Skip to main content

TEXT 11

VERŠ 11

Tekst

Verš

avajānanti māṁ mūḍhā
mānuṣīṁ tanum āśritam
paraṁ bhāvam ajānanto
mama bhūta-maheśvaram
avajānanti māṁ mūḍhā
mānuṣīṁ tanum āśritam
paraṁ bhāvam ajānanto
mama bhūta-maheśvaram

Synoniemen

Synonyma

avajānanti — bespotten; mām — Mij; mūḍhāḥ — dwaze mensen; mānuṣīm — in een menselijke gedaante; tanum — een lichaam; āśritam — aannemend; param — transcendentale; bhāvam — aard; ajānantaḥ — niet kennend; mama — Mijn; bhūta — van alles wat bestaat; mahā-īśvaram — de allerhoogste bezitter.

avajānanti — vysmievajú sa; mām — Mne; mūḍhāḥ — hlupáci; mānuṣīm — v ľudskej podobe; tanum — telo; āśritam — beriem; param — transcendentálnu; bhāvam — povahu; ajānantaḥ — nepoznajú; mama — Moju; bhūta — nad všetkým; maha-īśvaram — najvyšší vlastník.

Vertaling

Překlad

Dwazen bespotten Me wanneer Ik neerdaal in een menselijke gedaante. Ze kennen Mijn transcendentale aard niet als de Allerhoogste Heer van al wat bestaat.

Hlupáci sa Mi vysmievajú, keď zostúpim v ľudskej podobe, pretože nepoznajú Moju transcendentálnu povahu zvrchovaného Pána nad všetkým, čo jestvuje.

Betekenisverklaring

Význam

Uit de verklaringen van de voorgaande verzen in dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods geen gewoon mens is, ook al verschijnt Hij als een menselijk wezen. De Persoonlijkheid Gods, die de schepping, instandhouding en de vernietiging van de complete kosmos bestuurt, kan geen menselijk wezen zijn. Toch zijn er veel dwaze personen die Kṛṣṇa alleen maar als een machtige man beschouwen en meer niet. In werkelijkheid is Hij de oorspronkelijke Allerhoogste Persoonlijkheid en dit wordt in de Brahma-saṁhitā bevestigd (īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ); Hij is de Allerhoogste Heer.

Predchádzajúce verše tejto kapitoly dávajú jasne najavo, že Najvyššia Božská Osobnosť nie je obyčajná osoba, aj keď vyzerá ako človek. Božská Osobnosť, ktorá ovláda vznik, udržiavanie a zničenie celého vesmírneho prejavu, nemôže byť obyčajný človek. Napriek tomu veľa bláznov tvrdí, že Śrī Kṛṣṇa je iba obyčajný mocný človek. Kṛṣṇa je ale v skutočnosti pôvodná Najvyššia Osobnosť, čo potvrdzuje aj Brahma-saṁhita (īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ); Śrī Kṛṣṇa je Najvyšší Pán.

Er zijn vele īśvara’s, bestuurders, en de een is groter dan de ander. In het gewone management in de materiële wereld zien we dat boven een ambtenaar of een manager een staatssecretaris staat, en boven hem een minister, en boven hem een minister-president. Ze zijn allemaal bestuurders, maar de een wordt bestuurd door de ander. In de Brahma-saṁhitā wordt gezegd dat Kṛṣṇa de allerhoogste bestuurder is. Zowel in de materiële als in de spirituele wereld zijn er ongetwijfeld vele bestuurders, maar Kṛṣṇa is de allerhoogste bestuurder (īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ) en Zijn lichaam is sac-cid-ānanda, niet-materieel.

