Skip to main content

Hoofdstuk 5

KARMA-YOGA: ACTIVITEIT IN KRISHNA-BEWUSTZIJN

Tekst

arjuna uvāca
sannyāsaṁ karmaṇāṁ kṛṣṇa
punar yogaṁ ca śaṁsasi
yac chreya etayor ekaṁ
tan me brūhi su-niścitam

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; sannyāsam — onthechting; karmaṇām — van alle activiteiten; kṛṣṇa — o Kṛṣṇa; punaḥ — weer; yogam — devotionele dienst; ca — ook; śaṁsasi — Je verheerlijkt; yat — welke; śreyaḥ — is heilzamer; etayoḥ — van deze twee; ekam — īīn; tat — dat; me — aan mij; brūhi — vertel alsjeblieft; su-niścitam — ondubbelzinnig.

Vertaling

Arjuna zei: O Kṛṣṇa, eerst vraag Je me afstand te doen van activiteiten en daarna raad Je aan om activiteiten met devotie te verrichten. Zou Je me alsjeblieft ondubbelzinnig willen zeggen welke van de twee de beste is?

Betekenisverklaring

In dit vijfde hoofdstuk van de Bhagavad-gītā zegt de Heer dat activiteit in devotionele dienst beter is dan droog theoretisch gespeculeer. Devotionele dienst is gemakkelijker omdat het transcendentaal is en iemand daarom van karma bevrijdt. In het tweede hoofdstuk werd inleidende kennis gegeven over de ziel en over haar verstrikking in het materiële lichaam. In datzelfde hoofdstuk werd ook uitgelegd hoe iemand door buddhi-yoga of devotionele dienst uit deze materiële gevangenschap kan komen. In het derde hoofdstuk werd uitgelegd dat iemand die zich op het niveau van kennis bevindt, geen plichten meer hoeft te vervullen. Vervolgens vertelde Kṛṣṇa in het vierde hoofdstuk aan Arjuna dat alle soorten van offeractiviteiten hun hoogtepunt bereiken in kennis. Maar aan het eind van het vierde hoofdstuk raadde de Heer Arjuna aan om wakker te worden en te vechten nu hij zich op het niveau van kennis bevond. Door tegelijkertijd de nadruk te leggen op activiteit met devotie en inactiviteit in kennis, had Kṛṣṇa de geest van Arjuna verward en zijn vastberadenheid aan het wankelen gebracht.

Arjuna denkt dat onthechting in kennis betekent dat alle soorten van activiteit die met de zintuigen verricht worden, gestopt moeten worden. Maar als iemand activiteiten in devotionele dienst verricht, hoe kunnen activiteiten dan worden gestopt? Met andere woorden, hij denkt dat sannyāsa of onthechting in kennis, helemaal vrij zou moeten zijn van alle soorten van activiteit, omdat activiteit en onthechting voor hem onver­enigbaar zijn. Hij blijkt niet begrepen te hebben dat een activiteit die in volledige kennis verricht wordt, geen karma oplevert en daarom hetzelfde is als inactiviteit. Zijn vraag is daarom of hij helemaal moet stoppen met activiteiten of actief moet zijn in volledige kennis.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
sannyāsaḥ karma-yogaś ca
niḥśreyasa-karāv ubhau
tayos tu karma-sannyāsāt
karma-yogo viśiṣyate

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Persoonlijkheid Gods zei; sannyāsaḥ — het afstand doen van activiteiten; karma-yogaḥ — activiteit met devotie; ca — ook; niḥśreyasa-karau — leidend naar het pad van bevrijding; ubhau — allebei; tayoḥ — van de twee; tu — maar; karma-sannyāsāt — vergeleken met het afstand doen van resultaatgerichte activiteit; karma-yogaḥ — activiteit met devotie; viśiṣyate — is beter.

Vertaling

De Persoonlijkheid Gods antwoordde: Zowel het afstand doen van activiteit als het verrichten van activiteiten met devotie leidt tot bevrijding. Maar van deze twee is activiteit in devotionele dienst beter dan het afstand doen van activiteit.

Betekenisverklaring

Resultaatgerichte activiteiten (met als doel zinsbevrediging) zijn de oorzaak van materiële gebondenheid. Zolang iemand activiteiten verricht die gericht zijn op het verbeteren van de standaard van lichamelijk comfort, zal hij beslist naar verschillende soorten lichamen verhuizen, waardoor hij zijn materiële gebondenheid onophoudelijk voortzet. Het Śrīmad-Bhāgavatam (5.5.4-6) bevestigt dit als volgt:

nūnaṁ pramattaḥ kurute vikarma
yad indriya-prītaya āpṛṇoti
na sādhu manye yata ātmano ’yam
asann api kleśa-da āsa dehaḥ
parābhavas tāvad abodha-jāto
yāvan na jijñāsata ātma-tattvam
yāvat kriyās tāvad idaṁ mano vai
karmātmakaṁ yena śarīra-bandhaḥ
evaṁ manaḥ karma-vaśaṁ prayuṅkte
avidyayātmany upadhīyamāne
prītir na yāvan mayi vāsudeve
na mucyate deha-yogena tāvat

‘Mensen zijn verzot op zinsbevrediging, maar weten niet dat dit huidige lichaam, dat vol ellende is, het gevolg is van resultaatgerichte activiteiten in het verleden. Hoewel dit lichaam tijdelijk is, bezorgt het ons altijd op vele manieren ellende. Daarom zijn activiteiten voor zinsbevrediging niet goed. Iemand wordt als mislukt beschouwd als hij niet naar zijn ware identiteit vraagt. Zolang hij zijn ware identiteit niet kent, zal hij alleen werken voor resultaten die voor zijn zinsbevrediging bedoeld zijn, en zolang zijn bewustzijn in beslag wordt genomen door zinsbevrediging, moet hij van het ene lichaam naar het andere verhuizen. Ook al wordt de geest in beslag genomen door resultaatgerichte activiteiten en wordt hij beïnvloed door onwetendheid, toch moet iemand liefde ontwikkelen voor devotionele dienst aan Vāsudeva. Alleen dan bestaat er voor hem een mogelijkheid om uit de gebondenheid van het materiële bestaan te komen.’

Jñāna (of de kennis dat men niet het materiële lichaam is maar een ziel) is op zichzelf niet genoeg voor bevrijding. Men moet handelen als een ziel, anders is het niet mogelijk om aan materiële gebondenheid te ontsnappen. Maar Kṛṣṇa-bewuste activiteiten bevinden zich niet op het niveau van resultaatgerichtheid. Activiteiten die met volledige kennis worden gedaan, bevorderen iemands vooruitgang in werkelijke kennis. Zich onthechten van resultaatgerichte activiteiten alleen, zonder Kṛṣṇa-bewustzijn, zal het hart van een geconditioneerde ziel niet werkelijk zuiveren. Zolang het hart niet gezuiverd is, zal iemand actief moeten zijn op het resultaatgerichte niveau. Maar handelen in Kṛṣṇa-bewustzijn helpt iemand vanzelf te ontsnappen aan het karma voor resultaatgerichte activiteiten, zodat iemand niet hoeft af te dalen naar het materiële niveau. Kṛṣṇa-bewuste activiteiten zijn daarom altijd beter dan onthechting, die altijd het risico met zich meebrengt dat men terugvalt.

Onthechting zonder Kṛṣṇa-bewustzijn is onvolledig; dit bevestigt Śrīla Rūpa Gosvāmī in zijn Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.256):

prāpañcikatayā buddhyā
hari-sambandhi-vastunaḥ
mumukṣubhiḥ parityāgo
vairāgyaṁ phalgu kathyate

‘Wanneer mensen die sterk naar bevrijding verlangen zich van dingen onthechten die verband houden met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, denkend dat deze materieel zijn, dan wordt hun onthechting onvolledig genoemd.’

Onthechting is compleet wanneer ze wordt beoefend met de kennis dat alles wat bestaat eigendom van de Heer is en dat niemand zich wat dan ook moet toe-eigenen. Men moet begrijpen dat eigenlijk niets aan iemand toebehoort. Hoe kan er dan sprake zijn van onthechting? Iemand die weet dat alles het eigendom is van Kṛṣṇa, is altijd onthecht. Omdat alles het eigendom is van Kṛṣṇa, moet alles gebruikt worden in dienst aan Hem. Deze perfecte, Kṛṣṇa-bewuste vorm van activiteit is veel beter dan de kunstmatige onthechting van een sannyāsī uit de school van de māyāvādī’s, hoe ver die onthechting ook gaat.

Tekst

jñeyaḥ sa nitya-sannyāsī
yo na dveṣṭi na kāṅkṣati
nirdvandvo hi mahā-bāho
sukhaṁ bandhāt pramucyate

Synoniemen

jñeyaḥ — zou bekend moeten zijn; saḥ — hij; nitya — altijd; sannyāsī — iemand die zich onthecht; yaḥ — wie; na — nooit; dveṣṭi — verafschuwt; na — evenmin; kāṅkṣati — begeert; nirdvandvaḥ — vrij van alle dualiteiten; hi — zeker; mahā-bāho — o sterkgearmde; sukham — vreugdevol; bandhāt — van gebondenheid; pramucyate — raakt volkomen bevrijd.

Vertaling

Wie de vruchten van zijn activiteiten verlangt noch verafschuwt, staat bekend als iemand die altijd onthecht is. Zo iemand die vrij is van dua-liteiten, overwint gemakkelijk de gebondenheid aan materie en raakt volkomen bevrijd, o sterkgearmde Arjuna.

