Skip to main content

Hoofdstuk 4

TRANSCENDENTALE KENNIS

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
imaṁ vivasvate yogaṁ
proktavān aham avyayam
vivasvān manave prāha
manur ikṣvākave ’bravīt

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; imam — deze; vivasvate — aan de zonnegod; yogam — de wetenschap over iemands relatie met de Allerhoogste; proktavān — onderwees; aham — Ik; avyayam — onvergankelijk; vivasvān — Vivasvān (de naam van de zonnegod); manave — aan de vader van de mensheid (genaamd Vaivasvata); prāha — vertelde; manuḥ — de vader van de mensheid; ikṣvākave — aan koning Ikṣvāku; abravīt — zei.

Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Heer Śrī Kṛṣṇa, zei: Ik onderwees deze onvergankelijke wetenschap van yoga aan de zonnegod Vivasvān en Vivasvān onderwees haar aan Manu, de vader van de mensheid, die haar op zijn beurt aan Ikṣvāku onderwees.

Betekenisverklaring

In dit vers vinden we de geschiedenis van de Bhagavad-gītā, die teruggaat tot een ver verleden toen ze werd overgedragen aan de koninklijke orde van alle planeten, beginnend bij de zonneplaneet. De koningen van alle planeten hebben vooral de taak om de bewoners te beschermen. Om in staat te zijn over de burgers te regeren en ze te beschermen tegen materiële gebondenheid door lust, moet de koninklijke orde de wetenschap van de Bhagavad-gītā begrijpen. Het menselijk leven is bedoeld om spirituele kennis te cultiveren in een eeuwige relatie met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en de leidinggevende figuren van alle landen en alle planeten hebben de plicht om deze les op de bewoners over te brengen door middel van onderwijs, cultuur en devotie. Met andere woorden, de leidinggevende personen van alle landen hebben de taak om de wetenschap van het Kṛṣṇa-bewustzijn te verspreiden, zodat de mensen hun voordeel kunnen doen met deze grote wetenschap en gebruik kunnen maken van de menselijke levensvorm, die de goede gelegenheid biedt het pad naar succes te volgen.

In dit tijdperk is Vivasvān de koning van de zonneplaneet, die de oorsprong van alle planeten in het universum is. In de Brahma-saṁhitā (5.52) staat:

yac-cakṣur eṣa savitā sakala-grahāṇāṁ
rājā samasta-sura-mūrtir aśeṣa-tejāḥ
yasyājñayā bhramati sambhṛta-kāla-cakro
govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi

Heer Brahmā zegt: ‘Ik aanbid de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Govinda [Kṛṣṇa], die de oorspronkelijke persoon is en op Wiens gezag de koning van de planeten, de zon, een immense energie en hitte uitstraalt. De zon vertegenwoordigt het oog van de Heer en doorloopt haar baan uit gehoorzaamheid aan Zijn bevel.’

De zon is de koning van de planeten en de zonnegod (de huidige wordt Vivasvān genoemd) bestuurt de zonneplaneet, die alle andere planeten beheerst door hen van licht en warmte te voorzien. Zij draait rond op bevel van Kṛṣṇa en Heer Kṛṣṇa maakte Vivasvān tot Zijn eerste discipel, zodat deze de wetenschap van de Bhagavad-gītā zou begrijpen. De Gītā is dus geen theoretische verhandeling voor de onbeduidende, wereldse geleerde, maar een standaardwerk van kennis dat al sinds onheuglijke tijden wordt overgedragen.

In het Mahābhārata (Śānti-parva 348.51-52) kunnen we de geschiedenis van de Gītā als volgt nagaan:

tretā-yugādau ca tato
vivasvān manave dadau
manuś ca loka-bhṛty-arthaṁ
sutāyekṣvākave dadau
ikṣvākuṇā ca kathito
vyāpya lokān avasthitaḥ

‘Aan het begin van het tijdperk dat bekendstaat als Tretā-yuga, werd de wetenschap van de relatie met de Allerhoogste door Vivasvān aan Manu gegeven. Manu, die de vader van de mensheid is, gaf ze aan zijn zoon Mahārāja Ikṣvāku, de koning van deze aarde en de voorvader van de Raghu-dynastie waarin Heer Rāmacandra verscheen.’

Dit betekent dat de Bhagavad-gītā al vanaf de tijd van Mahārāja Ikṣvāku in de menselijke samenleving bestaat.

Op het ogenblik hebben we van de 432.000 jaar dat het Kali-yuga duurt, vijfduizend jaar achter de rug. Daarvoor was het Dvāpara-yuga (800.000 jaar) en daarvoor Tretā-yuga (1.200.000 jaar); dus zo’n 2.005.000 jaar geleden sprak Manu de Bhagavad-gītā tot zijn discipel en zoon Mahārāja Ikṣvāku, de koning van de planeet aarde. Het tijdperk van de huidige Manu wordt berekend op zo’n 305.300.000 jaar, waarvan er 120.400.000 verstreken zijn. Wanneer we aanvaarden dat de Heer de Gītā vóór de geboorte van Manu tot Zijn discipel Vivasvān, de zonnegod, sprak, dan kan de ruwe schatting gemaakt worden dat de Gītā ten minste 120.400.000 jaar geleden gesproken werd, en in de menselijke samenleving bestaat ze al zo’n twee miljoen jaar. Zo’n vijfduizend jaar geleden sprak de Heer de Gītā opnieuw, ditmaal tot Arjuna. Dat is de ruwe schatting van de geschiedenis van de Gītā volgens de Gītā zelf of volgens de opvatting van de spreker, Heer Śrī Kṛṣṇa. Ze werd tot de zonnegod Vivasvān gesproken, omdat hij ook een kṣatriya is en de vader van alle sūrya-vaṁśa kṣatriya’s, de kṣatriya’s die afstammelingen zijn van de zonnegod.

Omdat de Bhagavad-gītā even goed is als de Veda’s, aangezien ze door de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods gesproken werd, is deze kennis apauruṣeya, bovenmenselijk. Omdat de Vedische instructies worden aanvaard zoals ze zijn, zonder menselijke interpretaties, moet ook de Gītā zonder wereldse interpretatie aanvaard worden. Wereldse redetwisters kunnen op hun eigen manier over de Gītā theoretiseren, maar dat is niet de Bhagavad-gītā zoals ze is. De Bhagavad-gītā moet daarom aanvaard worden zoals ze is, in de opeenvolging van discipelen, en in dit vers wordt beschreven dat de Heer tot de zonnegod sprak, de zonnegod sprak tot zijn zoon Manu en Manu sprak tot zijn zoon Ikṣvāku.

Tekst

evaṁ paramparā-prāptam
imaṁ rājarṣayo viduḥ
sa kāleneha mahatā
yogo naṣṭaḥ paran-tapa

Synoniemen

evam — op deze manier; paramparā — door de opeenvolging van discipelen; prāptam — ontvangen; imam — deze wetenschap; rāja-ṛṣayaḥ — de heilige koningen; viduḥ — begrepen; saḥ — die kennis; kālena — in de loop der tijd; iha — in deze wereld; mahatā — groot; yogaḥ — de wetenschap over onze relatie met de Allerhoogste; naṣṭaḥ — verbroken; parantapa — o Arjuna, bedwinger van de vijand.

Vertaling

Zo werd deze allerhoogste wetenschap door de opeenvolging van discipelen ontvangen en zo begrepen de heilige vorsten haar. Maar na verloop van tijd werd de overlevering verbroken en hierdoor lijkt de wetenschap zoals ze is verloren te zijn gegaan.

Betekenisverklaring

Hier wordt duidelijk gezegd dat de Gītā speciaal bedoeld was voor de heilige vorsten, omdat zij het waren die haar instructies moesten uitvoeren tijdens het regeren over de burgers. De Bhagavad-gītā was beslist niet bedoeld voor de demonische personen, die de waarde ervan in ieders nadeel zouden tenietdoen, en die naar eigen willekeur allerlei soorten interpretaties zouden verzinnen. Zodra de oorspronkelijke bedoeling werd geruïneerd door de beweegredenen van gewetenloze commentatoren, ontstond de noodzaak om de opeenvolging van discipelen te herstellen. Vijfduizend jaar geleden zag de Heer Zelf dat de opeenvolging van discipelen verbroken was en daarom verklaarde Hij dat de bedoeling van de Gītā verloren was geraakt.

Ook vandaag de dag bestaan er zoveel edities van de Gītā (vooral in het Engels), maar nagenoeg allemaal volgen ze niet de geautoriseerde opeenvolging van discipelen. Er bestaan ontelbaar veel interpretaties van verschillende wereldse geleerden, maar ze verwerpen nagenoeg allemaal de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, hoewel ze goede munt uit Zijn woorden slaan. Dit is een demonische mentaliteit; demonen geloven niet in God, maar willen alleen maar genieten van het bezit van de Allerhoogste. Aangezien er een grote behoefte bestaat aan een Engelse editie van de Gītā zoals die is overgedragen via de paramparā (opeenvolging van discipelen), wordt bij deze een poging gedaan om daarin te voorzien. Wanneer de Bhagavad-gītā wordt aanvaard zoals ze is, is ze een grote zegen voor de mensheid, maar als ze wordt gezien als een verhandeling vol filosofische speculaties, dan is de studie ervan eenvoudigweg verspilde tijd.

Tekst

sa evāyaṁ mayā te ’dya
yogaḥ proktaḥ purātanaḥ
bhakto ’si me sakhā ceti
rahasyaṁ hy etad uttamam

Synoniemen

saḥ — dezelfde; eva — zeker; ayam — deze; mayā — door Mij; te — aan jou; adya — vandaag; yogaḥ — de wetenschap van yoga; proktaḥ — gesproken; purātanaḥ — heel oud; bhaktaḥ — toegewijde; asi — je bent; me — Mijn; sakhā — vriend; ca — ook; iti — daarom; rahasyam — mysterie; hi — zeker; etat — deze; uttamam — transcendentaal.

Vertaling

Deze zeer oude wetenschap van de relatie met de Allerhoogste draag Ik vandaag over aan jou, omdat je zowel Mijn toegewijde als Mijn vriend bent en daardoor het transcendentale mysterie van deze wetenschap kunt begrijpen.

Betekenisverklaring

Er bestaan twee categorieën van mensen, namelijk de toegewijden en de demonen. De Heer koos Arjuna als de ontvanger van deze grote wetenschap, omdat hij een toegewijde van de Heer is. Maar voor de demon is het onmogelijk om deze grote, mysterieuze wetenschap te begrijpen. Er zijn een aantal edities van dit grote boek van kennis; sommige hebben commentaren van toegewijden en andere commentaren geschreven door demonen. De commentaren van de toegewijden zijn waar, maar die van de demonen waardeloos. Arjuna aanvaardt Śrī Kṛṣṇa als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en ieder commentaar op de Gītā dat in Arjuna’s voetsporen volgt, is werkelijk devotionele dienst aan het doel van deze grote wetenschap. Zij die demonisch zijn, aanvaarden Heer Kṛṣṇa echter niet zoals Hij is. In plaats daarvan verzinnen ze iets over Kṛṣṇa en brengen daardoor de gemiddelde lezer op een verkeerd spoor, weg van de instructies van Kṛṣṇa. Hier wordt gewaarschuwd voor zulke misleidende paden. Men moet de opeenvolging van discipelen vanaf Arjuna proberen te volgen om op die manier zijn voordeel te doen met deze grote wetenschap van Śrīmad Bhagavad-gītā.

Tekst

arjuna uvāca
aparaṁ bhavato janma
paraṁ janma vivasvataḥ
katham etad vijānīyāṁ
tvam ādau proktavān iti

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; aparam — jonger; bhavataḥ — Jouw; janma — geboorte; param — ouder; janma — geboorte; vivasvataḥ — van de zonnegod; katham — hoe; etat — dit; vijānīyām — moet ik begrijpen; tvam — Jij; ādau — in het begin; proktavān — onderwees; iti — zo.

Vertaling

Arjuna zei: De zonnegod Vivasvān werd eerder geboren dan Jij. Hoe moet ik dan begrijpen dat Jij hem in het begin deze wetenschap hebt onderwezen?

