Skip to main content

TEXT 18

TEXT 18

Tekst

Texto

yadā viniyataṁ cittam
ātmany evāvatiṣṭhate
nispṛhaḥ sarva-kāmebhyo
yukta ity ucyate tadā
yadā viniyataṁ cittam
ātmany evāvatiṣṭhate
nispṛhaḥ sarva-kāmebhyo
yukta ity ucyate tadā

Synoniemen

Palabra por palabra

yadā — wanneer; viniyatam — bijzonder gedisciplineerd; cittam — de geest en zijn activiteiten; ātmani — in het transcendentale; eva — zeker; avatiṣṭhate — wordt bestendig; nispṛhaḥ — vrij van verlangen; sarva — naar allerlei soorten; kāmebhyaḥ — materiële zinsbevrediging; yuktaḥ — ver gevorderd in yoga; iti — zo; ucyate — wordt gezegd; tadā — op dat moment.

yadā — cuando; viniyatam — disciplinado particularmente; cittam — la mente y sus actividades; ātmani — en la trascendencia; eva — ciertamente; avatiṣṭhate — se sitúa; nispṛhaḥ — libre de deseos; sarva — para toda clase de; kāmebhyaḥ — goce material de los sentidos; yuktaḥ — bien situado en el yoga; iti — así pues; ucyate — se dice que está; tadā — en ese momento.

Vertaling

Traducción

Wanneer de yogī, door yoga te beoefenen, de activiteiten van zijn geest beteugelt en gevestigd raakt in het transcendentale, vrij van alle materiële verlangens, dan wordt gezegd dat hij ver gevorderd is in yoga.

Cuando el yogī disciplina sus actividades mentales mediante la práctica del yoga y se sitúa en la trascendencia —libre de todos los deseos materiales—, se dice que él está bien establecido en el yoga.

Betekenisverklaring

Significado

De activiteiten van een yogī onderscheiden zich van die van een gewoon persoon door zijn karakteristieke onthechting van alle materiële verlangens, waarvan seks de voornaamste is. Een perfecte yogī weet de activiteiten van de geest zo te disciplineren, dat hij niet langer verstoord kan worden door welk materieel verlangen dan ook. Dit niveau van perfectie wordt door Kṛṣṇa-bewuste personen vanzelf bereikt, zoals beschreven wordt in het Śrīmad-Bhāgavatam (9.4.18-20):

Las actividades del yogī se distinguen de las de una persona ordinaria por su alejamiento característico de toda clase de deseos materiales, de los cuales el deseo sexual es el principal. Un yogī perfecto se encuentra tan bien disciplinado en las actividades de la mente, que deja de ser perturbado por toda clase de deseos materiales. Esa etapa perfecta la pueden alcanzar automáticamente las personas en estado de conciencia de Kṛṣṇa, tal como se afirma en el Śrīmad-Bhāgavatam (9.4.18–20):

sa vai manaḥ kṛṣṇa-padāravindayor
vacāṁsi vaikuṇṭha-guṇānuvarṇane
karau harer mandira-mārjanādiṣu
śrutiṁ cakārācyuta-sat-kathodaye
sa vai manaḥ kṛṣṇa-padāravindayor
vacāṁsi vaikuṇṭha-guṇānuvarṇane
karau harer mandira-mārjanādiṣu
śrutiṁ cakārācyuta-sat-kathodaye
mukunda-liṅgālaya-darśane dṛśau
tad-bhṛtya-gātra-sparśe ’ṅga-saṅgamam
ghrāṇaṁ ca tat-pāda-saroja-saurabhe
śrīmat-tulasyā rasanāṁ tad-arpite
mukunda-liṅgālaya-darśane dṛśau
tad-bhṛtya-gātra-sparśe ’ṅga-saṅgamam
ghrāṇaṁ ca tat-pāda-saroja-saurabhe
śrīmat-tulasyā rasanāṁ tad-arpite
pādau hareḥ kṣetra-padānusarpaṇe
śiro hṛṣīkeśa-padābhivandane
kāmaṁ ca dāsye na tu kāma-kāmyayā
yathottama-śloka-janāśrayā ratiḥ
pādau hareḥ kṣetra-padānusarpaṇe
śiro hṛṣīkeśa-padābhivandane
kāmaṁ ca dāsye na tu kāma-kāmyayā
yathottama-śloka-janāśrayā ratiḥ