Betekenisverklaring

Wie volledig Kṛṣṇa-bewust is, is altijd iemand die zich onthecht, omdat hij geen haat of verlangen voelt voor de resultaten van zijn activiteiten. Zo iemand die zich onthecht, die zich wijdt aan de transcendentale liefdedienst aan de Heer, is volledig gekwalificeerd op het gebied van kennis, omdat hij weet wat zijn wezenlijke positie is in zijn relatie met Kṛṣṇa. Hij weet heel goed dat Kṛṣṇa het geheel is en dat hij een integrerend deeltje is van Kṛṣṇa. Zulke kennis is perfect, omdat ze zowel kwalitatief als kwantitatief correct is. Het concept van eenheid met Kṛṣṇa is incorrect, omdat een deel nooit gelijk kan zijn aan het geheel. De kennis dat men īīn is in kwaliteit, maar verschillend in kwantiteit is correcte transcendentale kennis waardoor men volledig in zichzelf voldaan raakt en niets meer nastreeft of betreurt. Er bestaat geen dualiteit meer in zijn geest, omdat hij alles wat hij doet, wat het ook is, voor Kṛṣṇa doet. Door op die manier boven het niveau van dualiteiten te staan, is men — zelfs in de materiële wereld — bevrijd.

Tekst

sāṅkhya-yogau pṛthag bālāḥ
pravadanti na paṇḍitāḥ
ekam apy āsthitaḥ samyag
ubhayor vindate phalam

Synoniemen

sāṅkhya — analytisch onderzoek van de materiële wereld; yogau — activiteit in devotionele dienst; pṛthak — verschillend; bālāḥ — de minder intelligenten; pravadanti — zeggen; na — nooit; paṇḍitāḥ — de geleerden; ekam — in īīn; api — zelfs; āsthitaḥ — zich bevindend; samyak — volledig; ubhayoḥ — van beide; vindate — geniet; phalam — het resultaat.

Vertaling

Alleen onwetenden zeggen dat devotionele dienst [karma-yoga] en het analytische onderzoek van de materiële wereld [sāṅkhya] van elkaar verschillen. Zij die werkelijk geleerd zijn, zeggen dat iemand die zich volledig toelegt op īīn van deze twee paden, het resultaat van beide krijgt.

Betekenisverklaring

Het doel van de analytische studie van de materiële wereld is de ziel van het bestaan te vinden. De ziel van de materiële wereld is Viṣṇu, de Superziel. Devotionele dienst aan de Heer is ook dienst aan de Superziel. De ene methode is het vinden van de wortel van de boom en de andere is het gieten van water op de wortel. Wie de sāṅkhya-filosofie serieus bestudeert, vindt de wortel van de materiële boom, Viṣṇu, en geeft zich daarna in perfecte kennis over aan de dienst aan de Heer. Er bestaat dus geen essentieel verschil tussen de twee, omdat Viṣṇu het doel van beide is. Zij die niet weten wat de uiteindelijke bedoeling is, zeggen dat de doeleinden van sāṅkhya en karma-yoga niet dezelfde zijn, maar iemand die geleerd is, weet wat het gemeenschappelijke doel van deze verschillende methoden is.

Tekst

yat sāṅkhyaiḥ prāpyate sthānaṁ
tad yogair api gamyate
ekaṁ sāṅkhyaṁ ca yogaṁ ca
yaḥ paśyati sa paśyati

Synoniemen

yat — wat; sāṅkhyaiḥ — door middel van sāṅkhya-filosofie; prāpyate — wordt bereikt; sthānam — plaats; tat — die; yogaiḥ — door devotionele dienst; api — ook; gamyate — men kan bereiken; ekam — īīn; sāṅkhyam — analytisch onderzoek; ca — en; yogam — activiteit met devotie; ca — en; yaḥ — iemand die; paśyati — ziet; saḥ — hij; paśyati — ziet werkelijk.

Vertaling

Wie weet dat de positie die bereikt wordt door middel van analytisch onderzoek ook door devotionele dienst bereikt kan worden en daardoor ziet dat analytisch onderzoek en devotionele dienst zich op īīn en hetzelfde niveau bevinden, ziet de dingen zoals ze zijn.

Betekenisverklaring

De werkelijke bedoeling van filosofisch onderzoek is het uiteindelijke doel van het leven te vinden. Omdat zelfrealisatie het uiteindelijke doel van het leven is, bestaat er geen verschil tussen de conclusies waartoe de twee methoden komen. Door onderzoek volgens de sāṅkhya-filosofie komt men tot de conclusie dat een levend wezen geen integrerend deel uitmaakt van de materiële wereld, maar van het allerhoogste, spirituele geheel. Daaruit volgt dat de ziel volkomen losstaat van de materiële wereld; haar activiteiten moeten op een bepaalde manier in verband staan met de Allerhoogste. Wanneer de ziel Kṛṣṇa-bewust handelt, bevindt ze zich werkelijk in haar wezenlijke positie. Volgens de eerste methode, sāṅ-khya, moet iemand onthecht raken van materie en volgens de methode van devotionele yoga moet iemand zich aan Kṛṣṇa-bewuste activiteiten hechten. Feitelijk zijn de twee methoden dezelfde, hoewel de ene methode oppervlakkig gezien onthechting betekent en de andere methode juist gehechtheid. Onthechting van materie en gehechtheid aan Kṛṣṇa zijn īīn en hetzelfde. Wie dit ziet, ziet de dingen zoals ze zijn.

Tekst

sannyāsas tu mahā-bāho
duḥkham āptum ayogataḥ
yoga-yukto munir brahma
na cireṇādhigacchati

Synoniemen

sannyāsaḥ — de onthechte levensorde; tu — maar; mahā-bāho — o sterkgearmde; duḥkham — ellende; āptum — kwellen met; ayogataḥ — zonder devotionele dienst; yoga-yuktaḥ — iemand die devotionele dienst verricht; muniḥ — een denker; brahma — de Allerhoogste; na cireṇa — zonder uitstel; adhigacchati — bereikt.

Vertaling

Alleen maar afstand doen van activiteit, zonder devotionele dienst te verrichten aan de Heer, zal niemand gelukkig maken. Maar een bedachtzaam persoon, die devotionele dienst verricht, kan onmiddellijk de Allerhoogste bereiken.

Betekenisverklaring

Er zijn twee soorten sannyāsī’s of personen in de onthechte levensorde. De māyāvādī-sannyāsī’s bestuderen de sāṅkhya-filosofie, terwijl de vaiṣṇava-sannyāsī’s de filosofie van het Bhāgavatam bestuderen, dat het juiste commentaar op de vedānta-sūtra’s geeft. Ook de māyāvādī-sannyāsī’s bestuderen de vedānta-sūtra’s, maar ze gebruiken hun eigen commentaar dat Śārīraka-bhāṣya wordt genoemd en dat geschreven is door Śaṅkarācārya. De studenten van de Bhāgavata-school verrichten transcendentale devotionele dienst aan de Heer volgens de regels van de pāñcarātrika en hebben daarom een veelvoud van bezigheden in devotionele dienst. Zulke vaiṣṇava-sannyāsī’s hebben niets te maken met materiële activiteiten en toch verrichten ze verschillende activiteiten tijdens hun devotionele dienst aan de Heer. De māyāvādī-sannyāsī’s daarentegen, die zich bezighouden met sāṅkhya en vedanta en met speculeren, kunnen geen plezier beleven aan de transcendentale dienst aan de Heer. Omdat hun studies erg saai worden, worden ze het speculeren over Brahman moe en nemen ze vervolgens hun toevlucht tot het Bhāgavatam, maar zonder een juist begrip. Het bestuderen van het Śrīmad-Bhāgavatam wordt daarom moeilijk voor hen. Droge speculaties en impersonalistische interpretaties met behulp van bepaalde kunstgrepen zijn allemaal waardeloos voor de māyāvādī-sannyāsī’s. De vaiṣṇava-sannyāsī’s, die devotionele dienst verrichten, zijn gelukkig met het vervullen van hun transcendentale plichten en hun uiteindelijke toegang tot het koninkrijk van God is gegarandeerd. De māyāvādī-sannyāsī’s vallen soms van het pad van zelfrealisatie om zich vervolgens opnieuw bezig te houden met filantropische en altruïstische activiteiten, die niets anders zijn dan materiële bezigheden. De conclusie is daarom dat zij die Kṛṣṇa-bewuste activiteiten verrichten zich in een betere situatie bevinden dan de sannyāsī’s die zich bezighouden met speculaties over wat wel en wat niet Brahman is, ook al komen ook zij, na vele levens, tot Kṛṣṇa-bewustzijn.

Tekst

yoga-yukto viśuddhātmā
vijitātmā jitendriyaḥ
sarva-bhūtātma-bhūtātmā
kurvann api na lipyate

Synoniemen

yoga-yuktaḥ — bezig met devotionele dienst; viśuddha-ātmā — een gezuiverde ziel; vijita-ātmā — zelfbeheerst; jita-indriyaḥ — de zintuigen overwonnen hebbend; sarva-bhūta — met alle levende wezens; ātma-bhūta-ātmā — medelijden hebben; kurvan api — hoewel bezig met activiteiten; na — nooit; lipyate — is verstrikt.

Vertaling

Wie met devotie handelt, een zuivere ziel is en zijn geest en zintuigen beheerst, is iedereen dierbaar en iedereen is hem dierbaar. Hoewel zo’n persoon altijd bezig is, raakt hij nooit verstrikt.

Betekenisverklaring

Wie zich door Kṛṣṇa-bewustzijn op het pad van bevrijding bevindt, is ieder levend wezen heel dierbaar en ieder levend wezen is hem dierbaar. Dit komt door zijn Kṛṣṇa-bewustzijn. Zo’n persoon ziet geen enkel ander levend wezen als gescheiden van Kṛṣṇa, zoals de bladeren en takken van een boom niet afzonderlijk van de boom bestaan. Hij weet heel goed dat wanneer hij water op de wortels giet, dit water over alle bladeren en takken verdeeld zal worden of dat door de maag met voedsel te vullen de energie vanzelf over het hele lichaam wordt verspreid.

Omdat iemand die Kṛṣṇa-bewust handelt een dienaar van iedereen is, is hij iedereen heel dierbaar, en omdat iedereen tevreden is over zijn werk, is zijn bewustzijn zuiver. Omdat zijn bewustzijn zuiver is, is zijn geest volledig onder controle en omdat zijn geest onder controle wordt gehouden, worden zijn zintuigen dat ook. Omdat zijn geest altijd op Kṛṣṇa geconcentreerd is, bestaat er geen kans dat hij van Kṛṣṇa wordt afgeleid. Er bestaat evenmin een kans dat hij zijn zintuigen voor iets anders gebruikt dan voor dienst aan de Heer. Hij houdt er niet van om iets anders te horen dan onderwerpen die verband houden met Kṛṣṇa; hij houdt er niet van om iets te eten dat niet aan Kṛṣṇa geofferd is, en hij zal nooit ergens naar toe willen gaan als Kṛṣṇa er niet bij betrokken is. Daarom heeft hij zijn zintuigen onder controle.

