Skip to main content

TEXT 21

TEXT 21

Tekst

Text

yo yo yāṁ yāṁ tanuṁ bhaktaḥ
śraddhayārcitum icchati
tasya tasyācalāṁ śraddhāṁ
tām eva vidadhāmy aham
yo yo yāṁ yāṁ tanuṁ bhaktaḥ
śraddhayārcitum icchati
tasya tasyācalāṁ śraddhāṁ
tām eva vidadhāmy aham

Synoniemen

Synonyms

yaḥ yaḥ — wie dan ook; yām yām — welke dan ook; tanum — vorm van een halfgod; bhaktaḥ — toegewijde; śraddhayā — met geloof; arcitum — vereren; icchati — verlangt; tasya tasya — aan hem; acalām  — standvastig; śraddhām — geloof; tām — dat; eva — zeker; vidadhāmi  — geef; aham — Ik.

yaḥ yaḥ — wer auch immer; yām yām — welche auch immer; tanum — Form eines Halbgottes; bhaktaḥ — Geweihter; śraddhayā — mit Glauben; arcitum — zu verehren; icchati — wünscht; tasya tasya — ihm; acalām — fest; śraddhām — Glauben; tām — diesen; eva — sicherlich; vidadhāmi — gebe; aham — Ich.

Vertaling

Translation

Ik ben in ieders hart aanwezig als de Superziel. Zodra iemand verlangt een halfgod te vereren, sterk Ik zijn geloof, zodat hij zich aan die bepaalde godheid kan wijden.

Ich weile als Überseele im Herzen eines jeden. Sobald jemand den Wunsch hat, einen bestimmten Halbgott zu verehren, festige Ich seinen Glauben, so daß er sich dieser bestimmten Gottheit hingeben kann.

Betekenisverklaring

Purport

God heeft aan iedereen onafhankelijkheid gegeven; wanneer iemand daarom materieel genot wil en daarvoor zeer oprecht de faciliteiten van de materiële halfgoden verlangt, dan begrijpt de Allerhoogste Heer, die als de Superziel in ieders hart aanwezig is, dat en zal Hij zulke personen die faciliteiten geven. Als de allerhoogste vader van alle levende wezens staat Hij hun onafhankelijkheid niet in de weg, maar geeft Hij hun alle faciliteiten om hun materiële verlangens te vervullen.

Iemand zou nu de vraag kunnen stellen waarom de almachtige God de levende wezens faciliteiten geeft om in de materiële wereld te genieten en zo in de val van de illusionerende energie te lopen. Het antwoord op deze vraag is dat er geen sprake van werkelijke onafhankelijkheid zou zijn als de Allerhoogste Heer, als de Superziel, deze faciliteiten niet zou geven. Hij geeft iedereen daarom volledige onafhankelijkheid — wat men ook maar wil — maar in de Bhagavad-gītā vinden we Zijn uiteindelijke instructie: alle andere bezigheden opgeven en zich volledig aan Hem overgeven. Dat zal de mens gelukkig maken.

ERLÄUTERUNG: Gott hat jedem Unabhängigkeit gegeben. Wenn jemand also den Wunsch nach materiellem Genuß hat und sich von den materiellen Halbgöttern aufrichtig die Möglichkeiten hierzu wünscht, versteht dies der Höchste Herr, der Sich als Überseele im Herzen eines jeden befindet, und gewährt einem solchen Menschen diese Möglichkeiten. Als der höchste Vater aller Lebewesen mischt Er Sich nicht in ihre Unabhängigkeit ein, sondern gibt ihnen alle Möglichkeiten, so daß sie sich ihre materiellen Wünsche erfüllen können. Hier könnte man sich fragen, warum der allmächtige Gott den Lebewesen die Gelegenheit gibt, die materielle Welt zu genießen, und sie damit in die Falle der illusionierenden Energie gehen läßt. Die Antwort lautet, daß unsere Unabhängigkeit keine Bedeutung hätte, wenn der Höchste Herr als Überseele diese Möglichkeiten nicht gäbe. Deshalb gewährt Er jedem völlige Unabhängigkeit, zu tun, was ihm beliebt, aber Seine endgültige Anweisung finden wir in der Bhagavad-gītā: Man sollte alle anderen Beschäftigungen aufgeben und sich Ihm völlig ergeben. Das wird die Menschen glücklich machen.

