Skip to main content

TEXT 5

TEXT 5

Tekst

Texto

apareyam itas tv anyāṁ
prakṛtiṁ viddhi me parām
jīva-bhūtāṁ mahā-bāho
yayedaṁ dhāryate jagat
apareyam itas tv anyāṁ
prakṛtiṁ viddhi me parām
jīva-bhūtāṁ mahā-bāho
yayedaṁ dhāryate jagat

Synoniemen

Palabra por palabra

aparā — lagere; iyam — deze; itaḥ — naast deze; tu — maar; anyām  — een andere; prakṛtim — energie; viddhi — probeer te begrijpen; me — Mijn; parām — hogere; jīva-bhūtām — bestaande uit de levende wezens; mahā-bāho — o sterkgearmde; yayā — door wie; idam — dit; dhāryate — wordt gebruikt of benut; jagat — de materiële wereld.

aparā — inferior; iyam — esta; itaḥ — además de esta; tu — pero; anyām — otra; prakṛtim — energía; viddhi — trata de entender; me — Mi; parām — superior; jīva-bhūtām — que consiste en las entidades vivientes; mahā-bāho — ¡oh, tú, el de los poderosos brazos!; yayā — por quienes; idam — este; dhāryate — es utilizado o explotado; jagat — el mundo material.

Vertaling

Traducción

O sterkgearmde Arjuna, naast deze energieën heb Ik nog een andere, hogere energie, die uit de levende wezens bestaat die de rijkdommen van deze materiële, lagere natuur benutten.

Además de todo ello, ¡oh, Arjuna, el de los poderosos brazos!, hay una energía Mía que es superior, la cual consiste en las entidades vivientes que están explotando los recursos de esa naturaleza material inferior.

Betekenisverklaring

Significado

Hier wordt duidelijk uitgelegd dat de levende wezens tot de hogere natuur (of energie) van de Allerhoogste Heer behoren. De lagere energie bestaat uit materie, die gemanifesteerd is in verschillende elementen: aarde, water, vuur, lucht, ether, geest, intelligentie en vals ego. De twee vormen van de materiële natuur, namelijk de grove (aarde enz.) en de subtiele (geest enz.), zijn producten van de lagere energie. De levende wezens die deze lagere energieën voor verschillende doeleinden benutten, vormen de hogere energie van de Allerhoogste Heer en de hele materiële wereld functioneert door toedoen van deze energie. De gemanifesteerde kosmos werkt niet uit zichzelf, maar werkt pas wanneer hij door een hogere energie, de levende wezens, in beweging wordt gezet.

Energieën worden altijd bestuurd door de energiebron en daarom worden de levende wezens altijd door de Heer bestuurd — ze zijn niet onafhankelijk. Hun kracht is nooit gelijk aan die van Hem, zoals onintelligente mensen denken. Het onderscheid tussen de levende wezens en de Heer wordt in het Śrīmad-Bhāgavatam (10.87.30) als volgt beschreven:

Aquí se menciona claramente que las entidades vivientes pertenecen a la naturaleza (o energía) superior del Señor Supremo. La energía inferior es la materia que se manifiesta en diferentes elementos, es decir, tierra, agua, fuego, aire, éter, mente, inteligencia y ego falso. Ambas formas de la naturaleza material, es decir, la burda (la tierra, etc.) y la sutil (la mente, etc.), son productos de la energía inferior. Las entidades vivientes, que están explotando esas energías inferiores con diferentes propósitos, constituyen la energía superior del Señor Supremo, y se debe a esta energía que el mundo material por entero funcione. La manifestación cósmica no tiene ningún poder de actuar, a menos que la mueva la energía superior, la entidad viviente. A las energías siempre las controla el energético, y, en consecuencia, las entidades vivientes siempre están controladas por el Señor; ellas no tienen una existencia independiente. Ellas nunca son igual de poderosas, como lo creen hombres faltos de inteligencia. La diferencia que hay entre las entidades vivientes y el Señor se describe en el Śrīmad-Bhāgavatam (10.87.30) de la siguiente manera:

aparimitā dhruvās tanu-bhṛto yadi sarva-gatās
tarhi na śāsyateti niyamo dhruva netarathā
ajani ca yan-mayaṁ tad avimucya niyantṛ bhavet
samam anujānatāṁ yad amataṁ mata-duṣṭatayā
aparimitā dhruvās tanu-bhṛto yadi sarva-gatās
tarhi na śāsyateti niyamo dhruva netarathā
ajani ca yan-mayaṁ tad avimucya niyantṛ bhavet
samam anujānatāṁ yad amataṁ mata-duṣṭatayā