Iemand met beheerste zintuigen zal nooit iemand kwaad doen. Men zou nu kunnen vragen: ‘Waarom viel Arjuna (in de strijd) anderen dan aan? Was hij niet Kṛṣṇa-bewust?’ Arjuna was alleen oppervlakkig gezien een aanvaller, want (zoals al in het tweede hoofdstuk is uitgelegd) alle personen die op het slagveld verzameld waren, zouden blijven voortleven als individuen, omdat de ziel niet gedood kan worden. Spiritueel gezien werd niemand op het Slagveld van Kurukṣetra gedood; op bevel van Kṛṣṇa, die persoonlijk aanwezig was, werden alleen hun kleren verwisseld. Toen Arjuna op het slagveld vocht, was hij in werkelijkheid helemaal niet aan het vechten, hij voerde eenvoudig de opdracht van Kṛṣṇa uit in volledig Kṛṣṇa-bewustzijn. Zo’n persoon is nooit verstrikt in karma voor activiteiten.

Tekst

naiva kiñcit karomīti
yukto manyeta tattva-vit
paśyañ śṛṇvan spṛśañ jighrann
aśnan gacchan svapañ śvasan
pralapan visṛjan gṛhṇann
unmiṣan nimiṣann api
indriyāṇīndriyārtheṣu
vartanta iti dhārayan

Synoniemen

na — nooit; eva — zeker; kiñcit — wat dan ook; karomi — ik doe; iti — zo; yuktaḥ — bezig in het goddelijk bewustzijn; manyeta — denkt; tattva-vit — iemand die de waarheid kent; paśyan — ziend; śṛṇvan — horend; spṛśan — aanrakend; jighran — ruikend; aśnan — etend; gacchan — gaand; svapan — dromend; śvasan — ademhalend; pralapan — pratend; visṛjan — opgevend; gṛhṇan — aannemend; unmiṣan — openend; nimiṣan — sluitend; api — ondanks; indriyāṇi — de zintuigen; indriya-artheṣu — met zinsbevrediging; vartante — laat ze zo bezig zijn; iti — zo; dhārayan — bedenkend.

Vertaling

Hoewel een persoon met goddelijk bewustzijn ziet, hoort, voelt, ruikt, eet, zich voortbeweegt, slaapt en ademt, is hij er zich altijd van bewust dat hij eigenlijk helemaal niets doet. Want terwijl hij spreekt, zich ontlast, iets in ontvangst neemt of zijn ogen opent of sluit, is hij er zich diep vanbinnen altijd van bewust dat alleen de materiële zintuigen en de zinsobjecten op elkaar inwerken en dat hij los van hen staat.

Betekenisverklaring

Een Kṛṣṇa-bewust persoon leidt een zuiver bestaan en staat daar-door los van elke activiteit die afhankelijk is van de vijf directe en indirecte oorzaken: de handelende persoon, de zintuigen, de situatie, de inspanning en het lot. Dit komt doordat hij bezig is met transcendentale liefdedienst aan Kṛṣṇa. Hoewel het lijkt alsof hij actief is met zijn lichaam en zintuigen, is hij zich altijd bewust van zijn werkelijke positie, namelijk dat hij spirituele activiteiten verricht. In een materieel bewustzijn zijn de zintuigen actief voor zinsbevrediging, maar in Kṛṣṇa-bewustzijn zijn de zintuigen actief om de zintuigen van Kṛṣṇa te bevredigen. Een Kṛṣṇa-bewust persoon is daarom altijd vrij, ook al lijkt hij bezig te zijn met zintuiglijke zaken.

Activiteiten zoals zien en horen zijn activiteiten van de kennisvergarende zintuigen, terwijl bewegen, spreken, zich ontlasten enz. activiteiten van de uitvoerende zintuigen zijn. Een Kṛṣṇa-bewust persoon wordt nooit beïnvloed door de activiteiten van de zintuigen. Hij kan gewoon geen handeling uitvoeren tenzij deze in dienst is van de Heer, omdat hij weet dat hij Zijn eeuwige dienaar is.

Tekst

brahmaṇy ādhāya karmāṇi
saṅgaṁ tyaktvā karoti yaḥ
lipyate na sa pāpena
padma-patram ivāmbhasā

Synoniemen

brahmaṇi — aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods; ādhāya — afstand doen van; karmāṇi — alle activiteiten; saṅgam — gehechtheid; tyaktvā — opgevend; karoti — verricht; yaḥ — wie; lipyate — wordt beïnvloed; na — nooit; saḥ — hij; pāpena — door zonde; padma-patram — een lotusblad; iva — zoals; ambhasā — door het water.

Vertaling

Wie zonder gehechtheid zijn plicht doet en de resultaten ervan afstaat aan de Allerhoogste Heer, wordt niet beïnvloed door zonde, zoals het blad van een lotus onaangeroerd blijft door water.

Betekenisverklaring

Brahmaṇi betekent hier ‘in Kṛṣṇa-bewustzijn’. De materiële wereld is de totale manifestatie van de drie hoedanigheden van de materiële natuur, technisch gezien pradhāna genoemd. De Vedische hymnen sarvaṁ hy etad brahma (Māṇḍūkya Upaniṣad 2), tasmād etad brahma nāma-rūpam annaṁ ca jāyate (Muṇḍaka Upaniṣad 1.2.10) en het vers in de Bhagavad-gītā (14.3) mama yonir mahad brahma, geven aan dat alles in de materiële wereld een manifestatie is van Brahman; hoewel de gevolgen verschillend gemanifesteerd zijn, zijn ze niet verschillend van de oorzaak.

In de Īśopaniṣad wordt gezegd dat alles in verband staat met het Allerhoogste Brahman, Kṛṣṇa, en dat alles daarom alleen Zijn eigendom is. Wie ervan doordrongen is dat alles aan Kṛṣṇa toebehoort, dat Hij de eigenaar van alles is en dat alles daarom in dienst van de Heer gebruikt moet worden, staat natuurlijk los van de resultaten van zijn activiteiten, of deze nu deugdzaam zijn of zondig. Zelfs iemands materiële lichaam, dat een geschenk is van de Heer voor het uitvoeren van een bepaald soort activiteit, kan worden gebruikt in Kṛṣṇa-bewustzijn. In dat geval kan het niet besmet worden door het karma voor zondige activiteiten, net zoals het blad van een lotus niet nat wordt, ook al bevindt het zich in het water. In de Gītā (3.30) zegt de Heer ook: mayi sarvāṇi karmāṇi sannyasya — ‘Wijd al je activiteiten aan Mij [Kṛṣṇa].’ De conclusie is dat iemand die niet Kṛṣṇa-bewust is, vanuit een levensbeschouwing handelt die gebaseerd is op het lichaam en de zintuigen. Maar wie Kṛṣṇa-bewust is, handelt vanuit het besef dat het lichaam het eigendom van Kṛṣṇa is en dat het daarom in Zijn dienst moet worden gebruikt.

Tekst

kāyena manasā buddhyā
kevalair indriyair api
yoginaḥ karma kurvanti
saṅgaṁ tyaktvātma-śuddhaye

Synoniemen

kāyena — met het lichaam; manasā — met de geest; buddhyā — met de intelligentie; kevalaiḥ — gezuiverd; indriyaiḥ — met de zintuigen; api — zelfs; yoginaḥ — Kṛṣṇa-bewuste personen; karma — activiteiten; kurvanti — zij verrichten; saṅgam — gehechtheid; tyaktvā — opgevend; ātma — van het zelf; śuddhaye — met zuivering als doel.

Vertaling

De yogī’s, hun gehechtheid opgevend, verrichten hun activiteiten met lichaam, geest, intelligentie en zelfs met de zintuigen uitsluitend om gezuiverd te worden.

Betekenisverklaring

Wanneer iemand op een Kṛṣṇa-bewuste manier bezig is de zintuigen van Kṛṣṇa te bevredigen, is elke activiteit, of ze nu met het lichaam, de geest, de intelligentie of zelfs de zintuigen wordt gedaan, gereinigd van materiële onzuiverheid. Voor de activiteiten van een Kṛṣṇa-bewust persoon is er geen karma. Zuivere activiteiten, die gewoonlijk sad-ācāra worden genoemd, kunnen daarom gemakkelijk verricht worden door actief te zijn in Kṛṣṇa-bewustzijn. In zijn Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.187) beschrijft Śrīla Rūpa Gosvāmī dit als volgt:

īhā yasya harer dāsye
karmaṇā manasā girā
nikhilāsv apy avasthāsu
jīvan-muktaḥ sa ucyate

‘Een persoon die Kṛṣṇa-bewust bezig is (met andere woorden, die Kṛṣṇa dient) met zijn lichaam, geest, intelligentie en woorden, is zelfs in de materiële wereld een bevrijd persoon, hoewel hij bezig is met allerlei zogenaamde materiële activiteiten.’

Hij heeft geen vals ego, omdat hij niet gelooft dat hij dit materiële lichaam is of dat dit lichaam van hem is. Hij weet dat hij niet zijn lichaam is en dat dit lichaam niet zijn eigendom is. Zelf behoort hij aan Kṛṣṇa toe en het lichaam ook. Wanneer hij alles wat voortgebracht wordt door het lichaam, de geest, de intelligentie, woorden, het leven, rijkdom enz. — wat hij ook maar in zijn bezit heeft — in dienst aan Kṛṣṇa gebruikt, staat hij onmiddellijk in verbinding met Kṛṣṇa. Hij is īīn met Kṛṣṇa en hij is vrij van het vals ego, dat iemand laat geloven dat hij zijn lichaam enz. is. Dit is het stadium van perfectie in Kṛṣṇa-bewustzijn.