Zowel de menselijke wezens als de halfgoden zijn ondergeschikt aan de wil van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Daarom kan een menselijk wezen niet door zijn eigen verlangen een halfgod vereren en kan een halfgod evenmin gunsten geven zonder de wil van de Allerhoogste. Zoals gezegd wordt: geen grasspriet beweegt zonder dat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods het wil. Over het algemeen benaderen personen die in nood verkeren de halfgoden, zoals hen dat in de Vedische literatuur wordt aanbevolen. Wie iets bepaalds wil hebben, kan daarvoor een bepaalde halfgod vereren. Zo wordt een ziek persoon bijvoorbeeld aangeraden om de zonnegod te vereren; wie geleerd wil worden, kan de godin van de kennis, Sarasvatī, vereren, en iemand die een mooie vrouw wil, kan de godin Umā, de vrouw van Heer Śiva, vereren. Op die manier zijn er in de śāstra’s (Vedische teksten) aanbevelingen te vinden voor verschillende manieren om de verschillende halfgoden te vereren. En omdat een bepaald menselijk wezen van een bepaalde materiële faciliteit wil genieten, laat de Heer in hem een sterk verlangen ontstaan om die gunst van een bepaalde halfgod te krijgen; dat is de manier waarop het die gunst krijgt.

Ook de bepaalde devotionele houding van een menselijk wezen ten opzichte van een bepaald type halfgod wordt door de Heer geregeld. De halfgoden kunnen de mensen niet met een dergelijke aanhankelijkheid bezielen, maar Kṛṣṇa zet die mensen aan om bepaalde halfgoden te vereren, omdat Hij de Allerhoogste Heer is en de Superziel, die aanwezig is in de harten van alle levende wezens. In feite zijn de halfgoden verschillende delen van het kosmische lichaam van de Allerhoogste Heer en ze zijn daarom niet onafhankelijk. In de Vedische literatuur wordt het volgende gesteld: ‘De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods als de Superziel is ook aanwezig in het hart van de halfgod; via de halfgod zorgt Hij daarom dat het verlangen van een menselijk wezen wordt vervuld. Maar zowel de halfgod als het menselijk wezen is afhankelijk van de allerhoogste wil. Ze zijn niet onafhankelijk.’

Sowohl die Menschen wie auch die Halbgötter sind dem Willen der Höchsten Persönlichkeit Gottes untergeordnet; deshalb kann ein Mensch nicht aus seinem eigenen Wunsch heraus einen Halbgott verehren, ebenso wie der Halbgott niemandem ohne den höchsten Willen eine Segnung gewähren kann. Deswegen sagt man, daß sich nicht einmal ein Grashalm ohne den Willen der Höchsten Persönlichkeit Gottes bewegen kann. Im allgemeinen wenden sich die Menschen, die in der materiellen Welt Not leiden, an die Halbgötter, so wie es in den vedischen Schriften empfohlen wird. Für jeden Wunsch gibt es einen bestimmten Halbgott, den man verehren kann. Einem Kranken zum Beispiel wird empfohlen, den Sonnengott zu verehren; ein Mensch, der gebildet sein möchte, kann die Göttin der Gelehrsamkeit, Sarasvatī, verehren, und jemand, der eine schöne Ehefrau begehrt, kann die Göttin Umā, die Gemahlin Śivas, verehren. Auf diese Weise gibt es in den śāstras (den vedischen Schriften) Empfehlungen, wie man die verschiedenen Halbgötter verehren kann. Und weil ein bestimmtes Lebewesen eine bestimmte materielle Annehmlichkeit genießen will, gibt der Herr ihm die Inspiration und den starken Wunsch, diese Segnung von dem betreffenden Halbgott zu erlangen, so daß das Lebewesen in der Folge diese Segnung auch bekommt. Die bestimmte Art der hingebungsvollen Haltung, die ein Lebewesen gegenüber einem bestimmten Halbgott zeigt, kommt ebenfalls vom Höchsten Herrn, und nicht von dem betreffenden Halbgott, denn die Halbgötter sind nicht in der Lage, in den Lebewesen eine solche Neigung zu erwecken; vielmehr ist es Kṛṣṇa, der Höchste Herr, der dem Menschen den Anstoß gibt, gewisse Halbgötter zu verehren, denn Er ist als Überseele im Herzen aller Lebewesen gegenwärtig. Die Halbgötter sind in Wirklichkeit verschiedene Teile des universalen Körpers des Höchsten Herrn; deshalb haben sie keine Unabhängigkeit. In den vedischen Schriften gibt es in diesem Zusammenhang den folgenden Vers: „Der Herr, die Höchste Persönlichkeit Gottes, ist als Überseele auch im Herzen des Halbgottes gegenwärtig; daher sorgt Er durch den Halbgott dafür, daß der Wunsch des Lebewesens erfüllt wird. Aber sowohl der Halbgott als auch das Lebewesen sind vom höchsten Willen abhängig. Sie sind nicht unabhängig.“