independently. By these yogic methods one may make a little progress toward bhakti-yoga, but without coming to the stage of devotional service one cannot understand what is the Personality of Godhead. In the Śrīmad-Bhāgavatam it is also confirmed that when one becomes purified by executing the process of devotional service, especially by hearing Śrīmad-Bhāgavatam or Bhagavad-gītā from realized souls, then he can understand the science of Kṛṣṇa, or the science of God. Evaṁ prasanna-manaso bhagavad-bhakti-yogataḥ. When one’s heart is cleared of all nonsense, then one can understand what God is. Thus the process of devotional service, of Kṛṣṇa consciousness, is the king of all education and the king of all confidential knowledge. It is the purest form of religion, and it can be executed joyfully without difficulty. Therefore one should adopt it.