Tekst

yuktaḥ karma-phalaṁ tyaktvā
śāntim āpnoti naiṣṭhikīm
ayuktaḥ kāma-kāreṇa
phale sakto nibadhyate

Synoniemen

yuktaḥ — iemand die bezig is met devotionele dienst; karma-phalam — de resultaten van alle activiteiten; tyaktvā — opgevend; śāntim — volmaakte vrede; āpnoti — bereikt; naiṣṭhikīm — vastberaden; ayuktaḥ — iemand die niet Kṛṣṇa-bewust is; kāma-kāreṇa — om van het resultaat van activiteiten te genieten; phale — aan het resultaat; saktaḥ — gehecht; nibadhyate — raakt verstrikt.

Vertaling

De ziel die voortdurend is toegewijd, bereikt volkomen vrede, omdat ze alle resultaten van haar activiteiten aan Mij afstaat. Maar wie niet verbonden is met het Goddelijke en begerig is naar de vruchten van zijn arbeid, raakt verstrikt.

Betekenisverklaring

Het verschil tussen een Kṛṣṇa-bewust persoon en een persoon met een lichamelijk bewustzijn is dat de eerste gehecht is aan Kṛṣṇa, terwijl de tweede gehecht is aan de resultaten van zijn activiteiten. Wie gehecht is aan Kṛṣṇa en alleen voor Hem werkt, is beslist een bevrijd persoon en heeft geen zorgen over de resultaten van zijn activiteit. In het Bhāgavatam wordt de oorzaak van bezorgdheid over het resultaat van een activiteit uitgelegd als iemands functioneren volgens een dualistische levensopvatting, dat wil zeggen: zonder kennis van de Absolute Waarheid. Kṛṣṇa is de Allerhoogste Absolute Waarheid, de Persoonlijkheid Gods.

In Kṛṣṇa-bewustzijn bestaat geen dualiteit. Alles wat bestaat is een product van de energie van Kṛṣṇa, en Kṛṣṇa is algoed. Kṛṣṇa-bewuste activiteiten bevinden zich daarom op een absoluut niveau; ze zijn transcendentaal en hebben geen materiële gevolgen. Daarom is iemand die Kṛṣṇa-bewust is, vervuld van vrede. Maar wie verstrikt is in het berekenen van zijn winst met het oog op zinsbevre-diging, kan niet vredig zijn. Dit is het geheim van Kṛṣṇa-bewustzijn: het besef dat er buiten Kṛṣṇa niets anders bestaat, is het niveau van vrede en vrijheid van angst.

Tekst

sarva-karmāṇi manasā
sannyasyāste sukhaṁ vaśī
nava-dvāre pure dehī
naiva kurvan na kārayan

Synoniemen

sarva — alle; karmāṇi — activiteiten; manasā — door de geest; sannyasya — opgevend; āste — verblijft; sukham — vreugdevol; vaśī — iemand met zelfbeheersing; nava-dvāre — in de plaats waar negen poorten zijn; pure — in de stad; dehī — de belichaamde ziel; na — nooit; eva — zeker; kurvan — iets doen; na — niet; kārayan — aanzetten tot doen.

Vertaling

Wanneer het belichaamde levend wezen zijn natuur beheerst en zich in zijn geest onthecht van alle activiteiten, dan verblijft het blijmoedig in de stad met negen poorten [het materiële lichaam], zonder activiteiten te verrichten of te veroorzaken.

Betekenisverklaring

De belichaamde ziel leeft in de stad met negen poorten. De activiteiten van het lichaam, de figuurlijke stad van het lichaam, worden automatisch uitgevoerd door de bepaalde hoedanigheden van de materiële natuur waardoor het lichaam beïnvloed wordt. Hoewel de ziel zich aan de conditioneringen van het lichaam onderwerpt, kan ze, als ze dat wil, hieraan ontstijgen. Alleen omdat de ziel haar hogere natuur vergeten is, identificeert ze zich met het materiële lichaam en lijdt ze. Door Kṛṣṇa-bewustzijn kan ze haar werkelijke positie weer innemen en ze zal daardoor vrijkomen uit haar belichaming. Vandaar dat iemand die zich op het Kṛṣṇa-bewustzijn toelegt, zich onmiddellijk volkomen afzijdig houdt van lichamelijke activiteiten. Tijdens zo’n beheerst leven, waarin hij andere doeleinden nastreeft, leeft hij in de stad met de negen poorten en is gelukkig. De negen poorten worden als volgt beschreven:

nava-dvāre pure dehī
haṁso lelāyate bahiḥ
vaśī sarvasya lokasya
sthāvarasya carasya ca

‘De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die in het lichaam van het levend wezen leeft, is de bestuurder van alle levende wezens in het hele universum. Het lichaam heeft negen poorten [twee ogen, twee neusgaten, twee oren, een mond, de anus en het geslachtsdeel]. In de geconditioneerde toestand identificeert het levend wezen zich met het lichaam, maar wanneer het zich met de Heer in zichzelf identificeert, wordt het net zo vrij als de Heer, zelfs al bevindt het zich in het lichaam.’ (Śvetāśvatara Upaniṣad 3.18)

Een Kṛṣṇa-bewust persoon is daarom vrij van zowel de externe als de interne activiteiten van het materiële lichaam.

Tekst

na kartṛtvaṁ na karmāṇi
lokasya sṛjati prabhuḥ
na karma-phala-saṁyogaṁ
svabhāvas tu pravartate

Synoniemen

na — nooit; kartṛtvam — eigenaarschap; na — evenmin; karmāṇi — activiteiten; lokasya — van de mensen; sṛjati — schept; prabhuḥ — de meester van de stad van het lichaam; na — evenmin; karma-phala — met de resultaten van activiteiten; saṁyogam — verbinding; svabhāvaḥ — de hoedanigheden van de materiële natuur; tu — maar; pravartate — werkt.

Vertaling

De belichaamde ziel, meester van de stad van het lichaam, geeft geen aanzet tot activiteiten, zet ook anderen niet tot activiteiten aan en laat evenmin activiteiten vruchtdragen. Dit alles wordt teweeggebracht door de hoedanigheden van de materiële natuur.

Betekenisverklaring

Zoals in het zevende hoofdstuk uitgelegd zal worden, is het levend wezen een van de energieën van de Allerhoogste Heer, maar het is verschillend van materie, die een andere, lagere, energie van de Heer is. Om de een of andere reden is de hogere natuur, het levend wezen, al sinds onheuglijke tijden in contact met de materiële natuur. Het tijdelijke lichaam of de materiële verblijfplaats die het levend wezen krijgt, is de oorzaak van een verscheidenheid aan activiteiten en hun karmische gevolgen. Wanneer iemand zo’n geconditioneerd bestaan leidt, moet hij de resultaten van de activiteiten van het lichaam ondergaan, omdat hij zich door onwetendheid met dat lichaam identificeert. De oorzaak van lichamelijk lijden en ellende is de onwetendheid waarin we al sinds onheuglijke tijden verkeren. Zodra het levend wezen verheven wordt boven de activiteiten van het lichaam, raakt het ook vrij van karma. Zolang het in de stad van het lichaam is, lijkt het alsof het er de meester van is, maar in feite is het niet de eigenaar, noch is het de bestuurder van de activiteiten van het lichaam en het karma dat daarop volgt. Het bevindt zich slechts in het midden van de materiële oceaan en levert een strijd om het bestaan. De golven van de oceaan slingeren het heen en weer en het heeft er geen controle over. De beste oplossing is om uit het water te komen door het transcendentale Kṛṣṇa-bewustzijn. Dat is het enige wat het van alle deining kan redden.

Tekst

nādatte kasyacit pāpaṁ
na caiva sukṛtaṁ vibhuḥ
ajñānenāvṛtaṁ jñānaṁ
tena muhyanti jantavaḥ

Synoniemen

na — nooit; ādatte — aanvaardt; kasyacit — van wie dan ook; pāpam — zonde; na — evenmin; ca — ook; eva — zeker; su-kṛtam — vrome activiteiten; vibhuḥ — de Allerhoogste Heer; ajñānena — door onwetendheid; āvṛtam — bedekt; jñānam — kennis; tena — daardoor; muhyanti — zijn verward; jantavaḥ — de levende wezens.

Vertaling

De Allerhoogste Heer is evenmin verantwoordelijk voor iemands zondige of vrome activiteiten. De belichaamde wezens zijn echter verward, omdat hun werkelijke kennis door onwetendheid is bedekt.

Betekenisverklaring

Het sanskrietwoord ‘vibhu’ duidt op de Allerhoogste Heer die vol onbeperkte kennis, rijkdom, kracht, roem, schoonheid en onthechting is. Hij is altijd voldaan in Zichzelf, onverstoord door zondige of vrome activiteiten. Hij creëert voor geen enkel levend wezen een bepaalde situatie, maar omdat het levend wezen door onwetendheid verward is, verlangt het ernaar om in bepaalde levensomstandigheden te worden geplaatst, waardoor de aaneenschakeling van actie en reactie begint.

Omdat het levend wezen tot de hogere energie behoort, is het vol kennis. Ondanks dat is het door zijn beperkte vermogen vatbaar voor de invloed van onwetendheid. De Heer is almachtig, maar het levend wezen is dat niet. De Heer is vibhu, alwetend, maar het levend wezen is aṇu, atomisch. Omdat het een levende ziel is, heeft het door vrije wil het vermogen te verlangen; zo’n verlangen wordt alleen vervuld door de almachtige Heer. Wanneer het levend wezen door materiële verlangens verward is, staat de Heer het toe deze te vervullen, maar de Heer is nooit verantwoordelijk voor de activiteiten en het karma voor de bepaalde situatie waarnaar verlangd wordt. Omdat ze zich in een verwarde toestand bevindt, identificeert de belichaamde ziel zich met het bijkomstige materiële lichaam en raakt het onderhevig aan de ellende en het geluk van het leven, die beide tijdelijk zijn.