Betekenisverklaring

Arjuna is een erkend toegewijde van de Heer, dus hoe kon hij aan de woorden van Kṛṣṇa twijfelen? Het antwoord is dat Arjuna deze vraag niet voor zichzelf stelt, maar voor hen die niet in de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods geloven of voor de demonen die een afkeer hebben van de gedachte dat Kṛṣṇa als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods aanvaard moet worden. Alleen voor hen stelt Arjuna vragen over dit punt, alsof hij zelf niet wist wie de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, is. Zoals uit het tiende hoofdstuk zal blijken, wist Arjuna heel goed dat Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is, de bron van alles en het hoogste aspect van het transcendentale. Kṛṣṇa verscheen natuurlijk ook op deze aarde als de zoon van Devakī. Hoe Kṛṣṇa tegelijkertijd dezelfde Allerhoogste Persoonlijkheid Gods bleef, de eeuwige, oorspronkelijke persoon, is voor een gewoon mens heel moeilijk te begrijpen. Om dit te verduidelijken stelt Arjuna deze vraag aan Kṛṣṇa, zodat Kṛṣṇa deze Zelf met gezag kon beantwoorden.

Dat Kṛṣṇa de allerhoogste autoriteit is, wordt door de hele wereld erkend; niet alleen nu, maar al sinds onheuglijke tijden. Alleen de demonen verwerpen Hem. Hoe dan ook, omdat Kṛṣṇa de autoriteit is die door iedereen wordt aanvaardt, stelde Arjuna zijn vraag aan Hem, zodat Kṛṣṇa Zichzelf zou beschrijven en niet verkeerd zou worden afgeschilderd door demonen, die Hem altijd proberen voor te stellen op een manier die voor hen en hun volgelingen begrijpelijk is. Het is noodzakelijk dat iedereen de wetenschap van Kṛṣṇa kent; dit is in ieders eigenbelang. Wanneer Kṛṣṇa daarom persoonlijk over Zichzelf spreekt, is dat gunstig voor alle werelden. Omdat de demonen Kṛṣṇa altijd vanuit hun eigen standpunt bestuderen, mogen zulke verklaringen van Kṛṣṇa vreemd voor hen lijken, maar toegewijden verwelkomen de uitspraken van Kṛṣṇa van harte wanneer Kṛṣṇa ze Zelf doet. De toegewijden zullen zulke gezaghebbende uitspraken van Kṛṣṇa altijd vereren, omdat ze er altijd naar verlangen om meer en meer over Hem te horen. De atheïsten, die Kṛṣṇa als een gewoon mens beschouwen, zouden op die manier te weten kunnen komen dat Kṛṣṇa bovenmenselijk is, dat Hij sac-cid-ānanda-vigraha is — de eeuwige vorm van gelukzaligheid en kennis — dat Hij transcendentaal is en dat Hij boven de heerschappij van de hoedanigheden van de materiële natuur staat en boven de invloed van tijd en ruimte verheven is. Voor een toegewijde van Kṛṣṇa zoals Arjuna bestaat er ongetwijfeld geen enkel misverstand over de transcendentale positie van Kṛṣṇa. Dat Arjuna zijn vraag aan Kṛṣṇa stelt, is eenvoudig een poging van de toegewijde om de atheïstische mentaliteit te tarten van hen die Kṛṣṇa beschouwen als een gewoon menselijk wezen, dat onderhevig is aan de hoedanigheden van de materiële natuur.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
bahūni me vyatītāni
janmāni tava cārjuna
tāny ahaṁ veda sarvāṇi
na tvaṁ vettha paran-tapa

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Persoonlijkheid Gods zei; bahūni — veel; me — van Mij; vyatītāni — zijn voorbijgegaan; janmāni — geboorten; tava — van jou; ca — en ook; arjuna — o Arjuna; tāni — die; aham — Ik; veda — weet; sarvāṇi — alle; na — niet; tvam — jou; vettha — weet; parantapa — o bedwinger van de vijand.

Vertaling

De Persoonlijkheid Gods zei: Vele, vele geboorten hebben zowel jij als Ik doorgemaakt. Ik kan ze Me allemaal herinneren, maar jij niet, o bedwinger van de vijand!

Betekenisverklaring

De Brahma-saṁhitā (5.33) geeft informatie over vele, vele incarnaties van de Heer. Er wordt gezegd:

advaitam acyutam anādim ananta-rūpam
ādyaṁ purāṇa-puruṣaṁ nava-yauvanaṁ ca
vedeṣu durlabham adurlabham ātma-bhaktau
govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi

‘Ik vereer de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Govinda [Kṛṣṇa], de oorspronkelijke persoon, die absoluut, onfeilbaar en zonder begin is. Hoewel Hij in oneindig veel vormen geëxpandeerd is, blijft Hij toch dezelfde oorspronkelijke persoon, de oudste en Hij die er altijd uitziet als een jongen in de bloei van zijn jeugd. Zulke eeuwige, alwetende vormen van de Heer, die vol geluk zijn, worden gewoonlijk zelfs door de beste Vedische geleerden niet begrepen, maar ze zijn altijd zichtbaar voor de zuivere toegewijden.’

In de Brahma-saṁhitā (5.39) staat ook:

rāmādi-mūrtiṣu kalā-niyamena tiṣṭhan
nānāvatāram akarod bhuvaneṣu kintu
kṛṣṇaḥ svayaṁ samabhavat paramaḥ pumān yo
govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi

‘Ik vereer de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Govinda [Kṛṣṇa], die altijd in verschillende incarnaties verschijnt, zoals Rāma, Nṛsiṁha en ook in vele subincarnaties, maar die de oorspronkelijke Persoonlijkheid Gods is, die Kṛṣṇa genoemd wordt en die ook persoonlijk neerdaalt.’

Ook in de Veda’s wordt gezegd dat de Heer, hoewel Hij īīn is en geen gelijke heeft, Zich in ontelbare vormen manifesteert. Hij is als de vaidūrya, een steen die van kleur verandert maar toch īīn en dezelfde blijft. Deze veelvormigheid wordt begrepen door de zuivere toegewijden, maar niet door een eenvoudige studie van de Veda’s (vedeṣu durlabham adurlabham ātma-bhaktau).

Toegewijden als Arjuna horen altijd bij het gezelschap van de Heer en wanneer de Heer incarneert, incarneren de toegewijden die Zijn metgezellen zijn ook om Hem in verschillende rollen te dienen. Arjuna is een van die toegewijden en uit dit vers blijkt dat toen Heer Kṛṣṇa de Bhagavad-gītā enkele miljoenen jaren geleden tot de zonnegod Vivasvān sprak, Arjuna ook aanwezig was, maar in een andere rol. Het verschil tussen de Heer en Arjuna is dat de Heer Zich dit voorval kan herinneren, maar Arjuna niet. Dat is het verschil tussen het levend wezen, dat een integrerend deeltje is, en de Allerhoogste Heer. Hoewel Arjuna hier wordt aangesproken als de machtige held die veel vijanden kan bedwingen, is hij niet in staat om zich te herinneren wat er in zijn verscheidene vorige levens gebeurd is. Het levend wezen kan daarom nooit de Allerhoogste Heer evenaren, hoe groot het ook mag zijn naar materiële maatstaven. Wie een eeuwige metgezel van de Heer is, is beslist een bevrijd persoon, maar hij kan niet gelijk zijn aan de Heer. De Heer wordt in de Brahma-saṁhitā beschreven als onfeilbaar (acyuta), wat betekent dat Hij Zichzelf nooit vergeet, ook al staat Hij in contact met de materiële energie. De Heer en het levend wezen kunnen dus nooit in alle opzichten aan elkaar gelijk zijn, zelfs al is het levend wezen net zo bevrijd als Arjuna.

Hoewel Arjuna een toegewijde van de Heer is, vergeet hij soms de aard van de Heer, maar door goddelijke genade kan een toegewijde onmiddellijk de onfeilbaarheid van de Heer begrijpen, terwijl een niet-toegewijde of demon Zijn transcendentale aard niet kan begrijpen. Demonische breinen kunnen deze beschrijvingen in de Bhagavad-gītā dus niet begrijpen. Kṛṣṇa herinnerde Zich Zijn activiteiten van miljoenen jaren, maar Arjuna kon dat niet, ook al zijn zowel Kṛṣṇa als Arjuna van nature eeuwig.

In dit verband kunnen we ook opmerken dat een levend wezen alles vergeet, doordat het van lichaam verandert; maar de Heer kan het Zich herinneren omdat Hij Zijn sac-cid-ānanda-lichaam niet verwisselt. Hij is advaita, wat betekent dat er geen verschil bestaat tussen Zijn lichaam en Hemzelf. Alles wat met Hem verbonden is, is spiritueel, terwijl de geconditioneerde ziel van haar materiële lichaam verschilt. En omdat het lichaam van de Heer en Zijn Zelf volkomen gelijk zijn, is Zijn positie altijd verschillend van die van het gewone levend wezen, zelfs wanneer Hij afdaalt naar het materiële niveau. De demonen kunnen de transcendentale natuur van de Heer niet aanvaarden. In het volgende vers zal de Heer deze natuur Zelf uitleggen.

Tekst

ajo ’pi sann avyayātmā
bhūtānām īśvaro ’pi san
prakṛtiṁ svām adhiṣṭhāya
sambhavāmy ātma-māyayā

Synoniemen

ajaḥ — ongeboren; api — hoewel; san — terwijl Ik zo ben; avyaya — zonder verval; ātmā — lichaam; bhūtānām — van al degenen die geboren zijn; īśvaraḥ — de Allerhoogste Heer; api — hoewel; san — terwijl Ik zo ben; prakṛtim — in de transcendentale gedaante; svām — van Mijzelf; adhiṣṭhāya — zich zo bevindend; sambhavāmi — Ik incarneer; ātma-māyayā — door Mijn interne energie.

Vertaling

Hoewel Ik ongeboren ben en Mijn transcendentale lichaam nooit vergaat, en hoewel Ik de Heer van alle levende wezens ben, verschijn Ik desondanks in elk tijdperk in Mijn oorspronkelijke, transcendentale gedaante.

Betekenisverklaring

De Heer heeft gesproken over het kenmerkende van Zijn geboorte: ook al lijkt Hij te verschijnen als een gewoon persoon, Hij herinnert Zich alles van Zijn vele, vele ‘geboorten’, terwijl een gewoon mens zich niet eens kan herinneren wat hij enkele uren geleden heeft gedaan. Als een gewoon mens gevraagd wordt wat hij de vorige dag op precies hetzelfde tijdstip deed, zal hij er de grootste moeite mee hebben om meteen te antwoorden. Hij zal ongetwijfeld diep in zijn geheugen moeten graven om zich te herinneren waar hij de vorige dag op exact hetzelfde tijdstip mee bezig was. Toch wagen sommige personen vaak te beweren dat ze God of Kṛṣṇa zijn. Men moet zich niet laten misleiden door zulke betekenisloze uitspraken.

Vervolgens verklaart de Heer Zijn prakṛti of Zijn vorm. Prakṛti betekent zowel ‘natuur’ als svarūpa, ‘iemands eigen vorm’. De Heer zegt dat Hij in Zijn eigen lichaam verschijnt. Hij verandert niet van lichaam zoals het gewone levend wezen het ene lichaam voor het andere verwisselt. De geconditioneerde ziel mag dan tijdens dit leven een bepaald lichaam hebben, maar in het volgend leven zal ze een ander lichaam hebben. In de materiële wereld heeft het levend wezen geen vast lichaam, maar het verhuist van het ene lichaam naar het andere. Maar de Heer doet dit niet. Wanneer Hij verschijnt, dan verschijnt Hij door Zijn interne vermogen in hetzelfde oorspronkelijke lichaam. Met andere woorden, Kṛṣṇa verschijnt in de materiële wereld in Zijn oorspronkelijke, eeuwige vorm met twee handen die een fluit vasthouden. Hij verschijnt in Zijn eeuwige lichaam, onaangedaan door de materiële wereld. Hoewel Hij in hetzelfde transcendentale lichaam verschijnt en Hij de Heer van het universum is, lijkt het alsof Hij geboren wordt als een gewoon levend wezen; ook al vergaat Zijn lichaam niet zoals een materieel lichaam, toch lijkt het dat Heer Kṛṣṇa opgroeit van klein kind tot jongen en van jongen tot jongeman. Maar het is verbazingwekkend dat Hij nooit ouder wordt dan een jongeman. Toen Hij op het strijdveld van Kurukṣetra stond, had Hij thuis veel kleinkinderen; met andere woorden, naar materiële maatstaven was Hij al behoorlijk oud. Toch had Hij het uiterlijk van een jongeman van zo’n twintig of vijfentwintig jaar oud. We zullen nooit een afbeelding tegenkomen van Kṛṣṇa als een bejaarde, omdat Hij nooit oud wordt zoals wij, ook al is Hij de oudste persoon in de hele schepping — in het heden, het verleden en in de toekomst. Noch Zijn lichaam noch Zijn intelligentie zullen ooit vergaan of veranderen. Het is daarom duidelijk dat, hoewel Hij in de materiële wereld is, Hij dezelfde ongeboren, eeuwige vorm van geluk en kennis is, onveranderlijk in Zijn transcendentale lichaam en intelligentie.

