Skip to main content

TEXT 12

TEXT 12

Tekst

Text

moghāśā mogha-karmāṇo
mogha-jñānā vicetasaḥ
rākṣasīm āsurīṁ caiva
prakṛtiṁ mohinīṁ śritāḥ
moghāśā mogha-karmāṇo
mogha-jñānā vicetasaḥ
rākṣasīm āsurīṁ caiva
prakṛtiṁ mohinīṁ śritāḥ

Synoniemen

Synonyms

mogha-āśāḥ — hun hoop verijdeld; mogha-karmāṇaḥ — hun resultaatgerichte activiteiten verijdeld; mogha-jñānāḥ — hun kennis waardeloos; vicetasaḥ — verward; rākṣasīm — demonisch; āsurīm — atheïstisch; ca — en; eva — zeker; prakṛtim — natuur; mohinīm — verwarrend; śritāḥ — toevlucht nemen tot.

mogha-āśāḥ — in ihren Hoffnungen enttäuscht; mogha-karmāṇaḥ — in fruchtbringenden Handlungen gescheitert; mogha-jñānāḥ — im Wissen getäuscht; vicetasaḥ — verwirrt; rākṣasīm — dämonisch; āsurīm — atheistisch; ca — und; eva — gewiß; prakṛtim — Natur; mohinīm — verwirrend; śritāḥ — Zuflucht nehmend bei.

Vertaling

Translation

Zij die op zo’n manier verward zijn, raken aangetrokken tot demonische en atheïstische opvattingen. In die verwarde toestand is hun hoop op bevrijding ijdel, zijn hun resultaatgerichte activiteiten gedoemd te mislukken en is de kennis die ze verwerven waardeloos.

Diejenigen, die solcher Täuschung unterliegen, fühlen sich zu dämonischen und atheistischen Auffassungen hingezogen. In diesem verblendeten Zustand werden all ihre Hoffnungen auf Befreiung, all ihre fruchtbringenden Handlungen und all ihre Bemühungen um Wissen zunichte gemacht.

Betekenisverklaring

Purport

In het zevende hoofdstuk van de Bhagavad-gītā werd beschreven dat zulke demonische, kwaadaardige personen zich nooit aan Kṛṣṇa overgeven. Hun mentale speculaties om tot de Absolute Waarheid te komen, leiden hen daarom tot de onjuiste conclusie dat het gewone levend wezen en Kṛṣṇa īīn en dezelfde zijn. Door die onjuiste overtuiging denken ze dat het lichaam van welk menselijk wezen dan ook nu alleen bedekt is door de materiële natuur en dat zodra iemand bevrijd is van dit materiële lichaam er geen verschil meer bestaat tussen God en hemzelf. Deze poging om īīn te worden met Kṛṣṇa zal door verblinding worden verijdeld. Zulke atheïstische en demonische cultivering van spirituele kennis is altijd zinloos. Dat wordt met dit vers aangegeven. Voor zulke personen wordt het cultiveren van de kennis in de Vedische literatuur, zoals het Vedānta-sūtra en de upaniṣads, altijd verhinderd.