Als Paramātmā, de Superziel, is de Heer de voortdurende metgezel van het levend wezen en Hij begrijpt daardoor de verlangens van de individuele ziel zoals iemand de geur van een bloem kan ruiken wanneer hij er dichtbij is. Verlangens hebben is een subtiele conditionering van het levend wezen. De Heer vervult deze verlangens naargelang het levend wezen dat verdient: de mens wikt, God beschikt. Het individu is daarom niet almachtig in het vervullen van zijn verlangens. Maar de Heer kan alle verlangens vervullen en omdat Hij neutraal is ten opzichte van iedereen, staat Hij de verlangens van de nietige, onafhankelijk levende wezens niet in de weg. Maar als iemand Kṛṣṇa verlangt, dan geeft de Heer daar speciale aandacht aan en moedigt Hij die persoon aan om op zo’n manier te verlangen dat hij Kṛṣṇa kan bereiken en eeuwig gelukkig kan zijn. De Vedische hymnen zeggen daarom eṣa u hy eva sādhu karma kārayati taṁ yam ebhyo lokebhya unninīṣate / eṣa u evāsādhu karma kārayati yam adho ninīṣate: ‘De Heer betrekt het levend wezen in vrome activiteiten, zodat het zich kan verheffen; de Heer betrekt het in zondige activiteiten, zodat het naar de hel kan gaan.’ (Kauṣītakī Upaniṣad 3.8)

ajño jantur anīśo ’yam
ātmanaḥ sukha-duḥkhayoḥ
īśvara-prerito gacchet
svargaṁ vāśv abhram eva ca

‘Het levend wezen is tijdens zijn ellende en geluk volledig afhankelijk. Door de wil van de Allerhoogste kan het naar de hemel of de hel gaan, zoals een wolk door de wind wordt voortgedreven.’

Sinds onheuglijke tijden heeft de belichaamde ziel het verlangen het Kṛṣṇa-bewustzijn te vermijden en ze veroorzaakt daarom haar eigen verwarring. Omdat ze zo klein is, vergeet ze haar wezenlijke positie als dienaar van de Heer en raakt ze verstrikt in onwetendheid, hoewel ze in essentie eeuwig, gelukzalig en vol kennis is. En in de ban van onwetendheid beweert het levend wezen dat de Heer verantwoordelijk is voor het geconditioneerde bestaan van het levend wezen. De Vedānta-sūtra bevestigt dit ook, vaiṣamya-nairghṛṇye na sāpekṣatvāt tathā hi darśayati (2.1.34): ‘De Heer haat niemand en heeft voor niemand een voorkeur, ook al lijkt dat zo te zijn.’

Tekst

jñānena tu tad ajñānaṁ
yeṣāṁ nāśitam ātmanaḥ
teṣām āditya-vaj jñānaṁ
prakāśayati tat param

Synoniemen

jñānena — door kennis; tu — maar; tat — dat; ajñānam — onwetendheid; yeṣām — van wie; nāśitam — is vernietigd; ātmanaḥ — van het levend wezen; teṣām — hun; āditya-vat — zoals de opgaande zon; jñānam — kennis; prakāśayati — onthult; tat param — Kṛṣṇa-bewustzijn.

Vertaling

Maar wanneer iemand verlicht wordt met de kennis waardoor onwetendheid vernietigd wordt, dan onthult zijn kennis alles zoals de zon overdag alles verlicht.

Betekenisverklaring

Zij die Kṛṣṇa vergeten zijn, zijn beslist verward, maar zij die Kṛṣṇa-bewust zijn, zijn dat niet in het minst. In de Bhagavad-gītā staat: sarvaṁ jñāna-plavena (4.36), jñānāgniḥ sarva-karmāṇi (4.37) en na hi jñānena sadṛśam (4.38). Kennis wordt altijd ten zeerste gerespecteerd. Maar wat is die kennis? Men krijgt perfecte kennis wanneer men zich overgeeft aan Kṛṣṇa of zoals in Bhagavad-gītā 7.19 gezegd wordt: bahūnāṁ janmanām ante jñānavān māṁ prapadyate. Wanneer iemand die volmaakt is in kennis zich na vele, vele levens aan Kṛṣṇa overgeeft of Kṛṣṇa-bewust wordt, dan wordt alles aan hem geopenbaard zoals tijdens de dag alles geopenbaard wordt door de zon.

Het levend wezen is op zoveel manieren verward. Wanneer het bijvoorbeeld botweg denkt dat het zelf God is, dan komt het terecht in de laatste valstrik van onwetendheid. Als het levend wezen God is, hoe kan het dan verward raken door onwetendheid? Kan God in de war raken door onwetendheid? Als dat zo zou zijn, dan zou onwetendheid of Satan groter zijn dan God. Werkelijke kennis kan men van een volmaakt Kṛṣṇa-bewust persoon krijgen. Men moet daarom zo’n bonafide spiritueel leraar proberen te vinden en onder zijn leiding leren wat Kṛṣṇa-bewustzijn is, omdat Kṛṣṇa-bewustzijn beslist alle onwetendheid zal verdrijven zoals de zon de duisternis verdrijft.

Zelfs al is iemand ervan doordrongen dat hij niet het lichaam is, maar dat hij eraan ontstegen is, dan nog kan het zo zijn dat hij niet in staat is om de ziel en de Superziel van elkaar te onderscheiden. Hij kan echter alles op de juiste manier te weten komen als hij ervoor zorgt zijn toevlucht te zoeken bij de volmaakte, bonafide Kṛṣṇa-bewuste spiritueel leraar. Men kan God en de relatie die men met God heeft alleen begrijpen als men werkelijk een vertegenwoordiger van God ontmoet. Een vertegenwoordiger van God zal nooit beweren dat hij God is, hoewel hem hetzelfde respect wordt betuigd dat normaliter aan God betuigd wordt, omdat hij kennis heeft over God. Men moet een onderscheid leren maken tussen God en het levend wezen. Heer Śrī Kṛṣṇa stelt daarom in het tweede hoofdstuk (2.12) dat ieder levend wezen een individu is en dat de Heer ook een individu is. In het verleden waren ze allemaal individuen, in het heden zijn ze individuen en in de toekomst zullen ze individuen blijven, zelfs na hun bevrijding. Tijdens de nacht, in het donker, lijkt alles voor ons īīn te zijn, maar tijdens de dag, wanneer de zon op is, zien we de ware identiteit van alles. Het besef dat men in het spirituele leven zijn individuele identiteit behoudt is werkelijke kennis.

Tekst

tad-buddhayas tad-ātmānas
tan-niṣṭhās tat-parāyaṇāḥ
gacchanty apunar-āvṛttiṁ
jñāna-nirdhūta-kalmaṣāḥ

Synoniemen

tat-buddhayaḥ — degenen van wie de intelligentie altijd geconcentreerd is op de Allerhoogste; tat-ātmānaḥ — zij die altijd mediteren op de Allerhoogste; tat-niṣṭhāḥ — zij die hun geloof alleen op de Allerhoogste richten; tat-parāyaṇāḥ — die volledig hun toevlucht bij Hem hebben gezocht; gacchanti — gaan; apunaḥ-āvṛttim — naar bevrijding; jñāna — door kennis; nirdhūta — gezuiverd; kalmaṣāḥ — twijfels.

Vertaling

Wanneer iemands intelligentie, geest en geloof allemaal geconcentreerd zijn op de Allerhoogste en hij alleen daar zijn toevlucht zoekt, dan wordt hij door volkomen kennis volledig gezuiverd van misvattingen en gaat hij zonder omwegen verder op het pad van bevrijding.

Betekenisverklaring

De Allerhoogste Transcendentale Waarheid is Heer Kṛṣṇa. Dat Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is, staat centraal in de hele Bhagavad-gītā; dat is het oordeel van de hele Vedische literatuur. Para-tattva betekent ‘de Allerhoogste Werkelijkheid’ en wordt door degenen die het Absolute kennen Brahman, Paramātmā en Bhagavān genoemd. Bhagavān, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, is het hoogste aspect van het Absolute. Er bestaat niets hogers. De Heer zegt: mattaḥ parataraṁ nānyat kiñcid asti dhanañjaya. Het onpersoonlijk Brahman is ook gegrondvest op Kṛṣṇa: brahmaṇo hi pratiṣṭāham. Kṛṣṇa is daarom in alle opzichten de Allerhoogste Werkelijkheid. Iemand van wie de geest, de intelligentie, het geloof en de toevlucht geconcentreerd zijn in Kṛṣṇa, of met andere woorden, die volledig Kṛṣṇa-bewust is, is zonder meer gezuiverd van alle twijfels en heeft perfecte kennis over alles wat betreft het transcendentale. Een Kṛṣṇa-bewust persoon heeft een diepgaand begrip van het feit dat er in Kṛṣṇa dualiteit (tegelijkertijd identiteit en individualiteit) bestaat, en toegerust met zulke transcendentale kennis, kan iemand voortdurend vooruitgang maken op het pad van bevrijding.

Tekst

vidyā-vinaya-sampanne
brāhmaṇe gavi hastini
śuni caiva śva-pāke ca
paṇḍitāḥ sama-darśinaḥ

Synoniemen

vidyā — met geleerdheid; vinaya — en eerbiedwaardige; sampanne — volledig toegerust; brāhmaṇe — in de brāhmaṇa; gavi — in de koe; hastini — in de olifant; śuni — in de hond; ca — en; eva — zeker; śva-pāke — in de hondeneter (de paria); ca — respectievelijk; paṇḍitāḥ — zij die wijs zijn; sama-darśinaḥ — die als gelijk beschouwen.

Vertaling

Omdat ze werkelijke kennis hebben, beschouwen de nederige wijzen een geleerde, eerbiedwaardige brāhmaṇa, een koe, een olifant, een hond en een hondeneter [paria] als gelijk.