‘Koning Ambarīṣa concentreerde allereerst zijn geest op de lotusvoeten van Heer Kṛṣṇa; daarna gebruikte hij zijn woorden om de transcendentale eigenschappen van de Heer te beschrijven; zijn handen om de tempel van de Heer schoon te maken; zijn oren om over de activiteiten van de Heer te horen; zijn ogen om de transcendentale gedaante van de Heer te zien; zijn lichaam om de lichamen van de toegewijden aan te raken; zijn neus om de geuren van de lotusbloemen te ruiken die aan de Heer worden geofferd; zijn tong om de tulasī-blaadjes te proeven die aan de lotusvoeten van de Heer worden geofferd; zijn benen om naar de pelgrimsoorden en de tempel van de Heer te gaan; zijn hoofd om zijn eerbetuigingen aan de Heer te brengen, en zijn verlangens om de missie van de Heer te volbrengen. Al deze transcendentale activiteiten zijn eigen aan een zuivere toegewijde.’

«El rey Ambarīṣa, primero que todo, fijó la mente en los pies de loto del Señor Kṛṣṇa; luego, uno tras otro, ocupó sus palabras en describir las trascendentales cualidades del Señor; las manos, en limpiar el piso del templo del Señor; los oídos, en oír hablar de las actividades del Señor; los ojos, en ver las formas trascendentales del Señor; el cuerpo, en tocar los cuerpos de los devotos; el sentido del olfato, en oler las esencias de las flores de loto ofrecidas al Señor; la lengua, en saborear la hoja de tulasī ofrecida a los pies de loto del Señor; las piernas, en ir a los lugares de peregrinaje y al templo del Señor; la cabeza, en ofrecerle reverencias al Señor; y los deseos, en ejecutar la misión del Señor. Todas esas actividades trascendentales son muy propias de un devoto puro».

Voor impersonalisten mag het transcendentale niveau misschien onverwoordbaar lijken, maar voor een Kṛṣṇa-bewust persoon wordt het heel gemakkelijk en haalbaar, zoals duidelijk wordt uit de bovenstaande beschrijving van de bezigheden van Mahārāja Ambarīṣa. Tenzij de geest op de lotusvoeten van de Heer geconcentreerd is door voortdurende herinnering, zijn zulke transcendentale bezigheden onuitvoerbaar. In devotionele dienst aan de Heer worden deze activiteiten, waarbij alle zintuigen in dienst van de Heer worden betrokken, daarom arcana genoemd. De zintuigen en de geest hebben activiteiten nodig; ze simpelweg negeren is ondoenlijk. Voor mensen in het algemeen — in het bijzonder voor hen die zich niet in de onthechte levensorde bevinden — zijn transcendentale activiteiten voor de zintuigen en de geest, zoals hierboven beschreven is, de perfecte methode om het transcendentale niveau te bereiken, dat in de Bhagavad-gītā yukta wordt genoemd.

Puede que los seguidores del sendero impersonalista no puedan expresar subjetivamente esa etapa trascendental, pero la misma se vuelve algo muy fácil y práctico para una persona con conciencia de Kṛṣṇa, tal como se pone de manifiesto en la descripción anterior de las actividades de Mahārāja Ambarīṣa. A menos que la mente esté fija en los pies de loto del Señor mediante el recuerdo constante, esa clase de ocupaciones trascendentales no son prácticas. Por consiguiente, en el servicio devocional del Señor esas actividades prescritas se denominan arcana, o el proceso de ocupar todos los sentidos en el servicio del Señor. Los sentidos y la mente requieren de ocupaciones. La simple abnegación no es práctica. De modo que, para la generalidad de la gente, especialmente para aquellos que no están en la orden de vida de renuncia, la ocupación trascendental de los sentidos y la mente tal como se describió antes, es el proceso perfecto para el logro trascendental, que en el Bhagavad-gītā recibe el nombre de yukta.