Skip to main content

TEXT 26

TEXT 26

Tekst

Texte

vedāhaṁ samatītāni
vartamānāni cārjuna
bhaviṣyāṇi ca bhūtāni
māṁ tu veda na kaścana
vedāhaṁ samatītāni
vartamānāni cārjuna
bhaviṣyāṇi ca bhūtāni
māṁ tu veda na kaścana

Synoniemen

Synonyms

veda — weet; aham — Ik; samatītāni — volledig in het verleden; vartamānāni — heden; ca — en; arjuna — o Arjuna; bhaviṣyāṇi — toekomst; ca — ook; bhūtāni — alle levende wezens; mām — Mij; tu — maar; veda — kent; na — niet; kaścana — wie dan ook.

veda: connais; aham: Je; samatītāni: complètement le passé; vartamānāni: le présent; ca: et; arjuna: ô Arjuna; bhaviṣyāṇi: l’avenir; ca: aussi; bhūtāni: tous les êtres; mām: Moi; tu: mais; veda: connaît; na: ne; kaścana: personne.

Vertaling

Translation

O Arjuna, als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods weet Ik alles wat er in het verleden gebeurd is, alles wat er in het heden gebeurt en alles wat er in de toekomst gebeuren zal. Ook ken Ik alle levende wezens, maar niemand kent Mij.

Ô Arjuna, parce que Je suis Dieu, la Personne Suprême, Je sais tout du passé, du présent et de l’avenir. Je connais tous les êtres, mais Moi, nul ne Me connaît.

Betekenisverklaring

Purport

Hier wordt een duidelijk antwoord gegeven op de vraag of Kṛṣṇa persoonlijk of onpersoonlijk is. Als de gedaante van Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, māyā is of materieel zoals de impersonalisten beweren, dan zou Hij net als het levend wezen van lichaam moeten veranderen en alles van Zijn vorige leven moeten vergeten. Niemand die een materieel lichaam heeft, kan zich zijn vorige leven herinneren en hij kan evenmin een voorspelling doen over een volgend leven of de uitkomst van zijn huidige leven voorspellen; daarom is hij zich niet bewust van verleden, heden en toekomst. Tenzij iemand bevrijd is van materiële onzuiverheden, kan hij verleden, heden en toekomst niet kennen. Maar Heer Kṛṣṇa zegt duidelijk dat Hij, in tegenstelling tot het gewone menselijk wezen, alles weet wat er in het verleden gebeurd is, wat er in het heden gebeurt en wat er in de toekomst zal gebeuren. In het vierde hoofdstuk zagen we dat Heer Kṛṣṇa Zich herinnerde dat Hij miljoenen jaren geleden instructies gaf aan Vivasvān, de zonnegod.

Ce verset résoud définitivement la question du personnalisme et de l’impersonnalisme. Si la forme de Kṛṣṇa, la Personne Suprême, était māyā, c’est-à-dire matérielle, comme le prétendent les impersonnalistes, Kṛṣṇa devrait alors changer constamment de corps, comme tous les êtres vivants, et oublier tout de Ses vies passées. En effet, nul être revêtu d’un corps matériel ne peut se rappeler ses vies antérieures, prédire ce que sera sa vie future, ou prévoir les conséquences de son mode de vie présent. À moins d’être libéré de toute contamination matérielle, aucun homme ne saurait voir le passé, le présent et l’avenir.

Kṛṣṇa kent ieder levend wezen omdat Hij Zich in het hart van ieder levend wezen bevindt als de Superziel. Maar ondanks Zijn aanwezigheid in ieder levend wezen als de Superziel en Zijn aanwezigheid als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, kunnen zij die minder intelligent zijn Śrī Kṛṣṇa niet bevatten als de Allerhoogste Persoon, ook al zijn ze in staat tot Brahman-realisatie, die onpersoonlijk is. Het transcendentale lichaam van Śrī Kṛṣṇa is zeker niet vergankelijk. Hij is net als de zon en māyā is als een wolk. In de materiële wereld zien we een zon en wolken en verschillende sterren en planeten. De wolken kunnen deze hemellichamen allemaal tijdelijk bedekken, maar deze bedekking doet zich alleen maar voor vanwege onze beperkte visie. De zon, de maan en de sterren worden niet werkelijk bedekt. Op dezelfde manier kan māyā de Allerhoogste Heer niet bedekken. Door Zijn interne vermogen is Hij voor minder intelligente mensen verhuld.

Het derde vers van dit hoofdstuk geeft de volgende uitleg: uit vele miljoenen en miljoenen mensen proberen er enkele in het menselijk leven perfect te worden, en uit duizenden en duizenden van deze mensen die perfectie bereikt hebben, kan slechts een enkeling begrijpen wie Heer Kṛṣṇa is. Zelfs al heeft iemand perfectie bereikt doordat hij zich het onpersoonlijk Brahman of de gelokaliseerde Paramātmā gerealiseerd heeft, dan nog kan hij onmogelijk de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Śrī Kṛṣṇa, begrijpen als hij niet Kṛṣṇa-bewust is.

Kṛṣṇa cependant, contrairement au commun des mortels, affirme tout savoir du passé, du présent et du futur. Nous avons pu constater, dans le quatrième chapitre, qu’Il Se rappelle avoir instruit Vivasvān, le deva du soleil, plusieurs millions d’années auparavant. Kṛṣṇa connaît également chaque être individuellement, car Il vit dans tous les cœurs. Mais bien qu’Il réside en chaque être en tant que l’Âme Suprême, bien qu’Il soit la Personne Divine et Absolue, les êtres à l’intelligence limitée, s’ils sont capables de réaliser le Brahman impersonnel, ne peuvent comprendre qu’Il est l’Être Suprême.

Le corps transcendantal de Kṛṣṇa est impérissable. Il est pareil au soleil que cache le nuage de māyā. En effet, nous pouvons généralement voir dans le ciel le soleil, les planètes et les étoiles, mais il arrive parfois que les nuages nous les dérobent temporairement. Or, ce voile n’est qu’apparent car en réalité le soleil, la lune et les étoiles ne sont jamais véritablement absents. De même, māyā ne peut cacher le Seigneur Suprême. Celui-ci, grâce à Sa puissance interne, Se soustrait aux regards des hommes de moindre intelligence. Comme l’explique le troisième verset de ce chapitre, seuls quelques hommes parmi des millions tenteront de parfaire leur existence; et parmi des milliers de ces hommes accomplis, un seul peut-être parviendra à connaître Kṛṣṇa. Ainsi, même si l’on a réalisé le Brahman impersonnel ou le Paramātmā, il demeure impossible sans conscience de Kṛṣṇa de réaliser Dieu, la Personne Suprême.