Betekenisverklaring

Een Kṛṣṇa-bewust persoon maakt geen enkel onderscheid tussen soorten of kasten. De brāhmaṇa en de paria mogen dan vanuit sociaal oogpunt verschillend zijn of een hond, een koe en een olifant mogen vanuit het oogpunt van de soorten bekeken verschillend zijn, maar deze lichamelijke verschillen zijn betekenisloos vanuit het oogpunt van een geleerde transcendentalist. Dit komt door de relatie die deze levende wezens hebben met de Allerhoogste, want de Allerhoogste Heer als Zijn volkomen deelaspect Paramātmā is aanwezig in ieders hart. Een dergelijk begrip van het Allerhoogste is werkelijke kennis. Wat betreft de lichamen in verschillende kasten of in verschillende soorten: de Heer is even vriendelijk voor hen allemaal, omdat Hij ieder levend wezen als een vriend behandelt maar daarbij de Paramātmā blijft, ondanks de omstandigheden waarin de levende wezens zich bevinden.

Als Paramātmā is de Heer zowel in de paria als in de brāhmaṇa aanwezig, hoewel het lichaam van de brāhmaṇa en dat van de paria niet hetzelfde zijn. De lichamen zijn materiële producten van de verschillende hoedanigheden van de materiële natuur, maar de ziel en de Superziel in het lichaam zijn van eenzelfde spirituele kwaliteit. Toch maakt de overeenkomst in kwaliteit van de ziel en de Superziel hen niet gelijk in kwantiteit, omdat de individuele ziel enkel aanwezig is in īīn bepaald lichaam, terwijl de Paramātmā aanwezig is in ieder lichaam. Een Kṛṣṇa-bewust persoon heeft hierover volledige kennis en is daarom werkelijk geleerd en beschouwt iedereen als gelijk.

De eigenschappen die de ziel en de Superziel gemeenschappelijk hebben, zijn dat ze beide bewust, eeuwig en vol geluk zijn. Maar het verschil is dat de individuele ziel bewust is binnen de beperkte invloedssfeer van haar eigen lichaam, terwijl de Superziel Zich bewust is van alle lichamen. De Superziel is zonder enig onderscheid in alle lichamen aanwezig.

Tekst

ihaiva tair jitaḥ sargo
yeṣāṁ sāmye sthitaṁ manaḥ
nirdoṣaṁ hi samaṁ brahma
tasmād brahmaṇi te sthitāḥ

Synoniemen

iha — in dit leven; eva — zeker; taiḥ — door hen; jitaḥ — overwonnen; sargaḥ — geboorte en dood; yeṣām — van wie; sāmye — in gelijkmoedig-heid; sthitam — bevinden; manaḥ — geest; nirdoṣam — onberispelijk; hi — zeker; samam — gelijk; brahma — zoals de Allerhoogste; tasmāt — daarom; brahmaṇi — in de Allerhoogste; te — zij; sthitāḥ — bevinden zich.

Vertaling

Degenen met een geest gegrond in onverstoorbaarheid en gelijkmoedigheid hebben de toestanden van geboorte en dood al overwonnen. Ze zijn zo onberispelijk als Brahman en bevinden zich daarom al in Brahman.

Betekenisverklaring

De gelijkmoedigheid van geest die hierboven beschreven wordt, is het teken van zelfrealisatie. Zij die deze toestand werkelijk bereikt hebben, moeten worden beschouwd als personen die de materiële conditioneringen overwonnen hebben en dan in het bijzonder geboorte en dood. Zolang iemand zich identificeert met het lichaam, wordt hij als een geconditioneerde ziel beschouwd, maar zodra hij is verheven tot het niveau van gelijkmoedigheid door het realiseren van het zelf, is hij bevrijd van het geconditioneerde leven. Met andere woorden, hij zal niet langer worden gedwongen om in de materiële wereld geboren te worden, maar kan na zijn dood binnengaan in de spirituele hemel.

De Heer is onberispelijk omdat Hij vrij is van aantrekking en haat. Wanneer een levend wezen op dezelfde manier vrij is van aantrekking en haat, wordt het ook onberispelijk en is het gekwalificeerd om binnen te gaan in de spirituele hemel. Zulke personen moeten al als bevrijd worden beschouwd en hun eigenschappen worden hierna beschreven.

Tekst

na prahṛṣyet priyaṁ prāpya
nodvijet prāpya cāpriyam
sthira-buddhir asammūḍho
brahma-vid brahmaṇi sthitaḥ

Synoniemen

na — nooit; prahṛṣyet — verheugt; priyam — het aangename; prāpya — krijgend; na — niet; udvijet — onrustig wordt; prāpya — krijgend; ca — ook; apriyam — het onaangename; sthira-buddhiḥ — onwankelbare intelligentie; asammūḍhaḥ — onverward; brahma-vit — iemand die de Allerhoogste volmaakt kent; brahmaṇi — in het transcendente; sthitaḥ — bevindt zich.

Vertaling

Wie zich niet verheugt wanneer hem iets plezierigs overkomt of klaagt wanneer hij iets onplezierigs krijgt, wie over een onwankelbare intelligentie beschikt, niet verward is en de wetenschap van God kent, bevindt zich al op het transcendentale vlak.

Betekenisverklaring

In dit vers worden de eigenschappen van een zelfgerealiseerd persoon beschreven. De eerste eigenschap is dat hij niet verward is door misidentificatie van het lichaam met het werkelijke zelf. Hij weet heel goed dat hij niet het lichaam is, maar een integrerend deeltje van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Daarom raakt hij niet verheugd wanneer hij iets krijgt en klaagt evenmin wanneer hij iets verliest met betrekking tot het lichaam. Deze evenwichtigheid van geest wordt sthira-buddhi genoemd of onwankelbare intelligentie. Hij verkeert daarom nooit in illusie door het grofstoffelijke lichaam voor de ziel aan te zien en evenmin ziet hij het lichaam als iets blijvends of ontkent hij het bestaan van de ziel. Deze kennis verheft hem tot de positie waarin hij de kennis over de Absolute Waarheid volkomen begrijpt, namelijk de kennis over Brahman, Paramātmā en Bhagavān. Op die manier begrijpt hij zijn wezenlijke positie heel goed, zonder tevergeefs te proberen in alle opzichten īīn te worden met de Allerhoogste. Dit wordt Brahman-realisatie genoemd of zelfrealisatie. Zo’n evenwichtig bewustzijn wordt Kṛṣṇa-bewustzijn genoemd.

Tekst

bāhya-sparśeṣv asaktātmā
vindaty ātmani yat sukham
sa brahma-yoga-yuktātmā
sukham akṣayam aśnute

Synoniemen

bāhya-sparśeṣu — in extern zinnelijk genot; asakta-ātmā — iemand die niet gehecht is; vindati — geniet; ātmani — in het zelf; yat — dat wat; sukham — geluk; saḥ — hij; brahma-yoga — door concentratie op Brahman; yukta-ātmā — zelfgerealiseerd; sukham — geluk; akṣayam — onbegrensd; aśnute — geniet.

Vertaling

Zo’n bevrijd persoon voelt zich niet aangetrokken tot materieel genot voor de zintuigen, maar blijft altijd in diepe meditatie en ervaart innerlijk geluk. Op deze manier geniet de zelfgerealiseerde persoon oneindige vreugde, omdat hij op de Allerhoogste mediteert.

Betekenisverklaring

Śrī Yāmunācārya, een groot toegewijde van Kṛṣṇa heeft het volgende gezegd:

yad-avadhi mama cetaḥ kṛṣṇa-pādāravinde
nava-nava-rasa-dhāmany udyataṁ rantum āsīt
tad-avadhi bata nārī-saṅgame smaryamāne
bhavati mukha-vikāraḥ suṣṭhu niṣṭhīvanaṁ ca

‘Sinds ik transcendentale liefdedienst aan Kṛṣṇa verricht, vind ik altijd weer nieuw plezier in Hem, maar wanneer ik ook maar aan seksueel genot denk, vertrekt mijn gezicht van afkeer en spuug ik bij de gedachte alleen al.’

Iemand in brahma-yoga, Kṛṣṇa-bewustzijn, wordt zo in beslag genomen door zijn liefdedienst aan de Heer, dat hij zijn smaak voor materieel zinnelijk genot volledig verliest. Het hoogste genot in de materiële wereld is seksueel genot. De hele wereld wordt erdoor geregeerd en een materialist kan absoluut niet werken zonder deze motivatie. Maar iemand die bezig is met Kṛṣṇa-bewustzijn, kan met een grotere inzet werken zonder seksueel genot, dat hij vermijdt. Dat is de test in spirituele bewustwording. Spirituele bewustwording en seksueel genot gaan slecht samen. Omdat een Kṛṣṇa-bewust persoon een bevrijde ziel is, voelt hij zich niet aangetrokken tot welk type zinnelijk genot dan ook.

Tekst

ye hi saṁsparśa-jā bhogā
duḥkha-yonaya eva te
ādy-antavantaḥ kaunteya
na teṣu ramate budhaḥ

Synoniemen

ye — die; hi — zeker; saṁsparśa-jāḥ — door contact met de materiële zintuigen; bhogāḥ — genietingen; duḥkha — ellende; yonayaḥ — bronnen van; eva — zeker; te — ze zijn; ādi — begin; anta — einde; vantaḥ — onderhevig aan; kaunteya — o zoon van Kuntī; na — nooit; teṣu — daarin; ramate — schept behagen; budhaḥ — de intelligente persoon.

Vertaling

Al het plezier dat voortkomt uit het contact van de materiële zintuigen met de zinsobjecten is een bron van ellende en een intelligent persoon houdt zich er niet mee bezig. O zoon van Kuntī, zulk genot heeft een begin en een einde en daarom beleeft de wijze er geen plezier aan.

Betekenisverklaring

Materieel zinnelijk genot is het gevolg van het contact tussen de materiële zintuigen en hun objecten. Zulke ervaringen zijn allemaal tijdelijk, omdat het lichaam zelf tijdelijk is. Een bevrijde ziel heeft geen interesse voor al wat tijdelijk is. Hoe zou een bevrijde ziel kunnen toegeven aan vals plezier als hij het geluk van transcendentaal plezier kent? In de Padma Purāṇa wordt gezegd:

ramante yogino ’nante
satyānande cid-ātmani
iti rāma-padenāsau
paraṁ brahmābhidhīyate

‘De mystici beleven onbeperkt, transcendentaal geluk aan de Absolute Waarheid en daarom staat de Allerhoogste Absolute Waarheid, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, ook bekend als Rāma.’