Het verschijnen en verdwijnen van Heer Kṛṣṇa zijn als het opkomen van de zon, die voor ons verschijnt en dan uit het oog verdwijnt. Wanneer de zon uit ons gezichtsveld verdwenen is, denken we dat ze is ondergegaan en wanneer we de zon voor onze ogen zien, denken we dat ze aan de horizon staat. Eigenlijk is de zon er altijd, maar door onze gebrekkige, ontoereikende zintuigen denken we dat ze in de lucht verschijnt en verdwijnt. Omdat de verschijning en verdwijning van Heer Kṛṣṇa volkomen verschillend zijn van die van ieder gewoon levend wezen, is het duidelijk dat Hij door Zijn interne vermogen eeuwige gelukzalige kennis is; Hij raakt nooit besmet door de materiële natuur.

De Veda’s bevestigen dat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods ongeboren is en dat Hij ondanks dat toch geboren lijkt te worden in Zijn vele verschillende gedaanten. Ook de aanvullende heilige teksten van de Veda’s bevestigen dat de Heer niet van lichaam verandert, zelfs al lijkt Hij geboren te worden. In het Bhāgavatam verschijnt Hij voor Zijn moeder als Nārāyaṇa, met vier handen en de tekenen van de zes volheden. Zijn verschijning in Zijn oorspronkelijke, eeuwige vorm is Zijn grondeloze genade die Hij aan de levende wezens schenkt, zodat ze zich kunnen concentreren op de Allerhoogste Heer zoals Hij is en niet op de gedachtespinsels en voorstellingen waar de impersonalisten de vormen van de Heer ten onrechte voor houden.

Volgens het Viśva-kośa-woordenboek heeft het woord ‘māyā’ of ‘ātma-māyā’ betrekking op de grondeloze genade van de Heer. De Heer is Zich bewust van alle voorgaande keren dat Hij verschenen en weer verdwenen is, maar een gewoon levend wezen vergeet alles van zijn vorige lichaam zodra het een ander lichaam krijgt. Kṛṣṇa is de Heer van alle levende wezens, omdat Hij wonderbaarlijke en bovenmenselijke activiteiten vertoont als Hij op aarde is. De Heer is daarom altijd dezelfde Absolute Waarheid en er bestaat geen verschil tussen Zijn vorm en Zijn Zelf of tussen Zijn eigenschappen en Zijn lichaam. Men kan zich nu afvragen waarom de Heer in deze wereld verschijnt en verdwijnt. Dit wordt in het volgende vers uitgelegd.

Tekst

yadā yadā hi dharmasya
glānir bhavati bhārata
abhyutthānam adharmasya
tadātmānaṁ sṛjāmy aham

Synoniemen

yadā yadā — waar en wanneer dan ook; hi — zeker; dharmasya — van religie; glāniḥ — afwijkingen; bhavati — zich manifesteren; bhārata — o afstammeling van Bharata; abhyutthānam — overhand; adharmasya — van goddeloosheid; tadā — op dat moment; ātmānam — zelf; sṛjāmi — verschijn; aham — Ik.

Vertaling

Telkens wanneer de beoefening van religie ergens in verval raakt en goddeloosheid de overhand neemt, o afstammeling van Bharata, op dat moment daal Ik Zelf neer.

Betekenisverklaring

Het woord ‘sṛjāmi’ is hier belangrijk. Sṛjāmi kan niet worden gebruikt in de betekenis van schepping, want volgens het vorige vers wordt het lichaam of de vorm van de Heer niet geschapen, omdat al Zijn vormen eeuwig bestaan. Daarom betekent sṛjāmi dat de Heer Zichzelf manifesteert zoals Hij is. Hoewel de Heer volgens plan verschijnt, namelijk eens in een dag van Brahmā aan het eind van het Dvāpara-yuga van het achtentwintigste tijdperk van de zevende Manu, is Hij niet verplicht om Zich aan zulke plannen te houden, omdat Hij vrij is om volgens Zijn eigen wil op vele manieren te handelen. Hij verschijnt daarom uit eigen wil wanneer goddeloosheid de overhand neemt en ware religie verdwijnt.

De principes van religie zijn vastgelegd in de Veda’s en iedere afwijking in het juist naleven van de regels in de Veda’s maakt iemand ongodsdienstig. In het Bhāgavatam wordt gezegd dat zulke principes de wetten zijn van de Heer. Alleen de Heer kan een stelsel van godsdienst creëren. Ook wordt aanvaard dat de Veda’s oorspronkelijk door de Heer Zelf in het hart van Brahmā gesproken werden. De principes van dharma of religie zijn daarom de rechtstreekse bevelen van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods (dharmaṁ tu sākṣād bhagavat-praṇītam). Deze principes worden overal in de Bhagavad-gītā duidelijk omschreven. Het doel van de Veda’s is om op gezag van de Allerhoogste Heer zulke principes in te stellen en aan het eind van de Gītā geeft de Heer het bevel dat niets anders dan overgave aan Hem het hoogste religieuze principe is. De Vedische principes sporen iedereen aan om zich volledig aan Heer Kṛṣṇa over te geven en Hij verschijnt wanneer zulke principes door demonische personen worden verbroken.

Uit het Bhāgavatam begrijpen we dat Heer Boeddha een incarnatie van Kṛṣṇa is, die verscheen toen het materialisme hoogtij vierde en de materialisten de Veda’s als een excuus gebruikten om hun gewoonten te rechtvaardigen. Hoewel er in de Veda’s voor verschillende doeleinden bepaalde beperkende regels bestaan voor het offeren van dieren, brachten mensen met demonische neigingen dierenoffers zonder zich aan de Vedische principes te houden. Heer Boeddha verscheen om aan deze onzin een einde te maken en om de Vedische principes van geweldloosheid in te voeren. Iedere avatāra of incarnatie van de Heer heeft een bepaalde missie die in de geopenbaarde teksten wordt beschreven. Niemand moet als een avatāra worden aanvaard, tenzij er in de heilige teksten naar hem wordt verwezen.

Het is niet waar dat de Heer alleen op Indiase bodem verschijnt. Hij kan Zichzelf overal en altijd manifesteren wanneer Hij dat verlangt. In iedere afzonderlijke incarnatie spreekt Hij over religie, maar alleen tot op het niveau dat door specifieke mensen in hun specifieke omstandigheden begrepen kan worden. Maar de missie blijft dezelfde: mensen tot Godsbewustzijn en tot gehoorzaamheid aan religieuze principes brengen. Soms daalt Hij persoonlijk neer en soms zendt Hij Zijn bonafide vertegenwoordiger in de vorm van Zijn zoon of dienaar of Zichzelf in een onherkenbare vorm. De principes van de Bhagavad-gītā werden tot Arjuna en andere zeer verheven personen gesproken, omdat hij, vergeleken met gewone mensen in andere delen van de wereld, zeer gevorderd was.

Dat twee plus twee vier is, is een wiskundig beginsel dat voor zowel beginners als gevorderden in rekenen geldt. Toch bestaat er hogere en lagere wiskunde. Alle incarnaties van de Heer onderwijzen daarom dezelfde principes, maar deze lijken hoger of lager te zijn in verschillende omstandigheden. De hogere principes van religie beginnen met het aanvaarden van de vier orden en de vier maatschappelijke klassen, die later allemaal zullen worden uitgelegd. De uiteindelijke missie van incarnaties is om overal Kṛṣṇa-bewustzijn op te wekken. Een dergelijk bewustzijn is alleen onder bepaalde omstandigheden aan- of afwezig.

Tekst

paritrāṇāya sādhūnāṁ
vināśāya ca duṣkṛtām
dharma-saṁsthāpanārthāya
sambhavāmi yuge yuge

Synoniemen

paritrāṇāya — voor de bevrijding; sādhūnām — van de toegewijden; vināśāya — voor de vernietiging; ca — en; duṣkṛtām — van kwaadaardige personen; dharma — religieuze principes; saṁsthāpana-arthāya — om te herstellen; sambhavāmi — verschijn Ik; yuge — tijdperk; yuge — na tijdperk.

Vertaling

Om de toegewijden te bevrijden en kwaadaardige personen te verdelgen en ook om de religieuze principes te herstellen, verschijn Ik Zelf, tijdperk na tijdperk.

Betekenisverklaring

Volgens de Bhagavad-gītā is een sādhu (een heilige) iemand die Kṛṣṇa-bewust is. Iemand mag dan ongodsdienstig lijken, maar als hij alle kwalificaties van het Kṛṣṇa-bewustzijn volledig bezit, moet hij als een sādhu worden beschouwd. Het woord ‘duṣkṛtām’ heeft echter betrekking op hen die niets om het Kṛṣṇa-bewustzijn geven. Zulke kwaadaardige personen of duṣkṛtām worden beschreven als dwazen en als de laagsten onder de mensen, ook al onderscheiden ze zich doordat ze werelds onderwijs hebben genoten. Wie zich daarentegen voor honderd procent inzet in Kṛṣṇa-bewustzijn, wordt aanvaard als een sādhu, ook al is hij niet geleerd en evenmin bijzonder ontwikkeld.

Wat betreft de atheïsten, voor de Allerhoogste Heer is het niet nodig om Zelf te verschijnen om hen te vernietigen, zoals Hij deed voor de demonen Rāvaṇa en Kaṁsa. De Heer heeft veel tussenpersonen die heel goed in staat zijn om demonen te verslaan. Maar de Heer daalt vooral neer om de toegewijden gerust te stellen, die altijd door demonische personen worden gekweld. De demon kwelt de toegewijde ook al is die zijn familielid. Hoewel Prahlāda Mahārāja de zoon was van Hiraṇyakaśipu, werd hij toch door zijn vader vervolgd, en hoewel Devakī, de moeder van Kṛṣṇa, de zuster van Kaṁsa was, werden zij en haar echtgenoot Vasudeva vervolgd, alleen omdat Kṛṣṇa uit hen geboren zou worden. Kṛṣṇa verscheen dus voornamelijk om Devakī te bevrijden en in mindere mate om Kaṁsa te doden, maar de twee handelingen werden tegelijkertijd uitgevoerd. Er wordt hier daarom gezegd dat de Heer in verschillende incarnaties verschijnt om de toegewijden te bevrijden en de demonische, kwaadaardige personen te verdelgen.

In het Caitanya-caritāmṛta van Kṛṣṇadāsa Kavirāja worden deze incarnatieprincipes in de volgende verzen (Madhya 20.263-264) samengevat:

sṛṣṭi-hetu yei mūrti prapañce avatare
sei īśvara-mūrti ‘avatāra’ nāma dhare
māyātīta paravyome sabāra avasthāna
viśve avatari’ dhare ‘avatāra’ nāma

‘De avatāra, de incarnatie van de Godheid, daalt neer uit het koninkrijk van God naar de materiële wereld om te scheppen. De bepaalde vorm van de Persoonlijkheid Gods die neerdaalt wordt een ‘incarnatie’ of ‘avatāra’ genoemd. Zulke incarnaties bevinden zich in de spirituele wereld, het koninkrijk van God. Wanneer zij naar de materiële wereld neerdalen, worden ze ‘avatāra’ genoemd.’