Existuje mnoho īśvarov, vládcov, a každý z nich môže byť mocnejší než druhý. V bežnom riadení záležitostí hmotného sveta sa stretávame s nejakým úradníkom či vedúcim, nad ním stojí tajomník, nad tajomníkom je minister a nad ním prezident. Každý z nich je vládca, a predsa je pod kontrolou niekoho iného. V Brahma-saṁhite sa hovorí, že Śrī Kṛṣṇa je najvyšší vládca. V hmotnom i v duchovnom svete je nepochybne veľa vládcov, ale Kṛṣṇa je najvyšší vládca, īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ, a Jeho telo je duchovné, sac-cid-ānanda.

Materiële lichamen kunnen de wonderlijke activiteiten die in voorgaande verzen beschreven zijn, niet uitvoeren. Het lichaam van Heer Kṛṣṇa is eeuwig, gelukzalig en vol kennis. Hoewel Hij geen gewoon mens is, bespotten dwazen Hem en beschouwen ze Hem als een gewoon mens. Zijn lichaam wordt hier met mānuṣīm aangeduid, omdat Hij Zich net als een mens gedraagt, als een vriend van Arjuna en als een politicus, die bij de Slag van Kurukṣetra betrokken is. In veel opzichten gedraagt Hij Zich net als een gewoon mens, maar in werkelijkheid is Zijn lichaam sac-cid-ānanda-vigraha — eeuwig en vol gelukzaligheid en absolute kennis. Dit wordt bevestigd in de Vedische literatuur: sac-cid-ānanda-rūpāya kṛṣṇāya — ‘Ik breng mijn eerbetuigingen aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, die de eeuwige gedaante van gelukzaligheid en kennis is.’ (Gopāla-tāpanī Upaniṣad, Pūrva 1) In de Vedische literatuur zijn ook nog andere beschrijvingen te vinden. Tam ekaṁ govindam: ‘Jij bent Govinda, de vreugde van de zintuigen en de koeien.’ Sac-cid-ānanda-vigraham: ‘En Je gedaante is transcendentaal, vol kennis, gelukzaligheid en eeuwigheid.’ (Gopāla-tāpanī Upaniṣad, Pūrva 35)

Hmotné telá sa nemôžu chovať tak úžasne, ako je opísané v predchádzajúcich veršoch. Kṛṣṇovo telo je večné, blažené a plné poznania. Aj keď nie je jedným z nás, hlupáci sa Mu posmievajú a považujú Ho za obyčajného človeka. Slovo mānuṣīm v tomto verši znamená, že koná ako človek, ako Arjunov priateľ alebo politik zapletený do boja na Kurukṣetre. Śrī Kṛṣṇa sa choval ako obyčajný človek, ale Jeho telo je v skutočnosti sac-cid-ānanda-vigraha, večné, absolútne blažené a plné poznania. To je potvrdené aj v iných vedskych písmach: sac-cid-ānanda-rūpāya kṛṣṇāya. „Úctivo sa klaniam Najvyššej Božskej Osobnosti, Kṛṣṇovi, ktorý je večný, plný poznania a blaženosti.“ (Gopāla-tāpanī Upaniṣad 1.1) Tam ekaṁ govindam: „Ty si Govinda — prinášaš potešenie zmyslom a kravám.“ Sac-cid-ānanda-vigraham: „Tvoja podoba je transcendentálna, večná, plná poznania a blaženosti.“ (Gopāla-tāpanī Upaniṣad 1.35)

Ondanks de transcendentale eigenschappen van het lichaam van Heer Kṛṣṇa, met zijn volledige gelukzaligheid en kennis, zijn er zoveel zogenaamde geleerden en commentatoren op de Bhagavad-gītā, die Kṛṣṇa bespotten door Hem een gewone man te noemen. Zo’n geleerde mag dan door zijn goede daden in het verleden als een buitengewoon man geboren zijn, maar een dergelijk concept van Śrī Kṛṣṇa geeft blijk van armzalige kennis. Daarom wordt zo iemand een mūḍha genoemd, omdat alleen dwaze personen Kṛṣṇa als een gewoon menselijk wezen beschouwen. Deze dwazen hebben geen kennis van de vertrouwelijke activiteiten van de Allerhoogste Heer en Zijn verschillende energieën en beschouwen Hem daarom als een gewoon menselijk wezen. Ze weten niet dat het lichaam van Kṛṣṇa het symbool van volledige kennis en gelukzaligheid is, dat Hij de eigenaar is van alles wat bestaat en dat Hij iedereen bevrijding kan toekennen. Omdat ze niet weten dat Kṛṣṇa zoveel transcendentale eigenschappen heeft, bespotten ze Hem.