En in het Śrīmad-Bhāgavatam (5.5.1) wordt gezegd:

nāyaṁ deho deha-bhājāṁ nṛ-loke
kaṣṭān kāmān arhate viḍ-bhujāṁ ye
tapo divyaṁ putrakā yena sattvaṁ
śuddhyed yasmād brahma-saukhyaṁ tv anantam

‘Mijn beste zonen, er is geen reden om in deze menselijke levensvorm hard te werken voor zinnelijk genot; zulke gelukservaringen zijn er voor dreketers [zwijnen]. Het is beter om in dit leven ascese te beoefenen, waardoor je bestaan gezuiverd wordt; het resultaat daarvan is dat je onbeperkt transcendentaal geluk zult ervaren.’

Ware yogī’s of geleerde transcendentalisten raken daarom niet aangetrokken tot zinnelijk genot, dat het materiële bestaan verlengt. Hoe meer iemand verslaafd is aan materieel plezier, des te meer hij verstrikt raakt in materiële ellende.

Tekst

śaknotīhaiva yaḥ soḍhuṁ
prāk śarīra-vimokṣaṇāt
kāma-krodhodbhavaṁ vegaṁ
sa yuktaḥ sa sukhī naraḥ

Synoniemen

śaknoti — is in staat; iha eva — in het huidige lichaam; yaḥ — iemand die; soḍhum — tolereren; prāk — voor; śarīra — het lichaam; vimokṣaṇāt — het opgeven van; kāma — verlangen; krodha — en woede; udbhavam — ontstaan uit; vegam — drang; saḥ — hij; yuktaḥ — in een toestand van diepe meditatie; saḥ — hij; sukhī — gelukkig; naraḥ — mens.

Vertaling

Wanneer iemand, voordat hij zijn huidige lichaam opgeeft, in staat is de drangen van de materiële zintuigen te weerstaan en de sterke invloed van verlangen en woede weet te beheersen, dan bevindt hij zich in de juiste positie en is hij gelukkig in deze wereld.

Betekenisverklaring

Wanneer iemand vastberaden vooruitgang wil maken op het pad van zelfrealisatie, dan moet hij de drangen van de materiële zintuigen proberen te beheersen. Er bestaan verschillende drangen, bijvoorbeeld: de drang van het spreken, van woede, van de geest, van de maag, van de geslachtsdelen en van de tong. Wie in staat is de drangen van al deze verschillende zintuigen en de geest te beheersen, wordt een svāmī of een gosvāmī genoemd. Zulke gosvāmī’s leiden een strikt en beheerst leven en negeren de drangen van de zintuigen volkomen.

Als materiële verlangens niet bevredigd worden, wekken ze woede op en zo raken de geest, de ogen en de borst in beroering. Men moet deze verlangens daarom proberen te beheersen voordat men het huidige lichaam opgeeft. Van iemand die hiertoe in staat is, is duidelijk dat hij zelfgerealiseerd is en in die staat van zelfrealisatie is hij gelukkig. Het is de plicht van de transcendentalist om verlangen en woede met grote inspanning te beheersen.

Tekst

yo ’ntaḥ-sukho ’ntar-ārāmas
tathāntar-jyotir eva yaḥ
sa yogī brahma-nirvāṇaṁ
brahma-bhūto ’dhigacchati

Synoniemen

yaḥ — iemand die; antaḥ-sukhaḥ — innerlijk gelukkig; antaḥ-ārāmaḥ — innerlijk actief genietend; tathā — en ook; antaḥ-jyotiḥ — naar binnen gericht; eva — zeker; yaḥ — wie dan ook; saḥ — hij; yogī — een mysticus; brahma-nirvāṇam — bevrijding in het Allerhoogste; brahma-bhūtaḥ — zelfgerealiseerd zijn; adhigacchati — bereikt.

Vertaling

Wie innerlijk gelukkig en actief is, wie vreugde ervaart in zichzelf en een innerlijk doel heeft, is werkelijk de volmaakte mysticus. Hij vindt bevrijding in de Allerhoogste en uiteindelijk bereikt hij de Allerhoogste.

Betekenisverklaring

Als iemand niet in staat is in zichzelf geluk te ervaren, hoe zal hij de externe bezigheden voor het krijgen van oppervlakkig geluk dan kunnen opgeven? Een bevrijd persoon heeft werkelijke gelukservaringen. Hij kan daarom overal neerzitten en van binnenin de activiteiten van het leven ervaren. Zo’n bevrijd persoon verlangt niet langer naar extern, materieel geluk. Deze toestand wordt brahma-bhūta genoemd en wanneer iemand die toestand bereikt, kan hij er zeker van zijn dat hij terug zal gaan naar God, terug naar huis.

Tekst

labhante brahma-nirvāṇam
ṛṣayaḥ kṣīṇa-kalmaṣāḥ
chinna-dvaidhā yatātmānaḥ
sarva-bhūta-hite ratāḥ

Synoniemen

labhante — bereiken; brahma-nirvāṇam — bevrijding in de Allerhoogste; ṛṣayaḥ — zij die innerlijk actief zijn; kṣīṇa-kalmaṣāḥ — die vrij zijn van alle zonden; chinna — afgesneden hebbend; dvaidhāḥ — dualiteit; yata-ātmānaḥ — bezig met zelfrealisatie; sarva-bhūta — voor alle levende wezens; hite — welzijnswerk; ratāḥ — gewijd aan.

Vertaling

Wie ontstegen is aan de verdeeldheid die voortkomt uit twijfels, wiens geest onder bedwang is, wie zich altijd inzet voor het welzijn van alle levende wezens en vrij is van alle zonden, raakt bevrijd en bereikt de Allerhoogste.

Betekenisverklaring

Alleen van een volledig Kṛṣṇa-bewust persoon kan gezegd worden dat hij bezig is met welzijnswerk voor alle levende wezens. Wanneer iemand werkelijk begrijpt dat Kṛṣṇa de bron is van alles, zal hij, wanneer hij met zo’n mentaliteit handelt, actief zijn voor iedereen. Het leed van de mensheid wordt veroorzaakt door het feit dat ze vergeten is dat Kṛṣṇa de allerhoogste genieter, de allerhoogste eigenaar en de allerhoogste vriend is. Activiteiten waardoor dit bewustzijn in de hele menselijke samenleving wordt opgewekt, zijn daarom het hoogste welzijnswerk. Men kan niet met zulk eersteklas welzijnswerk bezig zijn, als men niet bevrijd is en de Allerhoogste heeft bereikt. Een Kṛṣṇa-bewust persoon heeft geen twijfels over de suprematie van Kṛṣṇa. Hij heeft geen twijfels, omdat hij volledig vrij is van alle zonden. Dit is de toestand van goddelijke liefde.

Wie alleen maar zorg draagt voor het lichamelijk welzijn van de menselijke samenleving, kan niet werkelijk iemand helpen. Een tijdelijke verlichting van ellende voor het externe lichaam en de geest is niet genoeg. De werkelijke oorzaak van iemands moeilijkheden in de harde strijd om het bestaan moet worden gezocht in het feit dat hij zijn relatie met de Allerhoogste Heer vergeet. Wanneer iemand zich volledig bewust is van zijn relatie met Kṛṣṇa, is hij werkelijk een bevrijd persoon, ook al bevindt hij zich nog in het materiële tabernakel.

Tekst

kāma-krodha-vimuktānāṁ
yatīnāṁ yata-cetasām
abhito brahma-nirvāṇaṁ
vartate viditātmanām

Synoniemen

kāma — van verlangens; krodha — en woede; vimuktānām — van hen die bevrijd zijn; yatīnām — van de heilige personen; yata-cetasām — die hun geest volledig beheersen; abhitaḥ — verzekerd in de nabije toekomst; brahma-nirvāṇam — bevrijding in de Allerhoogste; vartate — is er; vidita-ātmanām — van hen die zelfgerealiseerd zijn.

Vertaling

Wie vrij is van woede en van alle materiële verlangens, wie zelfgerealiseerd en zelfgedisciplineerd is en voortdurend streeft naar volmaaktheid, is verzekerd van bevrijding in de Allerhoogste in de zeer nabije toekomst.

Betekenisverklaring

Van heilige personen die voortdurend naar verlossing streven is degene die Kṛṣṇa-bewust is de beste van allemaal. Het Bhāgavatam (4.22.39) bevestigt dit als volgt:

yat-pāda-paṅkaja-palāśa-vilāsa-bhaktyā
karmāśayaṁ grathitam udgrathayanti santaḥ
tadvan na rikta-matayo yatayo ’pi ruddha-
sroto-gaṇās tam araṇaṁ bhaja vāsudevam

‘Probeer door devotionele dienst enkel Vāsudeva, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, te vereren. Zelfs grote wijzen zijn niet in staat om de drangen van de zintuigen op zo’n doeltreffende manier te beheersen als zij die transcendentaal geluk ervaren tijdens het dienen van de lotusvoeten van de Heer, wat het diepgewortelde verlangen naar resultaatgerichte activiteiten uitroeit.’

Het verlangen om van de resultaten van resultaatgerichte activiteiten te genieten is zo diepgeworteld in de geconditioneerde ziel, dat het zelfs voor de wijzen heel moeilijk is om zulke verlangens te beheersen, ondanks grote inspanningen. Maar een toegewijde van de Heer die voortdurend bezig is met devotionele dienst in Kṛṣṇa-bewustzijn en volkomen zelfgerealiseerd is, bereikt heel snel bevrijding in de Allerhoogste. Dankzij zijn complete kennis in zelfrealisatie, blijft hij altijd in een toestand van diepe meditatie. Om een voorbeeld te geven:

darśana-dhyāna-saṁsparśair
matsya-kūrma-vihaṅgamāḥ
svāny apatyāni puṣṇanti
tathāham api padma-ja

‘Alleen door te kijken, door meditatie en door aanraking zorgen de vis, de schildpad en de vogel voor hun jongen. Zo ook Ik, o Padmaja!’