Er zijn verschillende soorten avatāra’s, zoals puruṣāvatāra’s, guṇāvatāra’s, līlāvatāra’s, śakty-āveśa-avatāra’s, manvantara-avatāra’s en yugāvatāra’s, en ze verschijnen allemaal op schema over het hele universum. Maar Kṛṣṇa is de oorspronkelijke Heer, de bron van alle avatāra’s. Heer Śrī Kṛṣṇa daalt neer met het specifieke doel om het leed van de zuivere toegewijden weg te nemen, die er sterk naar verlangen om Hem te zien tijdens Zijn oorspronkelijke vermaak in Vṛndāvana. Het voornaamste doel van de Kṛṣṇa-avatāra is om Zijn zuivere toegewijden tevreden te stellen.

De Heer zegt dat Hij Zelf in ieder tijdperk incarneert. Dit betekent dat Hij ook in Kali-yuga incarneert. Zo zegt het Śrīmad-Bhāgavatam dat de incarnatie voor Kali-yuga Heer Caitanya Mahāprabhu is, die de verering van Kṛṣṇa verspreidde door de saṅkīrtana-beweging (het gezamenlijk chanten van de heilige namen) en die het Kṛṣṇa-bewustzijn over heel India heeft verspreid. Hij voorspelde dat deze saṅkīrtana-cultuur over de hele wereld verspreid zou worden, van stad tot stad en van dorp tot dorp. Heer Caitanya wordt in de vertrouwelijke gedeelten van de geopenbaarde teksten, zoals de upaniṣads, het Mahābhārata en het Bhāgavatam, niet rechtstreeks maar op een verborgen manier beschreven als de incarnatie van Kṛṣṇa, de Persoonlijkheid Gods. De toegewijden van Heer Kṛṣṇa voelen zich erg aangetrokken tot de saṅkīrtana-beweging van Heer Caitanya. Deze avatāra van de Heer doodt de kwaadaardige personen niet, maar bevrijdt hen door Zijn grondeloze genade.

Tekst

janma karma ca me divyam
evaṁ yo vetti tattvataḥ
tyaktvā dehaṁ punar janma
naiti mām eti so ’rjuna

Synoniemen

janma — geboorte; karma — activiteit; ca — ook; me — van Mij; divyam — transcendentale; evam — op deze manier; yaḥ — iemand die; vetti — weet; tattvataḥ — werkelijk; tyaktvā — terzijde latend; deham — dit lichaam; punaḥ — opnieuw; janma — geboorte; na — nooit; eti — bereikt; mām — naar Mij; eti — bereikt; saḥ — hij; arjuna — o Arjuna.

Vertaling

Wie de transcendentale aard van Mijn verschijnen en activiteiten kent, wordt na het verlaten van zijn lichaam niet opnieuw geboren in de materiële wereld, maar bereikt Mijn eeuwige woning, o Arjuna.

Betekenisverklaring

Het neerdalen van de Heer vanuit Zijn transcendentale woning werd al in het zesde vers uitgelegd. Wie de waarheid van het verschijnen van de Persoonlijkheid Gods kan begrijpen, is al bevrijd van materiële gebondenheid en keert daarom onmiddellijk terug naar het koninkrijk van God, zodra hij zijn huidige materiële lichaam verlaat. Zo’n bevrijding van het levend wezen van materiële gebondenheid is helemaal geen eenvoudige zaak. De impersonalisten en yogī’s bereiken alleen na heel veel moeite en vele, vele levens bevrijding. Maar zelfs dan is de bevrijding die ze bereiken — opgaan in de onpersoonlijke brahmajyoti van de Heer — maar gedeeltelijk en bestaat het gevaar op terugkeer naar de materiële wereld. De toegewijde daarentegen bereikt, nadat hij dit lichaam heeft opgegeven, de woning van de Heer eenvoudig omdat hij de transcendentale aard van het lichaam en de activiteiten van de Heer kent; zo loopt hij niet het risico terug te moeten keren naar de materiële wereld.

In de Brahma-saṁhitā (5.33) wordt gezegd dat de Heer vele, vele gedaanten en incarnaties heeft: advaitam acyutam anādim ananta-rūpam. Hoewel er vele transcendentale gedaanten van de Heer zijn, zijn ze allemaal īīn en dezelfde Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Men moet dit feit goed begrijpen en ervan overtuigd zijn, ook al is het voor wereldse geleerden en empirische filosofen ondoorgrondelijk. Zo wordt in de Veda’s (Puruṣa-bodhinī Upaniṣad) het volgende gezegd:

eko devo nitya-līlānurakto
bhakta-vyāpī hṛdy antar-ātmā

‘Die ene Allerhoogste Persoonlijkheid Gods heeft vele, vele transcendentale gedaanten waarmee Hij eeuwige relaties met Zijn zuivere toegewijden aangaat.’

Deze Vedische uitspraak wordt in dit vers van de Gītā persoonlijk door de Heer bevestigd. Wie deze waarheid aanvaardt, vertrouwend op het gezag van de Veda’s en de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en zijn tijd niet verspilt met filosofische speculaties, bereikt het hoogste, volmaakte niveau van bevrijding. Door eenvoudig deze waarheid in goed vertrouwen te aanvaarden, zal iemand ongetwijfeld bevrijding bereiken.

De Vedische uitspraak tat tvam asi is eigenlijk hier van toepassing. Iedereen die begrijpt dat Heer Kṛṣṇa de Allerhoogste is of die tegen de Heer zegt: ‘U bent dat Allerhoogste Brahman, de Persoonlijkheid Gods,’ is beslist meteen bevrijd en daardoor is zijn toegang tot het transcendentale gezelschap van de Heer gegarandeerd. Met andere woorden, zo’n toegewijde die vol vertrouwen is, bereikt de perfectie; dit wordt bevestigd door de volgende Vedische uitspraak:

tam eva viditvāti mṛtyum eti
nānyaḥ panthā vidyate ’yanāya

‘Men kan het volmaakte niveau van de bevrijding van geboorte en dood bereiken, eenvoudig door de Heer, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, te kennen; er bestaat geen andere manier om deze volmaaktheid te bereiken.’ (Śvetāśvatara Upaniṣad 3.8)

Dat er geen alternatief bestaat, betekent dat iemand die niet begrijpt dat Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is, zeker in de hoedanigheid onwetendheid verkeert en dus geen verlossing zal bereiken door zogezegd aan de buitenkant van een honingpot te likken, dat wil zeggen: door de Bhagavad-gītā te interpreteren met behulp van wereldse geleerdheid. Zulke empirische filosofen mogen dan in de materiële wereld een zeer belangrijke rol spelen, maar ze komen niet noodzakelijkerwijs in aanmerking voor bevrijding. Dergelijke opgeblazen wereldse geleerden zullen op de grondeloze genade van een toegewijde van de Heer moeten wachten. Men moet het Kṛṣṇa-bewustzijn daarom met geloof en kennis cultiveren en op die manier volmaaktheid bereiken.

Tekst

vīta-rāga-bhaya-krodhā
man-mayā mām upāśritāḥ
bahavo jñāna-tapasā
pūtā mad-bhāvam āgatāḥ

Synoniemen

vīta — bevrijd van; rāga — gehechtheid; bhaya — angst; krodhāḥ — en woede; mat-mayā — helemaal in Mij; mām — in Mij; upāśritāḥ — zich volledig bevindend; bahavaḥ — veel; jñāna — van kennis; tapasā — door de ascese; pūtāḥ — gezuiverd; mat-bhāvam — transcendentale liefde voor Mij; āgatāḥ — bereikten.

Vertaling

Door vrij te zijn van gehechtheid, angst en woede, door volledig van Mij vervuld te zijn en door hun toevlucht bij Mij te zoeken, werden er in het verleden zeer veel personen gezuiverd door kennis over Mij en zo hebben ze allemaal transcendentale liefde voor Mij bereikt.

Betekenisverklaring

Zoals hierboven beschreven werd, is het voor iemand die te zeer gehecht is aan materiële dingen moeilijk om het persoonlijk wezen van de Allerhoogste Absolute Waarheid te begrijpen. Over het algemeen gaan mensen die gehecht zijn aan de materialistische levensopvatting zo op in het materialisme, dat het voor hen nagenoeg onmogelijk is om te begrijpen hoe de Allerhoogste een persoon kan zijn. Zulke materialisten kunnen zich niet eens voorstellen dat er zoiets is als een transcendentaal lichaam dat onvergankelijk, vol kennis en eeuwig gelukzalig is. In de materialistische opvatting is het lichaam vergankelijk, vol onwetendheid en volslagen ellendig. Over het algemeen houden mensen er daarom ditzelfde idee op na wanneer ze informatie krijgen over de persoonlijke gedaante van de Heer. Voor zulke materialistische mensen is de vorm van de gigantische materiële manifestatie het allerhoogste. Als gevolg daarvan beschouwen ze de Allerhoogste als iets onpersoonlijks, en omdat ze zo in beslag genomen worden door materie, is het idee van het behouden van de persoonlijkheid na de bevrijding voor hen beangstigend. Wanneer ze de kennis krijgen dat het spirituele leven ook persoonlijk is en dat er ook individualiteit bestaat, worden ze bang om opnieuw personen te worden en daarom geven ze vanzelfsprekend de voorkeur aan een soort eenwording met de onpersoonlijke leegte. Ze vergelijken het levend wezen meestal met luchtbellen die opgaan in de oceaan. Dat is de allerhoogste perfectie qua spiritueel bestaan die zonder een individuele persoonlijkheid te bereiken valt. Dit is een beangstigende bestaanstoestand, zonder volmaakte kennis van spiritueel leven.

Verder zijn er veel personen die helemaal niets van een spiritueel bestaan begrijpen. Verward door zoveel theorieën en door de tegenstrijdigheden in verschillende soorten van filosofische speculatie, zijn ze vol afkeer geraakt of kwaad geworden en zijn ze tot de dwaze conclusie gekomen dat er geen allerhoogste oorzaak is en dat alles uiteindelijk leegte is. Zulke mensen bevinden zich in een ziekelijke levenstoestand.

Sommige mensen zijn te gehecht aan de materiële wereld en besteden daarom geen aandacht aan het spirituele leven; sommigen van hen willen opgaan in de allerhoogste spirituele oorzaak, en sommigen van hen verwerpen alles, omdat ze uit hopeloosheid boos zijn op allerlei soorten spirituele speculaties. Deze laatste groep zoekt zijn toevlucht in een of ander bedwelmend middel en de hallucinaties die daardoor worden teweeggebracht, worden soms beschouwd als spirituele visioenen.

Men moet zich bevrijden van deze drie toestanden van gehechtheid aan de materiële wereld: verwaarlozing van het spirituele leven, angst voor een spirituele persoonlijke identiteit en het concept van een leegte dat voortkomt uit frustraties in het leven. Om vrij te raken van die vormen van de materialistische levensopvatting, moet men onder begeleiding van een bonafide spiritueel leraar volledig zijn toevlucht nemen tot de Heer en de discipline en regulerende principes van een leven van toewijding volgen. Het hoogste stadium van het toegewijde leven is bhāva, transcendentale liefde voor God.

In de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.4.15-16), de wetenschap van devotionele dienst, staat:

ādau śraddhā tataḥ sādhu-
saṅgo ’tha bhajana-kriyā
tato ’nartha-nivṛttiḥ syāt
tato niṣṭhā rucis tataḥ
athāsaktis tato bhāvas
tataḥ premābhyudañcati
sādhakānām ayaṁ premṇaḥ
prādurbhāve bhavet kramaḥ

‘In het begin moet men een voorafgaand verlangen hebben naar zelfrealisatie. Dat zal iemand tot het niveau brengen waarop hij probeert om te gaan met personen die spiritueel gevorderd zijn. In het volgende stadium wordt iemand geïnitieerd door een verheven spiritueel leraar en onder zijn begeleiding begint de beginnende toegewijde aan het proces van devotionele dienst. Door devotionele dienst te verrichten onder begeleiding van de spiritueel leraar, raakt iemand vrij van alle materiële gehechtheid, wordt hij stabiel in zelfrealisatie en krijgt hij smaak voor het horen over de Absolute Persoonlijkheid Gods, Śrī Kṛṣṇa. Deze smaak brengt iemand verder tot gehechtheid aan Kṛṣṇa-bewustzijn, die zich ontwikkelt tot bhāva, het stadium voorafgaand aan transcendentale liefde voor God. Werkelijke liefde voor God wordt prema genoemd, de hoogste volmaaktheid van het leven.’

