TEXT 13
TEXT 13
Tekst
Tekstas
sannyasyāste sukhaṁ vaśī
nava-dvāre pure dehī
naiva kurvan na kārayan
sannyasyāste sukhaṁ vaśī
nava-dvāre pure dehī
naiva kurvan na kārayan
Synoniemen
Synonyms
sarva — alle; karmāṇi — activiteiten; manasā — door de geest; sannyasya — opgevend; āste — verblijft; sukham — vreugdevol; vaśī — iemand met zelfbeheersing; nava-dvāre — in de plaats waar negen poorten zijn; pure — in de stad; dehī — de belichaamde ziel; na — nooit; eva — zeker; kurvan — iets doen; na — niet; kārayan — aanzetten tot doen.
Vertaling
Translation
Wanneer het belichaamde levend wezen zijn natuur beheerst en zich in zijn geest onthecht van alle activiteiten, dan verblijft het blijmoedig in de stad met negen poorten [het materiële lichaam], zonder activiteiten te verrichten of te veroorzaken.
Kai įkūnyta gyvoji būtybė suvaldo savąją prigimtį ir mintimis atsižada veiklos, ji laiminga gyvena devynerių vartų mieste [materialiame kūne] ir nei pati veikia, nei priverčia veikti kitus.
Betekenisverklaring
Purport
De belichaamde ziel leeft in de stad met negen poorten. De activiteiten van het lichaam, de figuurlijke stad van het lichaam, worden automatisch uitgevoerd door de bepaalde hoedanigheden van de materiële natuur waardoor het lichaam beïnvloed wordt. Hoewel de ziel zich aan de conditioneringen van het lichaam onderwerpt, kan ze, als ze dat wil, hieraan ontstijgen. Alleen omdat de ziel haar hogere natuur vergeten is, identificeert ze zich met het materiële lichaam en lijdt ze. Door Kṛṣṇa-bewustzijn kan ze haar werkelijke positie weer innemen en ze zal daardoor vrijkomen uit haar belichaming. Vandaar dat iemand die zich op het Kṛṣṇa-bewustzijn toelegt, zich onmiddellijk volkomen afzijdig houdt van lichamelijke activiteiten. Tijdens zo’n beheerst leven, waarin hij andere doeleinden nastreeft, leeft hij in de stad met de negen poorten en is gelukkig. De negen poorten worden als volgt beschreven:
KOMENTARAS: Įkūnyta siela gyvena devynerių vartų mieste. Kūno – arba vaizdžiai tariant, miesto – veiklą reguliuoja jį įtakojančios tam tikros gamtos guṇos. Nors siela ir priklauso nuo tų sąlygų, kurias jai primeta kūnas, panorėjusi ji gali pakilti virš jų. Ji tapatina save su materialiu kūnu ir kenčia vien tik todėl, kad pamiršo savo aukštesniąją prigimtį. Kṛṣṇos sąmonės dėka ji vėl gali užimti savo tikrąją padėtį, ir taip ištrūkti iš kūno kalėjimo. Todėl žmogus, kuris įsijungia į Kṛṣṇos sąmonę, atsiduria nuošaly kūno veiklos. Susivaldęs, su pakitusia pasaulėžiūra, jis laimingas gyvena devynerių vartų mieste. Štai kaip aprašomi devyneri vartai:
haṁso lelāyate bahiḥ
vaśī sarvasya lokasya
sthāvarasya carasya ca
haṁso lelāyate bahiḥ
vaśī sarvasya lokasya
sthāvarasya carasya ca
‘De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die in het lichaam van het levend wezen leeft, is de bestuurder van alle levende wezens in het hele universum. Het lichaam heeft negen poorten [twee ogen, twee neusgaten, twee oren, een mond, de anus en het geslachtsdeel]. In de geconditioneerde toestand identificeert het levend wezen zich met het lichaam, maar wanneer het zich met de Heer in zichzelf identificeert, wordt het net zo vrij als de Heer, zelfs al bevindt het zich in het lichaam.’ (Śvetāśvatara Upaniṣad 3.18)
„Aukščiausiasis Dievo Asmuo, kuris gyvena gyvosios esybės kūne, yra visų visatos gyvųjų esybių valdovas. Kūnas turi devynerius vartus [dvi akis, dvi šnerves, dvi ausis, burną, išeinamąją angą bei lytinius organus]. Sąlygoto būvio gyvoji esybė laiko save kūnu, tačiau supratusi savo tapatumą su vidujai glūdinčiu Viešpačiu ji dar šiame kūne tampa tokia pat laisva, kaip ir Viešpats.“ („Śvetāśvatara Upaniṣada“ 3.18)
Een Kṛṣṇa-bewust persoon is daarom vrij van zowel de externe als de interne activiteiten van het materiële lichaam.
Taigi Krsną įsisąmoninusiam žmogui nedaro įtakos nei išorinės, nei vidinės materialaus kūno funkcijos.