De vis laat haar jongen opgroeien door eenvoudig naar hen te kijken. De schildpad laat haar jongen eenvoudig door meditatie opgroeien. De eieren van de schildpad worden op het land gelegd en de schildpad mediteert op de eieren terwijl ze in het water is. Op dezelfde manier kan een toegewijde van Kṛṣṇa zichzelf tot de woning van de Heer verheffen, hoewel hij er ver van verwijderd is, door eenvoudig voortdurend aan Hem te denken door middel van Kṛṣṇa-bewuste activiteiten. Hij voelt de materiële pijn en ellende niet. Die levenstoestand wordt brahma-nirvāṇa genoemd of de afwezigheid van materiële ellende door voortdurend verdiept te zijn in de Allerhoogste.

Tekst

sparśān kṛtvā bahir bāhyāṁś
cakṣuś caivāntare bhruvoḥ
prāṇāpānau samau kṛtvā
nāsābhyantara-cāriṇau
yatendriya-mano-buddhir
munir mokṣa-parāyaṇaḥ
vigatecchā-bhaya-krodho
yaḥ sadā mukta eva saḥ

Synoniemen

sparśān — zinsobjecten, zoals geluid; kṛtvā — houdend; bahiḥ — externe; bāhyān — onnodige; cakṣuḥ — ogen; ca — ook; eva — zeker; antare — tussen; bhruvoḥ — de wenkbrauwen; prāṇa-apānau — omhoog- en omlaagbewegende lucht; samau — in stilstand; kṛtvā — houdend; nāsa-abhyantara — in de neusgaten; cāriṇau — blazend; yata — beheerst; indriya — zintuigen; manaḥ — geest; buddhiḥ — intelligentie; muniḥ — de transcendentalist; mokṣa — voor bevrijding; parāyaṇaḥ — daartoe bestemd; vigata — opgegeven hebbend; icchā — begeerte; bhaya — angst; krodhaḥ — woede; yaḥ — iemand die; sadā — altijd; muktaḥ — bevrijd; eva — zeker; saḥ — hij is.

Vertaling

Door zich voor externe zinsobjecten af te sluiten, zijn ogen en blik op het punt tussen de twee wenkbrauwen gericht te houden en de in- en uitademing stil te houden in zijn neusgaten en zo zijn geest, zintuigen en intelligentie te beheersen, raakt de transcendentalist die naar bevrijding streeft, verlost van verlangen, angst en woede. Wie altijd in deze toestand verkeert, is zeker bevrijd.

Betekenisverklaring

Door Kṛṣṇa-bewust te handelen kan iemand onmiddellijk zijn spirituele identiteit begrijpen en vervolgens kan hij de Allerhoogste Heer door devotionele dienst begrijpen. Wanneer iemand op de juiste manier functioneert in devotionele dienst, komt hij tot het transcendentale niveau en is hij gekwalificeerd om de aanwezigheid van de Heer te ervaren in elke activiteit die hij doet. Deze bijzondere situatie wordt bevrijding in de Allerhoogste genoemd.

Na de bovenstaande principes van bevrijding in de Allerhoogste te hebben uit-gelegd, geeft de Heer Arjuna instructies hoe hij tot dat niveau kan komen door mystiek of door de yoga te beoefenen die bekendstaat als aṣṭāṅga-yoga en die onderverdeeld is in de acht stadia van yama, niyama, āsana, prāṇāyāma, pratyāhāra, dhāraṇā, dhyāna en samādhi. In het zesde hoofdstuk wordt het onderwerp van yoga nauwkeurig beschreven, maar hier, aan het eind van het vijfde hoofdstuk, wordt alleen een inleidende uitleg gegeven. In yoga moet men door het proces van pratyāhāra de zinsobjecten zoals geluid, aanraking, vorm, smaak en geur uitdrijven en daarna met halfgesloten oogleden de blik tussen de twee wenkbrauwen of op het puntje van de neus concentreren. Het heeft niet veel nut om de ogen helemaal te sluiten, omdat de kans dan groot is dat men in slaap valt. Het heeft ook geen zin de ogen helemaal te openen, omdat dan het gevaar bestaat dat men aangetrokken wordt door de zinsobjecten. De beweging van de ademhaling wordt binnen de neusgaten in bedwang gehouden door de opgaande en de neergaande luchtstroom te neutraliseren. Door deze yoga te beoefenen zal iemand in staat zijn controle te krijgen over de zintuigen, zich te weerhouden van zinsobjecten en zich op die manier voor te bereiden op de bevrijding in de Allerhoogste.

Deze yogamethode zal iemand helpen om vrij te komen van allerlei angsten en woede om daardoor, in de transcendentale situatie, de aanwezigheid van de Superziel te ervaren. Maar eigenlijk is Kṛṣṇa-bewustzijn de eenvoudigste methode om de principes van yoga uit te voeren. Dit zal in het volgende hoofdstuk grondig worden uitgelegd. Door altijd met devotionele dienst bezig te zijn, loopt een Kṛṣṇa-bewust persoon niet het risico dat zijn zintuigen zich verliezen in een andere bezigheid. Dit is een betere manier om de zintuigen te beheersen dan aṣṭāṅga-yoga.

Tekst

bhoktāraṁ yajña-tapasāṁ
sarva-loka-maheśvaram
suhṛdaṁ sarva-bhūtānāṁ
jñātvā māṁ śāntim ṛcchati

Synoniemen

bhoktāram — de genieter; yajña — van offers; tapasām — en van boetedoeningen en ascese; sarva-loka — van alle planeten en hun halfgoden; maha-īśvaram — de Allerhoogste Heer; su-hṛdam — de weldoener; sarva — van alle; bhūtānām — de levende wezens; jñātvā — dit wetend; mām — Mij (Heer Kṛṣṇa); śāntim — verlichting van materiële ellende; ṛcchati — men bereikt.

Vertaling

Wie zich volledig van Mij bewust is en Me kent als de uiteindelijke genieter van alle offers en ascese, als de Allerhoogste Heer van alle planeten en halfgoden en als de weldoener en vriend van alle levende wezens, bereikt vrede en verlichting van alle materiële ellende.

Betekenisverklaring

De geconditioneerde zielen, die in de greep van de illusionerende energie zijn, verlangen allemaal sterk naar vrede in de materiële wereld, maar ze kennen de formule voor vrede niet die in dit vers van de Bhagavad-gītā wordt uitgelegd. De beste vredesformule is deze: Heer Kṛṣṇa is de genieter van alle menselijke activiteiten. De mens zou alles moeten offeren in de transcendentale dienst aan de Heer, omdat Hij de eigenaar van alle planeten is en van de halfgoden die daarop aanwezig zijn. Niemand is groter dan Hij. Hij is groter dan de grootsten onder de halfgoden, namelijk Heer Śiva en Heer Brahmā. In de Veda’s (Śvetāśvatara Upaniṣad 6.7) wordt de Allerhoogste Heer beschreven als tam īśvarāṇāṁ paramaṁ maheśvaraṁ. In de ban van illusie proberen de levende wezens de baas te spelen over alles wat zich binnen hun bereik bevindt, maar in werkelijkheid worden ze bestuurd door de materiële energie van de Heer. De Heer is de meester van de materiële natuur en de geconditioneerde zielen zijn onderworpen aan haar strenge regels. Als deze naakte feiten niet begrepen worden, is vrede in de wereld onmogelijk, zowel op individueel als op collectief niveau. Kṛṣṇa-bewustzijn betekent het volgende: Heer Kṛṣṇa is de allerhoogste bestuurder en alle levende wezens, inclusief de grote halfgoden, zijn ondergeschikt aan Hem. Er kan alleen volmaakte vrede zijn in volledig Kṛṣṇa-bewustzijn.

Dit vijfde hoofdstuk is een praktische uitleg van het Kṛṣṇa-bewustzijn, dat algemeen bekendstaat als karma-yoga. De theoretische, speculatieve vraag hoe karma-yoga bevrijding kan geven, is hier beantwoord. Handelen in Kṛṣṇa-bewust-zijn betekent handelen in het volledige besef dat de Heer de bestuurder is. Zulke activiteiten zijn niet-verschillend van transcendentale kennis. Direct Kṛṣṇa-be-wustzijn is bhakti-yoga, en jñāna-yoga is een pad dat naar bhakti-yoga leidt. Kṛṣṇa-bewustzijn betekent activiteiten verrichten in het volledige besef van de relatie die men met de Allerhoogste Absolute heeft; de perfectie van dit bewustzijn is volledige kennis van Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Een zuivere ziel is de eeuwige dienaar van God als Zijn integrerend deeltje. Door het verlangen de baas te spelen over māyā (illusie), komt ze in contact met māyā en dat is de oorzaak van al haar lijden. Zolang iemand in contact staat met materie moet hij activiteiten verrichten voor materiële benodigdheden. Maar het Kṛṣṇa-bewustzijn brengt iemand tot het spirituele leven, zelfs al bevindt hij zich in de invloedssfeer van de materiële wereld, want Kṛṣṇa-bewustzijn betekent het opwekken van een spiritueel bestaan door oefening in de materiële wereld.

Hoe gevorderder iemand is, des te meer hij bevrijd is uit de greep van de materie. De Heer bevoordeelt niemand. Alles hangt af van het praktisch vervullen van iemands plichten in Kṛṣṇa-bewustzijn, dat iemand zal helpen om in alle opzichten zijn zintuigen te beheersen en de invloed van lust en woede te overwinnen. En iemand die gegrond is in Kṛṣṇa-bewustzijn en de bovengenoemde passies onder controle houdt, blijft feitelijk op het transcendentale niveau of brahma-nirvāṇa. In Kṛṣṇa-bewustzijn wordt de achtvoudige mystieke yoga vanzelf beoefend, omdat het uiteindelijke doel gediend wordt. Er bestaat een geleidelijke methode voor verheffing door het beoefenen van yama, niyama, āsana, prāṇāyāma, pratyāhāra, dhāraṇā, dhyāna en samādhi, maar deze stadia gaan vooraf aan de perfectie die bereikt wordt door devotionele dienst, die de enige manier is waarop het menselijk wezen vrede kan bereiken en die de hoogste perfectie van het leven is.

Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het vijfde hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘Karma-yoga: Activiteit in Kṛṣṇa-bewustzijn’.