‘O Allerhoogste Eeuwige! Als de belichaamde levende wezens eeuwig en alomtegenwoordig zouden zijn als U, dan zouden ze niet door U bestuurd worden. Maar als de levende wezens worden gezien als nietige energieën van U, o Heer, dan wordt meteen duidelijk dat ze onderworpen zijn aan Uw gezag. Werkelijke bevrijding betekent dan ook dat de levende wezens zich aan Uw leiding overgeven en die overgave zal hen gelukkig maken. Alleen in die wezenlijke positie kunnen ze bestuurders worden. Degenen met beperkte kennis die de monistische theorie verdedigen dat God en de levende wezens in alle opzichten gelijk zijn, worden daarom in werkelijkheid door een onjuiste en onzuivere opvatting geleid.’

«¡Oh, Tú, el Eterno Supremo!, si las entidades vivientes encarnadas fuesen eternas y omnipresentes como Tú, entonces no estarían bajo Tu control. Pero si consideramos que las entidades vivientes son diminutas energías de Su Señoría, entonces de inmediato quedan sujetas a Tu control supremo. Por lo tanto, la verdadera liberación entraña el que las entidades vivientes se entreguen a Tu control, y esa entrega las hará felices. Solo en esa posición constitucional pueden ellas ser controladoras. De modo que, los hombres con conocimiento limitado que defienden la teoría monista de que Dios y las entidades vivientes son iguales en todos los aspectos, de hecho están guiados por una opinión errada y contaminada».

De Allerhoogste Heer, Kṛṣṇa, is de enige bestuurder en alle levende wezens worden door Hem bestuurd. Deze levende wezens zijn Zijn hogere energie, omdat de kwaliteit van hun bestaan dezelfde is als die van de Allerhoogste, maar wat betreft de kwantiteit van hun macht zijn ze nooit gelijk aan de Heer. Terwijl het levend wezen de grove en subtiele lagere energie (materie) voor zijn eigen doeleinden gebruikt, vergeet de hogere energie (het levend wezen) haar werkelijke spirituele geest en intelligentie. Deze vergeetachtigheid is het gevolg van de invloed van de materie op het levend wezen. Maar wanneer het levend wezen bevrijd raakt van de invloed van de illusionerende materiële energie, bereikt het het niveau dat mukti of bevrijding wordt genoemd. Onder invloed van de materiële illusie brengt het vals ego het tot de gedachte dat ‘Ik ben materie en alles wat ik op materieel gebied verworven heb is van mij.’ Het levend wezen wordt zich van zijn werkelijke positie bewust wanneer het van alle materiële ideeën bevrijd is, inclusief de opvatting van het in alle opzichten eenworden met God. We kunnen daarom concluderen dat de Gītā bevestigt dat het levend wezen enkel īīn van de vele energieën van Kṛṣṇa is; wanneer deze energie bevrijd wordt van materiële onzuiverheden, wordt het volledig Kṛṣṇa-bewust of bevrijd.

El Supremo Señor Kṛṣṇa es el único controlador, y todas las entidades vivientes son controladas por Él. Esas entidades vivientes son la energía superior de Él, porque la calidad de su existencia es idéntica a la del Supremo, pero ellas nunca son iguales al Señor en lo que respecta a la cantidad de poder. Mientras la energía superior (la entidad viviente) explota la energía inferior burda y sutil (la materia), olvida su verdadera mente e inteligencia espirituales. Ese olvido se debe a la influencia de la materia en la entidad viviente. Pero cuando la entidad viviente se libera de la influencia de la ilusoria energía material, alcanza la etapa denominada mukti, o liberación. El ego falso, bajo la influencia de la ilusión material, piensa: «Yo soy materia, y las cosas materiales que adquiera son mías». Él llega a comprender por completo su verdadera posición, cuando se libera de todas las ideas materiales, entre ellas el concepto de volverse uno con Dios en todos los aspectos. Así pues, se puede concluir que el Gītā confirma que la entidad viviente es solo una de las múltiples energías de Kṛṣṇa; y cuando esta energía se libera de la contaminación material, se vuelve plenamente consciente de Kṛṣṇa, o liberada.