Aj keď Kṛṣṇovo telo má veľa transcendentálnych vlastností, jestvuje mnoho takzvaných učencov a komentátorov Bhagavad-gīty, ktorí Kṛṣṇu považujú za obyčajného človeka. Títo učenci možno získali zvláštne nadanie vďaka svojim minulým dobrým činom, ale toto nepochopenie Kṛṣṇu je založené na nedokonalých vedomostiach. Preto sa nazývajú mūḍhovia. Len hlupáci považujú Kṛṣṇu za obyčajnú ľudskú bytosť, pretože nevedia nič o Jeho rôznych energiách a dôverných zábavách. Nevedia, že Kṛṣṇovo telo predstavuje úplné poznanie a blaženosť, že je vlastníkom všetkého, čo jestvuje, a môže kohokoľvek obdarovať vyslobodením. Keďže mūḍhovia nevedia, že Kṛṣṇa má toľko transcendentálnych vlastností, posmievajú sa Mu.

Ze weten evenmin dat de verschijning van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods in de materiële wereld een manifestatie van Zijn interne energie is. Hij is de meester van de materiële energie. Zoals al op verscheidene plaatsen is uitgelegd, verklaart Hij dat de materiële energie, hoe machtig ze ook is, zich onder Zijn macht bevindt (mama māyā duratyayā), en al wie zich aan Hem overgeeft, kan aan de invloed van de materiële energie ontkomen. Als een ziel die zich aan Kṛṣṇa heeft overgegeven kan ontkomen aan de invloed van de materiële energie, hoe kan de Allerhoogste Heer, die de schepping, instandhouding en vernietiging van de hele kosmische natuur bestuurt, dan een materieel lichaam als wij hebben? Een dergelijke opvatting van Kṛṣṇa is duidelijk volslagen dwaas. Dwaze personen kunnen niet begrijpen dat de Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, die net als een gewoon mens verschijnt, de bestuurder van zowel alle atomen als van de kosmische gedaante kan zijn. Zowel het grootste als het kleinste gaat hun bevattingsvermogen te boven en ze kunnen zich dus niet voorstellen dat een vorm als die van een menselijk wezen gelijktijdig het oneindige en het minieme kan besturen. In werkelijkheid is het zo dat hoewel Hij het eindige en het oneindige bestuurt, Hij losstaat van al wat gemanifesteerd is. In verband met Zijn yogam aiśvaram, Zijn onvoorstelbare transcendentale energie, is duidelijk gezegd dat Hij gelijktijdig het eindige en het oneindige kan besturen en dat Hij van beide afzijdig kan blijven. Hoewel de dwazen zich niet kunnen voorstellen hoe Kṛṣṇa, die als een menselijk wezen verschijnt, het eindige en het oneindige kan besturen, aanvaarden de zuivere toegewijden dit zonder meer, omdat ze weten dat Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is. Ze geven zich daarom volledig aan Hem over en leggen zich toe op Kṛṣṇa-bewustzijn, op de devotionele dienst aan de Heer.