ERLÄUTERUNG: Es gibt viele Gottgeweihte, die sich selbst für Kṛṣṇa- bewußt halten und glauben, in Hingabe zu dienen, die aber in ihrem Herzen die Höchste Persönlichkeit Gottes, Kṛṣṇa, nicht als die Absolute Wahrheit anerkennen. Sie werden die Frucht des hingebungsvollen Dienstes, die Rückkehr zu Gott, niemals kosten. In ähnlicher Weise werden auch diejenigen, die fruchtbringenden, frommen Tätigkeiten nachgehen und letztlich hoffen, von der materiellen Verstrickung befreit zu werden, niemals erfolgreich sein, weil sie die Höchste Persönlichkeit Gottes, Kṛṣṇa, mißachten. Mit anderen Worten, Menschen, die Kṛṣṇa verspotten, müssen als dämonisch oder atheistisch angesehen werden. Wie im Siebten Kapitel der Bhagavad-gītā beschrieben wird, ergeben sich solche dämonischen Schurken Kṛṣṇa niemals. Ihre gedanklichen Spekulationen, mit deren Hilfe sie die Absolute Wahrheit erreichen wollen, führen sie vielmehr zu der falschen Schlußfolgerung, das gewöhnliche Lebewesen und Kṛṣṇa seien ein und dasselbe. Mit dieser falschen Überzeugung glauben sie, der menschliche Körper sei jetzt einfach von der materiellen Natur bedeckt, und sobald man von diesem materiellen Körper befreit sei, gäbe es keinen Unterschied mehr zwischen Gott und einem selbst. Dieser Versuch, mit Kṛṣṇa eins zu werden, wird scheitern, da er auf Verblendung beruht. Eine solche atheistische und dämonische Kultivierung spirituellen Wissens ist stets vergebens. Das ist die Aussage dieses Verses. Der Versuch solcher Menschen, mit Hilfe der vedischen Schriften wie des Vedānta-sūtra und der Upaniṣaden Wissen zu kultivieren, ist von vornherein zum Scheitern verurteilt.

Het is daarom een grote overtreding om Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, als een gewoon mens te beschouwen. Zij die dat wel doen zijn beslist misleid, omdat ze de eeuwige gedaante van Kṛṣṇa niet kunnen begrijpen. De Bṛhad-viṣṇu-smṛti zegt duidelijk:

Es ist daher ein schweres Vergehen, Kṛṣṇa, die Höchste Persönlichkeit Gottes, für einen gewöhnlichen Menschen zu halten. Diejenigen, die so denken, sind zweifellos verblendet, denn sie können die ewige Gestalt Kṛṣṇas nicht verstehen. In der Bṛhad-viṣṇu-smṛti heißt es unmißverständlich:

yo vetti bhautikaṁ dehaṁ
kṛṣṇasya paramātmanaḥ
sa sarvasmād bahiṣ-kāryaḥ
śrauta-smārta-vidhānataḥ
mukhaṁ tasyāvalokyāpi
sa-celaṁ snānam ācaret
yo vetti bhautikaṁ dehaṁ
kṛṣṇasya paramātmanaḥ
sa sarvasmād bahiṣ-kāryaḥ
śrauta-smārta-vidhānataḥ
mukhaṁ tasyāvalokyāpi
sa-celaṁ snānam ācaret

‘Wie het lichaam van Kṛṣṇa als materieel beschouwt, moet worden geweerd bij alle rituelen en activiteiten van de śruti en smṛti. En mocht men per ongeluk zijn gezicht zien, dan moet men onmiddellijk een bad in de Ganges nemen om zichzelf te zuiveren van besmetting.’

Mensen drijven de spot met Kṛṣṇa omdat ze afgunstig zijn op de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Het is ongetwijfeld hun lot om leven na leven geboren te worden in atheïstische en demonische levenssoorten. Hun werkelijke kennis zal voortdurend verward blijven en geleidelijk aan zullen ze afglijden naar de duisterste regionen van de schepping.

„Jemand, der den Körper Kṛṣṇas als materiell betrachtet, sollte von allen Ritualen und Handlungen der śruti und smṛti ausgeschlossen werden, und wenn man zufällig sein Gesicht sieht, sollte man sofort ein Bad im Ganges nehmen, um sich vor einer Ansteckung zu bewahren.“ Die Menschen verhöhnen Kṛṣṇa, weil sie die Höchste Persönlichkeit Gottes beneiden. Sie erwartet mit Sicherheit das Schicksal, immer wieder in den atheistischen und dämonischen Lebensformen geboren zu werden. Fortwährend wird ihr wahres Wissen unter dem Schleier der Täuschung verborgen bleiben, und allmählich werden sie in den finstersten Bereich der Schöpfung hinabsinken.