In het stadium van prema is iemand constant bezig met transcendentale liefdedienst aan de Heer. Door het geleidelijke proces van devotionele dienst, onder begeleiding van de bonafide spiritueel leraar, kan iemand het hoogste niveau bereiken, waarop men vrij is van alle materiële gehechtheid, van de angst voor een individuele spirituele persoonlijkheid en van de frustraties die uitmonden in de filosofie van de leegte. Dan kan men uiteindelijk de woonplaats van de Heer bereiken.

Tekst

ye yathā māṁ prapadyante
tāṁs tathaiva bhajāmy aham
mama vartmānuvartante
manuṣyāḥ pārtha sarvaśaḥ

Synoniemen

ye — allen die; yathā — zoals; mām — aan Mij; prapadyante — overgeven; tān — hen; tathā — zo; eva — zeker; bhajāmi — beloon; aham — Ik; mama — Mijn; vartma — pad; anuvartante — volgen; manuṣyāḥ — alle mensen; pārtha — o zoon van Pṛthā; sarvaśaḥ — in alle opzichten.

Vertaling

Ik beloon iedereen al naargelang ze zich aan Mij overgeven. Iedereen volgt Mijn pad in alle opzichten, o zoon van Pṛthā.

Betekenisverklaring

Iedereen is op zoek naar Kṛṣṇa in de verschillende aspecten van Zijn manifestaties. Van Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, kan men zich gedeeltelijk bewustworden in Zijn onpersoonlijke brahmajyoti-gloed en als de alomtegenwoordige Superziel, die in alles aanwezig is, met inbegrip van de atoomdeeltjes. Maar alleen Zijn zuivere toegewijden kunnen zich volledig van Hem bewustworden. Kṛṣṇa is zo het object van ieders bewustwording en zo wordt iedereen tevredengesteld naargelang iemands verlangen Hem te hebben.

Ook in de spirituele wereld heeft Kṛṣṇa uitwisselingen met Zijn zuivere toegewijden in de bepaalde transcendentale vorm waarin de toegewijde Hem wil. De ene toegewijde wil Kṛṣṇa misschien als de allerhoogste meester, een andere als zijn persoonlijke vriend, een andere als zijn zoon en weer een andere als zijn geliefde. Kṛṣṇa beloont alle toegewijden in gelijke mate overeenkomstig de gradaties van intensiteit van hun liefde voor Hem. Dezelfde uitwisselingen van gevoelens zijn ook aanwezig in de materiële wereld en vinden op een evenredige manier plaats tussen de Heer en de verschillende soorten aanbidders. Zowel de zuivere toegewijden hier als die in de transcendentale woonplaats gaan persoonlijk met Heer Kṛṣṇa om en kunnen Hem persoonlijk met liefde dienen en daardoor transcendentaal geluk ervaren.

Ook impersonalisten, die spirituele zelfmoord willen plegen door het individuele bestaan van het levend wezen te beëindigen, worden door Kṛṣṇa geholpen, doordat Hij hen in Zijn lichtgloed opneemt. Zulke impersonalisten weigeren de eeuwige, gelukzalige Persoonlijkheid Gods te aanvaarden; als gevolg daarvan beleven ze geen plezier aan het geluk van de persoonlijke, transcendentale dienst aan de Heer, omdat ze hun individualiteit hebben beëindigd. Enkele onder hen, zij die nog niet stevig verankerd zijn in het onpersoonlijke bestaan, keren terug naar dit materiële domein om hun sluimerende verlangens naar activiteiten te vervullen. Ze worden niet toegelaten tot de spirituele planeten, maar krijgen een nieuwe kans om actief te zijn op de materiële planeten.

Aan personen die zich bezighouden met resultaatgerichte activiteiten, kent de Heer, als de yajñeśvara, de verlangde resultaten van hun voorgeschreven plichten toe; aan yogī’s die mystieke krachten verlangen, worden zulke krachten toegekend. Met andere woorden, om succesvol te zijn is iedereen alleen afhankelijk van Zijn genade en alle mogelijke processen van spirituele vooruitgang zijn niets anders dan verschillende gradaties van succes op hetzelfde pad. Tenzij men tot de hoogste perfectie van Kṛṣṇa-bewustzijn komt, blijven alle ondernomen pogingen dus onvolmaakt; dit wordt beschreven in het Śrīmad-Bhāgavatam (2.3.10):

akāmaḥ sarva-kāmo vā
mokṣa-kāma udāra-dhīḥ
tīvreṇa bhakti-yogena
yajeta puruṣaṁ param

‘Of iemand nu geen verlangens heeft [de toestand van de toegewijden] of de resultaten verlangt van alle resultaatgerichte activiteiten of bevrijding wil, hij moet uit alle macht de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods vereren voor volledige perfectie, die zijn hoogtepunt bereikt in Kṛṣṇa-bewustzijn.’

Tekst

kāṅkṣantaḥ karmaṇāṁ siddhiṁ
yajanta iha devatāḥ
kṣipraṁ hi mānuṣe loke
siddhir bhavati karma-jā

Synoniemen

kāṅkṣantaḥ — verlangend; karmaṇām — van resultaatgerichte activiteiten; siddhim — vervolmaking; yajante — ze vereren door offers; iha — in de materiële wereld; devatāḥ — de halfgoden; kṣipram — heel snel; hi — zeker; mānuṣe — in de menselijke samenleving; loke — in deze wereld; siddhiḥ — succes; bhavati — komt; karma-jā — van resultaatgerichte activiteit.

Vertaling

In deze wereld willen mensen succes hebben in hun resultaatgerichte activiteiten en daarom vereren ze de halfgoden. Natuurlijk krijgen ze in deze wereld al snel de resultaten van resultaatgerichte activiteiten.

Betekenisverklaring

Er bestaat een groot misverstand over de goden of halfgoden van de materiële wereld, en minder intelligente mensen, die ondanks dat toch doorgaan voor grote geleerden, beschouwen die halfgoden als verschillende vormen van de Allerhoogste Heer. In werkelijkheid zijn de halfgoden geen verschillende vormen van God, maar verschillende integrerende deeltjes van God. God is īīn en de integrerende deeltjes zijn vele. De Veda’s zeggen nityo nityānām: God is īīn. Īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ. De Allerhoogste God is īīn — Kṛṣṇa — en de halfgoden zijn bekrachtigd om de materiële wereld te besturen. Deze halfgoden zijn allemaal levende wezens (nityānām) met verschillende machtsniveaus op het materiële vlak. Ze kunnen niet gelijk zijn aan de Allerhoogste God — Nārāyaṇa, Viṣṇu of Kṛṣṇa. Wie denkt dat God en de halfgoden zich op hetzelfde niveau bevinden, wordt een atheïst genoemd of een pāṣaṇḍī. Zelfs de grote halfgoden zoals Brahmā en Śiva kunnen niet vergeleken worden met de Allerhoogste Heer. Sterker nog, de Heer wordt vereerd door halfgoden als Brahmā en Śiva (śiva-viriñci-nutam). Maar vreemd genoeg zijn er veel menselijke leiders die vereerd worden door dwaze mensen die misleid zijn door antropomorfisme en zoömorfisme.

Iha devatāḥ heeft betrekking op machtige personen of halfgoden in de materiële wereld. Maar Nārāyaṇa, Viṣṇu of Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, behoort niet tot deze wereld. Hij staat boven of is ontstegen aan deze materiële schepping. Zelfs Śrīpāda Śaṅkarācārya, de leider van de impersonalisten, stelt dat Nārāyaṇa, Kṛṣṇa, verheven is boven deze materiële schepping. Maar dwaze mensen (hṛta-jñāna) vereren de halfgoden omdat ze onmiddellijke resultaten willen. Ze krijgen hun resultaten, maar weten niet dat de resultaten die ze op die manier verkregen hebben, tijdelijk zijn en bedoeld voor minder intelligente personen. Een intelligent persoon is Kṛṣṇa-bewust en voor hem is het niet noodzakelijk om de onbeduidende halfgoden te vereren voor wat onmiddellijk en tijdelijk voordeel.

De halfgoden van de materiële wereld zullen net als hun aanbidders met de vernietiging van de materiële wereld verdwijnen. De gunsten van de halfgoden zijn materieel en tijdelijk. Zowel de materiële werelden als hun inwoners, met inbegrip van de halfgoden en hun aanbidders, zijn luchtbellen in de kosmische oceaan. Maar in deze wereld is de menselijke samenleving verzot op tijdelijke dingen, zoals materiële weelde in de vorm van land, familie en plezierige persoonlijke eigendommen. Om zulke tijdelijke dingen te krijgen, aanbidden mensen de halfgoden of machtige persoonlijkheden in de menselijke samenleving. Wanneer iemand in de regering de positie van minister krijgt door het aanbidden van een politiek leider, dan beschouwt hij dat als een grote gunst. Ze gaan daarom allemaal door het stof voor de zogenaamde leiders of ‘hoge pieten’ om zo tijdelijke gunsten te krijgen, die ze dan inderdaad ook krijgen. Zulke dwaze mensen zijn niet geïnteresseerd in het Kṛṣṇa-bewustzijn als de permanente oplossing voor de ontberingen van het materiële bestaan. Ze jagen allemaal zinsbevrediging na en om daarvoor wat faciliteiten te krijgen, zijn ze geneigd de bekrachtigde levende wezens te aanbidden die halfgoden genoemd worden. Dit vers geeft aan dat mensen zelden geïnteresseerd zijn in Kṛṣṇa-bewustzijn. Ze zijn gewoonlijk geïnteresseerd in materieel plezier en aanbidden daarvoor een machtig levend wezen.

Tekst

cātur-varṇyaṁ mayā sṛṣṭaṁ
guṇa-karma-vibhāgaśaḥ
tasya kartāram api māṁ
viddhy akartāram avyayam

Synoniemen

cātuḥ-varṇyam — de vier geledingen van de menselijke samenleving; mayā — door Mij; sṛṣṭam — geschapen; guṇa — van kwaliteit; karma — en activiteit; vibhāgaśaḥ — met betrekking tot verdeling; tasya — daarvan; kartāram — de vader; api — hoewel; mām — Mij; viddhi — je kunt weten; akartāram — als degene die niet handelt; avyayam — onveranderlijk.

Vertaling

De vier geledingen van de menselijke samenleving zijn door Mij geschapen op grond van de drie hoedanigheden van de materiële natuur en de activiteiten die daarmee samengaan. Maar hoewel Ik de schepper van dit stelsel ben, moet je weten dat Ik uiteindelijk niet degene ben die handelt, omdat Ik onveranderlijk ben.

Betekenisverklaring

De Heer is de schepper van alles. Alles komt voort uit Hem, alles wordt door Hem in stand gehouden en na de vernietiging verblijft alles in Hem. Hij is dus ook de schepper van de vier geledingen van de maatschappij, die begint met de intelligente klasse van mensen, die technisch gezien brāhmaṇa’s worden genoemd, omdat ze zich in de hoedanigheid goedheid bevinden. De volgende klasse is die van de bestuurders, die technisch gezien kṣatriya’s worden genoemd, omdat zij zich in de hoedanigheid hartstocht bevinden. De handelslieden, vaiśya’s genaamd, bevinden zich in een mengeling van de hoedanigheden hartstocht en onwetendheid, en de śūdra’s, de arbeiders, bevinden zich in de materiële hoedanigheid onwetendheid.

Hoewel Heer Kṛṣṇa de vier geledingen van de menselijke samenleving geschapen heeft, behoort Hijzelf tot geen van die geledingen, omdat Hij niet een van de geconditioneerde zielen is, van wie een deel de menselijke samenleving vormt. De menselijke samenleving is gelijk aan iedere andere samenleving van dieren, maar om de mens boven de status van dieren te verheffen, werden de bovenstaande geledingen door de Heer geschapen, zodat de mens op een systematische manier Kṛṣṇa-bewustzijn kan ontwikkelen.