Nevedia, že zjavenia Najvyššieho Pána sa dejú na úrovni jeho vnútornej energie. Śrī Kṛṣṇa je vládcom hmotnej energie. Ako sme už viackrát vysvetlili (mama māyā duratyayā), Kṛṣṇa prehlasuje, že hoci je hmotná energia veľmi silná, je v Jeho moci, a ten, kto sa Mu odovzdá, sa môže dostať spod vplyvu hmotnej energie. Keď sa duša odovzdá Kṛṣṇovi, môže sa dostať spod nadvlády hmoty. Ako potom môže mať Najvyšší Pán, ktorý riadi stvorenie, udržiavanie a ničenie celej vesmírnej manifestácie, hmotné telo ako my? Prijímať Kṛṣṇu v takom poňatí je celkom hlúpe. Hlúpi ľudia si však nedokážu predstaviť, ako sa Kṛṣṇa, Najvyššia Božská Osobnosť, môže zjaviť ako obyčajný človek, a pritom ovládať nielen atómy, ale aj obrovské vesmíry. O najväčšom a najmenšom nemajú ani poňatie, preto si nedokážu predstaviť, že by niekto v ľudskej podobe mohol ovládať najväčšie i najmenšie súčasne. Aj keď Kṛṣṇa ovláda najväčšie a najmenšie, je od tohto stvorenia oddelený. Čo sa týka yogam aiśvaram, Jeho nepochopiteľných transcendentálnych energií, hovorí sa, že môže súčasne ovládať veci nekonečne veľké i nekonečne malé a že tým nie je vôbec ovplyvnený. Hlupáci si nevedia predstaviť, ako Kṛṣṇa, ktorý sa zjaví v ľudskej podobe, môže ovládať nekonečno i konečno. Čistí oddaní to však prijímajú, lebo vedia, že Śrī Kṛṣṇa je Najvyššia Božská Osobnosť. Preto sa Mu úplne odovzdávajú a oddane Mu slúžia s mysľou na Neho uprenou.

Er bestaan veel meningsverschillen tussen de impersonalisten en de personalisten over het verschijnen van de Heer als een menselijk wezen. Maar als we de Bhagavad-gītā en het Śrīmad-Bhāgavatam — de gezaghebbende teksten voor het begrijpen van de wetenschap van Kṛṣṇa — raadplegen, dan kunnen we inzien dat Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is. Hij is geen gewone man, ook al verscheen Hij op aarde als een gewoon mens. In het eerste hoofdstuk van het eerste canto van het Śrīmad-Bhāgavatam zeggen de wijzen onder leiding van Śaunaka het volgende wanneer ze vragen naar de activiteiten van Kṛṣṇa:

O zjavení Śrī Kṛṣṇu v ľudskej podobe jestvuje medzi impersonalistami a personalistami množstvo rozporov, no keď sa pozrieme do autoritatívnych písiem pojednávajúcich o náuke o Kṛṣṇovi, do Bhagavad-gīty a Śrīmad-Bhāgavatamu, zistíme, že Śrī Kṛṣṇa je Najvyššia Božská Osobnosť. Nie je to obyčajný človek, hoci sa tak na Zemi zjavil. V prvej kapitole prvého dielu Śrīmad-Bhāgavatamu sa svätí muži vedení Śaunakom pýtajú na Kṛṣṇove činnosti a dostávajú odpoveď:

kṛtavān kila karmāṇi
saha rāmeṇa keśavaḥ
ati-martyāni bhagavān
gūḍhaḥ kapaṭa-māṇuṣaḥ
kṛtavān kila karmāṇi
saha rāmeṇa keśavaḥ
ati-martyāni bhagavān
gūḍhaḥ kapaṭa-māṇuṣaḥ

‘Heer Śrī Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, speelde samen met Balarāma als een menselijk wezen en op die manier vermomd, verrichtte Hij vele bovenmenselijke daden.’ (Bhāg. 1.1.20)