De neiging tot een activiteit die een zeker persoon heeft, wordt bepaald door de hoedanigheden van de materiële natuur die hij verworven heeft. De symptomen van activiteit volgens de verschillende hoedanigheden van de materiële natuur worden in het achttiende hoofdstuk van dit boek beschreven. Maar iemand die Kṛṣṇa-bewust is, staat zelfs boven de brāhmaṇa’s. Hoewel brāhmaṇa’s van nature geacht worden kennis te hebben van Brahman, de Allerhoogste Absolute Waarheid, benaderen de meesten van hen alleen het onpersoonlijk Brahman-aspect van Heer Kṛṣṇa. Maar iemand die de beperkte kennis van de brāhmaṇa overstijgt en kennis heeft van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Heer Śrī Kṛṣṇa, wordt een Kṛṣṇa-bewust persoon, of met andere woorden, een vaiṣṇava. Het Kṛṣṇa-bewustzijn omvat kennis van alle verschillende volkomen expansies van Kṛṣṇa: Rāma, Nṛsiṁha, Varāha enz. En net zoals Kṛṣṇa boven dit systeem van de vier geledingen van de menselijke samenleving staat, staat een Kṛṣṇa-bewust persoon ook boven alle geledingen van de menselijke samenleving, of we nu spreken over geledingen binnen de gemeenschap, het land of de soort.

Tekst

na māṁ karmāṇi limpanti
na me karma-phale spṛhā
iti māṁ yo ’bhijānāti
karmabhir na sa badhyate

Synoniemen

na — nooit; mām — Mij; karmāṇi — allerlei soorten van activiteit; limpanti — beïnvloeden; na — evenmin; me — Mijn; karma-phale — naar resultaatgerichte activiteit; spṛhā — streven; iti — zo; mām — Mij; yaḥ — iemand die; abhijānāti — weet; karmabhiḥ — door de karmische reacties op zulke activiteit; na — nooit; saḥ — hij; badhyate — raakt verstrikt.

Vertaling

Er bestaat geen activiteit waardoor Ik beïnvloed word en ook verlang Ik niet naar de vruchten van activiteiten. Wie deze waarheid over Mij begrijpt, zal ook nooit verstrikt raken in karma voor resultaatgerichte activiteiten.

Betekenisverklaring

Net zoals er in de materiële wereld constitutionele wetten zijn die vaststellen dat de koning geen kwaad kan doen of dat de koning niet onderhevig is aan de wetten van de staat, zo wordt ook de Heer niet beïnvloed door de activiteiten van de materiële wereld, hoewel Hij er de schepper van is. Hij schept en blijft vervolgens afzijdig van de schepping, terwijl de levende wezens verstrikt zijn in de vruchten van hun resultaatgerichte, materiële activiteiten door hun neiging de baas te spelen over materiële rijkdommen. De eigenaar van een firma is niet verantwoordelijk voor de goede en slechte daden van zijn personeel; het personeel is daar zelf verantwoordelijk voor.

De levende wezens houden zich bezig met hun bepaalde activiteiten van zinsbevrediging, maar deze activiteiten zijn niet door de Heer voorgeschreven. Voor het verbeteren van zinsbevrediging houden de levende wezens zich bezig met de activiteiten van deze wereld en streven ze naar hemels geluk na hun dood. De Heer, die vol is in Zichzelf, voelt Zich niet aangetrokken tot dit zogenaamde hemelse geluk. De halfgoden zijn niet meer dan Zijn dienaren. De eigenaar verlangt nooit naar het minderwaardige geluk waar het personeel naar verlangt. Hij is verheven boven materiële acties en reacties. Zo is de regen bijvoorbeeld niet verantwoordelijk voor de verschillende soorten gewassen die op de aarde verschijnen, ook al is er zonder zulke regens geen plantengroei mogelijk. De Vedische smṛti bevestigt dit feit als volgt:

nimitta-mātram evāsau
sṛjyānāṁ sarga-karmaṇi
pradhāna-kāraṇī-bhūtā
yato vai sṛjya-śaktayaḥ

‘In de materiële scheppingen is de Heer alleen de allerhoogste oorzaak. De onmiddellijke oorzaak is de materiële natuur, waardoor de kosmos zichtbaar wordt gemaakt.’

De geschapen wezens bestaan in een verscheidenheid aan vormen, zoals halfgoden, mensen en lagere dieren en allemaal zijn ze onderhevig aan het karma voor hun goede en slechte activiteiten. De Heer geeft hun alleen de gepaste faciliteiten voor zulke activiteiten en de regulerende invloed van de hoedanigheden van de natuur, maar Hij is nooit verantwoordelijk voor de activiteiten die ze in het verleden hebben gedaan of die ze in het heden doen. Het Vedānta-sūtra (2.1.34) bevestigt dit: vaiṣamya-nairghṛṇye na sāpekṣatvāt, de Heer bevoorrecht geen enkel levend wezen. Het levend wezen is verantwoordelijk voor zijn eigen daden; de Heer geeft het enkel de faciliteiten via de tussenkomst van de materiële natuur, de externe energie.

Wie volledig op de hoogte is van de complexiteit van de wet van karma of resultaatgerichte activiteiten wordt niet beïnvloed door de resultaten van zijn activiteiten. Met andere woorden, wie de transcendentale aard van de Heer kent, heeft ervaring in het Kṛṣṇa-bewustzijn en is daarom nooit onderhevig aan de wetten van karma. Wie de transcendentale aard van de Heer niet kent en denkt dat de activiteiten van de Heer gericht zijn op zelfzuchtige resultaten, zoals de activiteiten van de gewone levende wezens, raakt zeker zelf verstrikt in karma. Maar iemand die de Allerhoogste Waarheid kent, is een bevrijde ziel verankerd in Kṛṣṇa-bewustzijn.

Tekst

evaṁ jñātvā kṛtaṁ karma
pūrvair api mumukṣubhiḥ
kuru karmaiva tasmāt tvaṁ
pūrvaiḥ pūrva-taraṁ kṛtam

Synoniemen

evam — zo; jñātvā — goed wetend; kṛtam — werd verricht; karma — activiteit; pūrvaiḥ — door de gezaghebbende personen uit het verleden; api — zeker; mumukṣubhiḥ — die bevrijd raakten; kuru — verricht gewoon; karma — voorgeschreven plicht; eva — zeker; tasmāt — daarom; tvam — jij; pūrvaiḥ — door de voorgangers; pūrva-taram — in het verre verleden; kṛtam — zoals verricht.

Vertaling

Alle bevrijde zielen uit het verleden handelden met deze kennis over Mijn transcendentale aard. Daarom moet je in hun voetspoor volgen en je plicht vervullen.

Betekenisverklaring

Er bestaan twee groepen mensen. Sommige hebben een hart dat vol is van onzuivere, materiële dingen en sommige zijn vrij van materie. Voor beide groepen is het Kṛṣṇa-bewustzijn even gunstig. Zij die vol onzuivere dingen zijn, kunnen het Kṛṣṇa-bewustzijn beoefenen om zo een geleidelijk proces van zuivering te ondergaan door de regulerende principes van devotionele dienst te volgen. Zij die al van onzuiverheden gezuiverd zijn, kunnen met dezelfde Kṛṣṇa-bewuste activiteiten doorgaan, zodat anderen hun voorbeeldige activiteiten kunnen volgen en daar hun voordeel mee kunnen doen. Dwaze personen of beginnelingen in het Kṛṣṇa-bewustzijn willen vaak stoppen met activiteiten zonder dat ze kennis hebben van het Kṛṣṇa-bewustzijn. Arjuna’s verlangen om zich uit de activiteiten op het slagveld terug te trekken werd niet goedgekeurd door de Heer. Men moet alleen weten hoe te handelen. Zich terugtrekken uit Kṛṣṇa-bewuste activiteiten en zich afzijdig houden en een show maken van Kṛṣṇa-bewustzijn is minder belangrijk dan daadwerkelijk activiteiten voor Kṛṣṇa verrichten.

Arjuna wordt hier aangeraden om Kṛṣṇa-bewust actief te zijn, volgend in het voetspoor van de voorgaande discipelen van de Heer, zoals de zonnegod Vivasvān, die al eerder genoemd is. De Allerhoogste Heer kent alle activiteiten die Hij in het verleden verricht heeft en ook die van personen die in het verleden Kṛṣṇa-bewuste activiteiten hebben gedaan. Hij beveelt daarom de activiteiten van de zonnegod aan, die enkele miljoenen jaren geleden deze kunst van de Heer leerde. Al deze leerlingen van Heer Kṛṣṇa worden hier aangeduid als bevrijde personen uit het verleden, die de plichten vervulden die hun door Kṛṣṇa waren toegewezen.

Tekst

kiṁ karma kim akarmeti
kavayo ’py atra mohitāḥ
tat te karma pravakṣyāmi
yaj jñātvā mokṣyase ’śubhāt

Synoniemen

kim — wat is; karma — activiteit; kim — wat is; akarma — inactiviteit; iti — zo; kavayaḥ — zij die intelligent zijn; api — ook; atra — wat dit betreft; mohitāḥ — zijn verward; tat — dat; te — aan jou; karma — activiteit; pravakṣyāmi — Ik zal uitleggen; yat — wat; jñātvā — wetend; mokṣyase — je zult bevrijd worden; aśubhāt — van tegenspoed.

Vertaling

Zelfs intelligente personen raken verward wanneer ze activiteit en inacti-viteit van elkaar proberen te onderscheiden. Ik zal je nu uitleggen wat activiteit is en wanneer je dit weet, zul je bevrijd zijn van alle ellende.

Betekenisverklaring

Kṛṣṇa-bewuste activiteiten moeten worden verricht in overeenstemming met het voorbeeld van voorgaande bonafide toegewijden. Dit wordt in het vijftiende vers aangeraden. Waarom zulke activiteiten niet onafhankelijk gedaan moeten worden, zal in de volgende tekst worden uitgelegd.

Om Kṛṣṇa-bewust te handelen moet men de leiding van geautoriseerde personen aanvaarden, die deel zijn van de opeenvolging van discipelen, zoals aan het begin van dit hoofdstuk is uitgelegd. Het proces van Kṛṣṇa-bewustzijn werd eerst beschreven aan de zonnegod, de zonnegod legde het aan zijn zoon Manu uit, Manu legde het uit aan zijn zoon Ikṣvāku en sinds dat verre verleden bestaat dit systeem nog altijd op aarde. Men moet daarom in de voetstappen van voorgaande gezaghebbende personen treden, die deel uitmaken van de opeenvolging van toegewijden. Doet iemand dat niet, dan zal zelfs de meest intelligente persoon verward raken over de standaardactiviteiten binnen het Kṛṣṇa-bewustzijn. Om deze reden besloot de Heer Arjuna rechtstreeks instructies te geven over het Kṛṣṇa-bewustzijn. Omdat de Heer rechtstreeks instructie gaf aan Arjuna, is iedereen die in het voetspoor van Arjuna volgt, zeker niet verward.

Er wordt gezegd dat niemand eenvoudig door onvolmaakte experimentele kennis kan bepalen wat de grondslagen van religie zijn. In feite kunnen de principes van religie alleen door de Heer Zelf worden bepaald. Dharmaṁ tu sākṣād bhagavat-praṇītam (Bhāg. 6.3.19). Niemand kan door onvolmaakte speculatie een religieus principe in het leven roepen. Men moet in de voetsporen volgen van grote gezaghebbende personen als Brahmā, Śiva, Nārada, Manu, de Kumāra’s, Kapila, Prahlāda, Bhīṣma, Śukadeva Gosvāmī, Yamarāja, Janaka en Bali Mahārāja. Niemand kan door mentale speculatie bepalen wat religie of zelf-realisatie is. Uit Zijn grondeloze genade voor Zijn toegewijden legt de Heer daarom rechtstreeks aan Arjuna uit wat activiteit en inactiviteit is. Alleen Kṛṣṇa-bewuste activiteiten kunnen iemand uit de verstrikking van het materiële bestaan bevrijden.