De verschijning van de Heer als mens verwart de dwazen. Geen enkel menselijk wezen had de wonderbaarlijke activiteiten kunnen uitvoeren die Kṛṣṇa uitvoerde toen Hij op deze aarde aanwezig was. Toen Kṛṣṇa voor Vasudeva en Devakī, Zijn vader en moeder, verscheen, verscheen Hij met vier armen, maar na hun gebeden veranderde Hij Zich in een gewoon kind. Het Bhāgavatam (10.3.46) zegt: babhūva prākṛtaḥ śiśuḥ — Hij werd net als een gewoon kind, een gewoon menselijk wezen. Hier wordt opnieuw aangegeven dat het verschijnen van de Heer als een gewoon menselijk wezen een van de kenmerken van Zijn transcendentale lichaam is. In het elfde hoofdstuk van de Bhagavad-gītā wordt ook beschreven dat Arjuna bad om de gedaante van Kṛṣṇa met vier armen te zien (tenaiva rūpeṇa catur-bhujena). Nadat Hij deze gedaante onthuld had, nam Kṛṣṇa op verzoek van Arjuna weer Zijn oorspronkelijke, menselijke gedaante aan (mānuṣaṁ rūpam). Deze verschillende kenmerken van de Allerhoogste Heer zijn zeker niet de kenmerken van een gewoon menselijk wezen.

„Śrī Kṛṣṇa, Najvyššia Božská Osobnosť, sa hral s Balarāmom ako ľudská bytosť a takto prestrojený vykonal mnoho nadľudských činov.“ (Śrīmad-Bhāgavatam 1.1.20) Kṛṣṇov príchod v ľudskej podobe mätie hlupákov. Keď bol Kṛṣṇa osobne prítomný na Zemi, vykonával také úžasné činy, aké by žiadny človek nedokázal napodobniť. Keď sa narodil, zjavil sa pred Svojím otcom Vasudevom a Svojou matkou Devakī vo Svojej štvorrukej podobe, no na naliehanie Svojich rodičov sa premenil na obyčajné dieťatko. V Śrīmad Bhāgavatame (10.3.46) sa píše: babhūva prākṛtaḥ śiśuḥ. Vyzeral ako obyčajné dieťa, ako obyčajný človek. Jeho zjavenie v ľudskej podobe je jednou z vlastností Jeho transcendentálneho tela, čo je potvrdené tiež v jedenástej kapitole Bhagavad-gīty. Po zhliadnutí Kṛṣṇovej vesmírnej podoby prosí Arjuna Kṛṣṇu, aby mu ukázal Svoju štvorrukú podobu (tenaiva rūpeṇa catur-bhujena) a potom mu Kṛṣṇa zjavil Svoju skutočnú podobu (mānuṣaṁ rūpam). Tieto rôzne rysy Najvyššieho Pána sa zaiste nepodobajú rysom obyčajného človeka.

Sommige van degenen die Kṛṣṇa bespotten en die aangetast zijn door de filosofie van de māyāvādī’s, citeren het volgende vers uit het Śrīmad-Bhāgavatam (3.29.21) om te bewijzen dat Kṛṣṇa maar een gewone man is: ahaṁ sarveṣu bhūteṣu bhūtātmāvasthitaḥ sadā — ‘De Allerhoogste is aanwezig in ieder levend wezen.’ Voor een goed begrip van dit bepaalde vers is het beter als we ons tot vaiṣṇava-ācārya’s als Jīva Gosvāmī en Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura wenden, in plaats van de interpretatie te volgen van personen zonder autoriteit die Kṛṣṇa bespotten. In zijn commentaar op dit vers zegt Jīva Gosvāmī dat Kṛṣṇa Zich in Zijn volledige expansie als Paramātmā, de Superziel, in de bewegende en niet-bewegende wezens bevindt; iedere beginnende toegewijde, die zijn aandacht alleen op de arcā-mūrti richt, de vorm van de Allerhoogste Heer in de tempel, maar die andere levende wezens niet respecteert, vereert de gedaante van de Heer in de tempel vergeefs.