Tekst

karmaṇo hy api boddhavyaṁ
boddhavyaṁ ca vikarmaṇaḥ
akarmaṇaś ca boddhavyaṁ
gahanā karmaṇo gatiḥ

Synoniemen

karmaṇaḥ — van activiteit; hi — zeker; api — ook; boddhavyam — moet begrepen worden; boddhavyam — moet begrepen worden; ca — en; vikarmaṇaḥ — van verboden activiteit; akarmaṇaḥ — van inactiviteit; ca — ook; boddhavyam — moet begrepen worden; gahanā — heel moeilijk; karmaṇaḥ — van activiteit; gatiḥ — toegang.

Vertaling

De complexiteit van handelen is zeer moeilijk te begrijpen. Men moet daarom precies weten wat activiteit is, wat verboden activiteit is en wat inactiviteit is.

Betekenisverklaring

Wanneer iemand zijn bevrijding uit de materiële gebondenheid serieus neemt, moet hij de verschillen begrijpen tussen activiteit, inactiviteit en ongeautoriseerde activiteit. Men moet zich toeleggen op een dergelijke analyse van actie, reactie en verwrongen activiteiten, omdat het een zeer ingewikkeld onderwerp is. Om Kṛṣṇa-bewustzijn en activiteiten volgens hun onderverdelingen te begrijpen, moet men zijn relatie met de Allerhoogste leren kennen, dat wil zeggen: wie kennis heeft over deze relatie, weet heel goed dat ieder levend wezen een eeuwige dienaar van de Heer is en dat het als gevolg daarvan Kṛṣṇa-bewust moet handelen. De hele Bhagavad-gītā leidt tot deze conclusie. Alle andere conclusies die tegen dit bewustzijn en de activiteiten die ermee samengaan ingaat, zijn vikarma’s, verboden activiteiten. Om dit allemaal te begrijpen, moet men omgaan met gezaghebbende personen op het gebied van Kṛṣṇa-bewustzijn en van hen het geheim leren. Dat is net zo goed als het rechtstreeks van de Heer te leren. Gebeurt dat niet, dan raken zelfs de meest intelligente personen verward.

Tekst

karmaṇy akarma yaḥ paśyed
akarmaṇi ca karma yaḥ
sa buddhimān manuṣyeṣu
sa yuktaḥ kṛtsna-karma-kṛt

Synoniemen

karmaṇi — in activiteit; akarma — inactiviteit; yaḥ — iemand die; paśyet — waarneemt; akarmaṇi — in inactiviteit; ca — ook; karma — resultaatgerichte activiteit; yaḥ — iemand die; saḥ — hij; buddhi-mān — is intelligent; manuṣyeṣu — in de menselijke samenleving; saḥ — hij; yuktaḥ — bevindt zich in de transcendentale positie; kṛtsna-karma-kṛt — hoewel bezig met allerlei activiteiten.

Vertaling

Wie inactiviteit ziet in activiteit en activiteit in inactiviteit, is intelligent onder de mensen. Zo iemand bevindt zich op het transcendentale niveau, ook al verricht hij allerlei activiteiten.

Betekenisverklaring

Wie in Kṛṣṇa-bewustzijn handelt, is vanzelf vrij van de banden van karma. Zijn activiteiten worden allemaal voor Kṛṣṇa verricht; daarom geniet hij niet van de effecten van zijn activiteit en heeft hij evenmin van ze te lijden. Hij is een intelligent persoon in de menselijke samenleving, ook al verricht hij allerlei soorten activiteiten voor Kṛṣṇa.

Akarma betekent activiteit zonder gevolgen. De impersonalist houdt uit angst op met resultaatgerichte activiteiten, zodat de reacties ervan geen belemmering zullen zijn op het pad van zelfrealisatie. Maar de personalist weet heel goed dat hij eeuwig een dienaar van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is. Hij zal daarom Kṛṣṇa-bewuste activiteiten verrichten en omdat alles voor Kṛṣṇa wordt gedaan, ervaart hij tijdens het dienen alleen transcendentaal geluk. Zij die met dit proces bezig zijn staan bekend als personen die geen verlangen naar persoonlijke zinsbevrediging hebben. Het besef een eeuwige dienaar van Kṛṣṇa te zijn, maakt iemand immuun voor alle soorten karma voor activiteiten.

Tekst

yasya sarve samārambhāḥ
kāma-saṅkalpa-varjitāḥ
jñānāgni-dagdha-karmāṇaṁ
tam āhuḥ paṇḍitaṁ budhāḥ

Synoniemen

yasya — iemand van wie; sarve — allerlei soorten; samārambhāḥ — pogingen; kāma — gebaseerd op verlangens naar zinsbevrediging; saṅ-kalpa — vastberadenheid; varjitāḥ — zijn verstoken van; jñāna — van volmaakte kennis; agni — door het vuur; dagdha — verbrand; kar-māṇam — wiens activiteiten; tam — hem; āhuḥ — verklaren; paṇḍitam — geleerd; budhāḥ — zij die weten.

Vertaling

Wanneer al iemands inspanningen vrij zijn van verlangens naar zinsbevrediging, is het duidelijk dat hij volledige kennis bezit. De wijzen beschouwen hem als iemand van wie het karma voor zijn activiteiten is opgebrand door het vuur van volmaakte kennis.

Betekenisverklaring

Alleen iemand met volledige kennis kan de activiteiten van een Kṛṣṇa-bewust persoon begrijpen. Omdat een Kṛṣṇa-bewust persoon vrij is van allerlei neigingen tot zinsbevrediging, heeft hij al het karma voor zijn activiteiten opgebrand door de perfecte kennis van zijn wezenlijke positie als de eeuwige dienaar van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Wie zulke perfecte kennis heeft, is werkelijk geleerd. Het ontwikkelen van deze kennis van eeuwige dienstbaarheid aan de Heer wordt vergeleken met vuur. Wanneer zulk vuur eenmaal ontstoken is, kan het allerlei karma voor activiteiten opbranden.

Tekst

tyaktvā karma-phalāsaṅgaṁ
nitya-tṛpto nirāśrayaḥ
karmaṇy abhipravṛtto ’pi
naiva kiñcit karoti saḥ

Synoniemen

tyaktvā — opgegeven hebbend; karma-phala-āsaṅgam — gehechtheid aan resultaten; nitya — altijd; tṛptaḥ — tevreden zijnd; nirāśrayaḥ — zonder enige toevlucht; karmaṇi — in activiteit; abhipravṛttaḥ — druk bezig zijn; api — ondanks; na — niet; eva — zeker; kiñcit — iets; karoti — doet; saḥ — hij.

Vertaling

Omdat hij alle gehechtheid aan de resultaten van zijn activiteiten opgeeft en altijd tevreden en onafhankelijk is, verricht hij geen resultaatgerichte activiteiten, ook al heeft hij allerlei bezigheden.

Betekenisverklaring

Deze vrijheid van de gebondenheid door activiteiten is alleen mogelijk in Kṛṣṇa-bewustzijn, wanneer iemand alles voor Kṛṣṇa doet. Een Kṛṣṇa-bewust persoon handelt uit zuivere liefde voor de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en voelt zich daarom niet aangetrokken tot de resultaten van de activiteit. Hij is niet eens gehecht aan zijn eigen levensonderhoud, want alles wordt aan Kṛṣṇa overgelaten. Hij is er evenmin op uit om dingen te bemachtigen of om dingen die hij al heeft te beschermen. Hij doet zo goed mogelijk zijn plicht en laat verder alles aan Kṛṣṇa over. Zo’n onthecht persoon is altijd vrij van het goede of slechte karma dat het resultaat is van zijn activiteit; het is alsof hij niets doet. Dat is het kenmerk van akarma of activiteiten die geen karma opleveren. Iedere andere activiteit die niet Kṛṣṇa-bewust is, zal daarom gebondenheid veroorzaken voor degene die de activiteit verricht, en dat is, zoals al eerder is uitgelegd, feitelijk vikarma.

Tekst

nirāśīr yata-cittātmā
tyakta-sarva-parigrahaḥ
śārīraṁ kevalaṁ karma
kurvan nāpnoti kilbiṣam

Synoniemen

nirāśīḥ — zonder verlangen naar het resultaat; yata — beheerst; citta-ātmā — geest en intelligentie; tyakta — opgevend; sarva — alle; parigrahaḥ — besef van eigendom met betrekking to bezittingen; śārīram — om lichaam en ziel bijeen te houden; kevalam — alleen; karma — activiteit; kurvan — doend; na — nooit; āpnoti — verwerft; kilbiṣam — karmische reacties op zonden.

Vertaling

Iemand met dit inzicht handelt met volledige beheersing van zijn geest en intelligentie, geeft het idee op dat zijn bezittingen zijn eigendom zijn en werkt alleen voor het strikt noodzakelijke om in leven te blijven. Door op die manier bezig te zijn, wordt hij niet beïnvloed door karmische reacties op zonden.

Betekenisverklaring

Een Kṛṣṇa-bewust persoon verwacht geen goede of slechte resultaten van zijn activiteiten. Hij heeft zijn geest en intelligentie volledig in bedwang. Omdat hij een integrerend deeltje van de Allerhoogste is, weet hij dat de rol die hij speelt als integrerend deel van het geheel, niet zijn eigen activiteit is, maar dat deze via hem gedaan wordt door de Allerhoogste. Wanneer de hand beweegt, dan doet deze dat niet uit zichzelf, maar door een inspanning van het hele lichaam. Een Kṛṣṇa-bewust persoon staat altijd in verbinding met het verlangen van de Allerhoogste, omdat hij geen verlangen heeft voor persoonlijke zinsbevrediging. Hij beweegt als een onderdeel van een machine. Zoals een machineonderdeel olie nodig heeft en gereinigd moet worden, zo onderhoudt een Kṛṣṇa-bewust persoon zichzelf door zijn werk, alleen om gezond te blijven voor zijn activiteiten in de transcendentale liefdedienst aan de Heer. Hij is daarom immuun voor al het karma voor zijn inspanningen. Net als een dier is hij zelfs niet de eigenaar van zijn eigen lichaam. Een wrede dierenbezitter doodt soms het dier dat hij bezit, maar het dier protesteert niet, evenmin heeft het enige werkelijke onafhankelijkheid. Een Kṛṣṇa-bewust persoon die zich volledig inzet voor zelfrealisatie, heeft bijzonder weinig tijd voor het valselijk in bezit houden van welk materieel object dan ook. Om lichaam en ziel bij elkaar te houden heeft hij geen slinkse manieren nodig om geld te verzamelen. Hij raakt daarom niet besmet door zulke zonden. Hij is vrij van al het karma voor zijn activiteiten.

Tekst

yadṛcchā-lābha-santuṣṭo
dvandvātīto vimatsaraḥ
samaḥ siddhāv asiddhau ca
kṛtvāpi na nibadhyate

Synoniemen

yadṛcchā — vanzelf; lābha — met voordeel; santuṣṭaḥ — tevreden; dvandva — dualiteit; atītaḥ — overtroffen; vimatsaraḥ — vrij van afgunst; samaḥ — gelijkmoedig; siddhau — in succes; asiddhau — falen; ca — ook; kṛtvā — doend; api — hoewel; na — nooit; nibadhyate — wordt beïnvloed.

Vertaling

Wie tevreden is met wat hij vanzelf ontvangt, wie ontstegen is aan dualiteit, wie vrij is van afgunst en zowel tijdens succes als falen gelijkmoedig blijft, raakt nooit verstrikt, ook al verricht hij allerlei activiteiten.

Betekenisverklaring

Een Kṛṣṇa-bewust persoon spant zich niet eens bijzonder in om zijn lichaam te onderhouden. Hij is tevreden met dat wat hij vanzelf ontvangt. Hij bedelt niet en leent evenmin, maar hij werkt op een eerlijke manier en naar eigen vermogen en is tevreden met alles wat hij door zijn eerlijke arbeid verkrijgt. Hij is daarom onafhankelijk in zijn levensonderhoud. Hij zal niemand anders dienen als dat zijn eigen dienst in het Kṛṣṇa-bewustzijn belemmert. Maar voor dienst aan de Heer kan Hij elke activiteit verrichten zonder verstoord te zijn door de dualiteit van de materiële wereld. De dualiteit van de materiële wereld wordt ervaren in hitte en kou of geluk en ellende. Een Kṛṣṇa-bewust persoon staat boven dualiteit, omdat hij niet aarzelt om hoe dan ook actief te zijn voor het plezier van Kṛṣṇa. Hij is daarom onverstoorbaar, zowel tijdens succes als falen. Deze kenmerken zijn zichtbaar wanneer iemand volledig vervuld is van transcendentale kennis.