Er zijn drie soorten toegewijden van de Heer en de beginneling bevindt zich op het laagste niveau. De beginnende toegewijde besteedt meer aandacht aan de Beeldgedaante in de tempel dan aan de andere toegewijden. Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura waarschuwt ervoor dat deze mentaliteit gecorrigeerd moet worden. Omdat Kṛṣṇa als Paramātmā aanwezig is in ieders hart, moet een toegewijde ieder lichaam als de belichaming of als de tempel van de Allerhoogste Heer zien; dus net zoals iemand zijn respect betuigt aan de tempel van de Heer, zo moet hij ook ieder lichaam, waarin de Paramātmā verblijft, op de juiste wijze respecteren. Iedereen moet daarom op gepaste manier gerespecteerd worden en niemand mag worden genegeerd.

Ľudia, ktorí ponižujú Kṛṣṇu a ktorí sú nakazení māyāvādskou filozofiou, chcú presadiť, že Kṛṣṇa je iba obyčajný človek, a preto citujú nasledujúci verš zo Śrīmad-Bhāgavatamu (3.29.21): ahaṁ sarveṣu bhūteṣu bhūtātmāvasthitaḥ sadā. „Najvyšší je prítomný vo všetkých živých bytostiach.“ Mali by sme si však všimnúť skôr výklad vaiṣṇavských ācāryov, ako sú napríklad Jīva Gosvāmī a Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura, než nasledovať výklady neoprávnených ľudí, ktorí Kṛṣṇu ponižujú. Podľa Jīvu Gosvāmīho pojednáva tento verš o úplnej Kṛṣṇovej expanzii, ktorá sa nazýva Paramātmā a sídli ako Nadduša v srdciach pohybujúcich sa i nehybných živých bytostí. Z troch druhov oddaných je na najnižšej úrovni ten, ktorý upriamuje svoju pozornosť na arcā-mūrti, podobu Najvyššieho Pána v chráme, a nehľadí s úctou na ostatné živé bytosti. Takéto uctievanie Pánovej podoby v chrámoch je zbytočné. Uctievať Božstvo v chráme a znevažovať oddaných je postoj oddaných na nízkej úrovni, a preto Viśvanātha Cakravartī Ṭhākura upozorňuje, že takú mentalitu treba napraviť. Oddaný by si mal uvedomiť, že Kṛṣṇa je prítomný v srdciach všetkých ako Paramātmā, a preto sú všetky telá chrámom Boha. Tak ako vzdávame úctu Pánovmu chrámu, mali by sme si ctiť vhodným spôsobom všetky telá, v ktorých sídli Paramātmā a nemali by sme zabúdať na nikoho.

Er zijn ook veel impersonalisten die de spot drijven met de verering in de tempel. Ze zeggen dat als God overal is, waarom moet iemand zich dan beperken tot het vereren in de tempel? Maar als God overal is, is Hij dan niet aanwezig in de tempel of in de Beeldgedaante? De personalist en de impersonalist zullen tot in de eeuwigheid met elkaar blijven vechten, maar een perfect Kṛṣṇa-bewuste toegewijde weet dat hoewel Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is, Hij alomtegenwoordig is, zoals in de Brahma-saṁhitā wordt bevestigd. Hoewel Goloka Vṛndāvana Zijn persoonlijke woning is en Hij daar altijd verblijft, is Hij overal en in alle delen van de materiële en spirituele schepping aanwezig door Zijn verschillende energieën en door Zijn volledige expansie.

Mnohí impersonalisti znevažujú chrámové obrady. Hovoria, že vzhľadom k tomu, že Boh je všade, nemali by sme sa obmedzovať na uctievanie Boha v chrámoch. Ale ak je Boh všade, nie je vari aj v chrámoch alebo v Božstvách? Spor medzi personalistami a impersonalistami bude stále pokračovať. Dokonalý Kṛṣṇov oddaný však vie, že Kṛṣṇa je všadeprítomný Najvyšší Pán, čo potvrdzuje aj Brahma-saṁhita. Napriek tomu, že Kṛṣṇa nikdy neopustí Svoje sídlo, Goloku Vṛndāvan, je prítomný v každej časti hmotného a duchovného stvorenia vďaka Svojim rôznym energiám a vteleniam.