Tekst

gata-saṅgasya muktasya
jñānāvasthita-cetasaḥ
yajñāyācarataḥ karma
samagraṁ pravilīyate

Synoniemen

gata-saṅgasya — van iemand die niet gehecht is aan de hoedanigheden van de materiële natuur; muktasya — van degene die bevrijd is; jñāna-avasthita — gegrond in het transcendentale; cetasaḥ — wiens wijsheid; yajñāya — voor Yajña (Kṛṣṇa); ācarataḥ — handelend; karma — activiteit; samagram — volledig; pravilīyate — gaat helemaal op.

Vertaling

De activiteiten van iemand die niet beïnvloed wordt door de hoedanigheden van de materiële natuur en die volkomen gegrond is in transcendentale kennis, gaan helemaal op in het transcendentale.

Betekenisverklaring

Wanneer iemand volledig Kṛṣṇa-bewust wordt, ontstijgt hij aan alle dualiteiten en is daarom bevrijd van de onzuiverheden van de hoedanigheden van de materiële natuur. Hij kan bevrijd worden, omdat hij zijn wezenlijke positie in zijn relatie met Kṛṣṇa kent; daardoor kan zijn geest niet van Kṛṣṇa-bewustzijn gescheiden worden. Als gevolg daarvan verricht hij al zijn activiteiten voor Kṛṣṇa, die de oorspronkelijke Viṣṇu is. Op die manier zijn al zijn activiteiten technisch gezien offers, want offers zijn gericht op het tevredenstellen van de Allerhoogste Persoon, Viṣṇu, Kṛṣṇa. De karmische reacties op al deze activiteiten gaan beslist op in het transcendentale en men hoeft de materiële gevolgen niet te ondergaan.

Tekst

brahmārpaṇaṁ brahma havir
brahmāgnau brahmaṇā hutam
brahmaiva tena gantavyaṁ
brahma-karma-samādhinā

Synoniemen

brahma — van spirituele aard; arpaṇam — bijdrage; brahma — de Allerhoogste; haviḥ — boter; brahma — spirituele; agnau — in het consumerende vuur; brahmaṇā — door de spirituele ziel; hutam — geofferd; brahma — spiritueel koninkrijk; eva — zeker; tena — door hem; ganta-vyam — te worden bereikt; brahma — spiritueel; karma — in activiteiten; samādhinā — door volledig op te gaan.

Vertaling

Wie volledig opgaat in Kṛṣṇa-bewustzijn, zal zeker het spirituele koninkrijk bereiken, omdat hij zich volledig inzet voor spirituele activiteiten, waarvan de vervulling absoluut is en waarvan dat wat geofferd wordt van dezelfde spirituele aard is.

Betekenisverklaring

Hier wordt beschreven hoe activiteiten in Kṛṣṇa-bewustzijn iemand naar het uiteindelijke spirituele doel kunnen leiden. Er zijn verschillende Kṛṣṇa-bewuste activiteiten en ze zullen allemaal in de volgende verzen beschreven worden. Maar voorlopig wordt alleen het principe van Kṛṣṇa-bewustzijn beschreven. Een geconditioneerde ziel die verstrikt is in materiële onzuiverheid, zal zeker actief zijn in de materiële sfeer, maar ze moet uit zo’n omgeving zien weg te komen. Het proces waardoor de geconditioneerde ziel uit de materiële sfeer kan komen is Kṛṣṇa-bewustzijn. Bijvoorbeeld, een patiënt die door het gebruik van te veel melkproducten darmklachten heeft, wordt genezen door een ander melkproduct, namelijk yoghurt. De geconditioneerde ziel die in beslag wordt genomen door het materiële leven, kan worden genezen door Kṛṣṇa-bewustzijn, zoals hier in de Gītā uiteengezet wordt. Dit proces staat over het algemeen bekend als yajña of activiteiten (offers) die alleen bedoeld zijn om Viṣṇu, Kṛṣṇa, tevreden te stellen. Hoe meer de activiteiten van de materiële wereld Kṛṣṇa-bewust worden verricht, dat wil zeggen alleen voor Viṣṇu, des te meer raakt de hele omgeving gespiritualiseerd door volledige verdieping in Kṛṣṇa-bewustzijn.

Het woord ‘brahma’ (Brahman) betekent ‘spiritueel’. De Heer is spiritueel en de stralen van Zijn transcendentale lichaam worden brahmajyoti genoemd, Zijn spirituele gloed. Alles wat bestaat bevindt zich in die brahmajyoti, maar wanneer de jyoti bedekt is door illusie (māyā) of zinsbevrediging, dan wordt hij materieel genoemd. Deze materiële sluier kan in een keer worden weggenomen door Kṛṣṇa-bewustzijn; daarom zijn de offergave ter bevordering van het Kṛṣṇa-bewustzijn, dat wat een dergelijke offergave of bijdrage consumeert, het proces van consumptie, degene die een bijdrage doet en het resultaat — allemaal tezamen — Brahman, de Absolute Waarheid. Er is sprake van materie als de Absolute Waarheid bedekt is door māyā. Materie die gebruikt wordt voor de Absolute Waarheid, herwint haar spirituele kwaliteit. Kṛṣṇa-bewustzijn is het proces dat het bewustzijn dat in illusie is, omzet naar Brahman of het Allerhoogste. Wanneer de geest volledig verzonken is in Kṛṣṇa-bewustzijn, spreekt men van samādhi of een toestand van diepe meditatie. Alles wat in zulk bewustzijn wordt gedaan, wordt yajña genoemd, een offer voor het Absolute. In die toestand van spiritueel bewustzijn worden degene die een bijdrage doet, de bijdrage, het proces van consumptie, degene die het offer leidt en het resultaat of het uiteindelijke voordeel — alles — īīn in het Absolute, het Allerhoogste Brahman. Dat is de methode van het Kṛṣṇa-bewustzijn.

Tekst

daivam evāpare yajñaṁ
yoginaḥ paryupāsate
brahmāgnāv apare yajñaṁ
yajñenaivopajuhvati

Synoniemen

daivam — door de halfgoden te vereren; eva — zoals dit; apare — sommige anderen; yajñam — offers; yoginaḥ — mystici; paryupāsate — vereren perfect; brahma — van de Absolute Waarheid; agnau — in het vuur; apare — anderen; yajñam — offer; yajñena — door een offer; eva — zo; upajuhvati — offeren.

Vertaling

Sommige yogī’s vereren de halfgoden volmaakt door verschillende offers aan hen te brengen; anderen brengen offers in het vuur van het Allerhoogste Brahman.

Betekenisverklaring

Zoals hierboven beschreven werd, wordt een persoon die bezig is met het vervullen van zijn plichten in Kṛṣṇa-bewustzijn ook een volmaakte yogī of een eersteklas mysticus genoemd. Maar er zijn ook anderen die als verering vergelijkbare offers aan de halfgoden brengen en er zijn weer anderen die offers brengen aan het Allerhoogste Brahman, het onpersoonlijke aspect van de Allerhoogste Heer. Er bestaan dus verschillende soorten offers die in verscheidene categorieën worden onderverdeeld. Deze verscheidene categorieën van offers die door verschillende personen worden uitgevoerd, bakenen alleen oppervlakkig de verschillende soorten offers af. Feitelijk betekent offeren het tevredenstellen van de Allerhoogste Heer, Viṣṇu, die ook bekendstaat als Yajña.

Alle verschillende soorten offers kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën, namelijk offers van wereldse bezittingen en offers om transcendentale kennis te krijgen. Kṛṣṇa-bewuste personen offeren al hun materiële bezittingen op om de Allerhoogste Heer tevreden te stellen, terwijl anderen, die wat tijdelijk, materieel geluk verlangen, hun materiële bezittingen offeren om halfgoden als Indra, de zonnegod enz. tevreden te stellen. En anderen, de impersonalisten, offeren hun identiteit op door in het bestaan van het onpersoonlijk Brahman op te gaan.

De halfgoden zijn machtige levende wezens die door de Heer zijn aangesteld voor het onderhoud van en de leiding over alle materiële functies zoals de verwarming, de waterhuishouding en de verlichting van het universum. Zij die geïnteresseerd zijn in materiële gunsten aanbidden de halfgoden door verschillende offers te brengen volgens de Vedische rituelen. Ze worden bahv-īśvara-vādī’s genoemd, personen die in veel goden geloven. Maar anderen, die het onpersoonlijke aspect van de Absolute Waarheid aanbidden en de vormen van de halfgoden als tijdelijk beschouwen, offeren hun individuele zelf in het allerhoogste vuur en beëindigen op die manier hun individuele bestaan door op te gaan in het bestaan van de Allerhoogste. Zulke impersonalisten offeren hun tijd door zich bezig te houden met filosofische speculaties om de transcendentale aard van de Allerhoogste te begrijpen. Met andere woorden, zij die zich met resultaatgerichte activiteiten bezighouden, offeren hun materiële bezittingen voor materieel geluk, terwijl de impersonalist de materiële benamingen waarmee hij wordt aangeduid, offert om op te gaan in het bestaan van de Allerhoogste.

Voor de impersonalist is het Allerhoogste Brahman het vuuraltaar van offers en de offergave is het zelf dat door het vuur van Brahman geconsumeerd wordt. Maar de Kṛṣṇa-bewuste persoon, zoals Arjuna, offert alles om Kṛṣṇa tevreden te stellen en zo worden zowel zijn materiële bezittingen als zijn eigen zelf — alles — voor Kṛṣṇa geofferd. Op die manier is hij een eersteklas yogī, maar hij verliest zijn individuele bestaan niet.

Tekst

śrotrādīnīndriyāṇy anye
saṁyamāgniṣu juhvati
śabdādīn viṣayān anya
indriyāgniṣu juhvati

Synoniemen

śrotra-ādīni — zoals door te luisteren; indriyāṇi — zintuigen; anye — anderen; saṁyama — van beheersing; agniṣu — in de vuren; juhvati — offeren; śabda-ādīn — geluidstrilling enz; viṣayān — objecten van zinsbevrediging; anye — anderen; indriya — van de zintuigen; agniṣu — in de vuren; juhvati — ze offeren.

Vertaling

Sommigen [de zuivere brahmacārī’s] offeren het luisteren en de zintuigen in het vuur van de beheersing van de geest; anderen [de gereguleerde gṛhastha’s] offeren de zinsobjecten in het vuur van de zintuigen.

Betekenisverklaring

Het is de bedoeling dat de leden van de vier geledingen van de menselijke samenleving, namelijk de brahmacārī, de gṛhastha, de vānaprastha en de sannyāsī, allemaal perfecte yogī’s of transcendentalisten worden. Omdat het menselijk leven niet zoals bij dieren bedoeld is voor onze zinsbevrediging, zijn de vier orden van het menselijk leven zo ingesteld dat iemand zich kan perfectioneren in het spirituele leven. De brahmacārī’s of de studenten, die onder de begeleiding van een bonafide spiritueel leraar staan, beheersen hun geest door zich te onthouden van zinsbevrediging. Een brahmacārī luistert alleen naar woorden die te maken hebben met Kṛṣṇa-bewustzijn. Horen is het basisprincipe voor het begrijpen van dingen en daarom is de zuivere brahmacārī voortdurend bezig met harer nāmānukīrtanam: het horen en chanten van de roem van de Heer. Hij weerhoudt zichzelf van materieel geluid en luistert alleen naar de transcendentale geluidsvibratie van Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa.

De getrouwde personen, voor wie activiteiten van zinsbevrediging tot op zekere hoogte toegestaan zijn, doen zulke activiteiten met grote terughoudendheid. Seks, intoxicatie en vleeseten zijn algemene neigingen van de menselijke samenleving, maar een getrouwd persoon die een gereguleerd leven leidt, geeft niet toe aan onbeperkte seks en andere zinsbevrediging. Het huwelijk op basis van een religieus leven is gangbaar in alle beschaafde menselijke samenlevingen, omdat dat de manier is om seksualiteit te beperken. Deze beperkte seksualiteit, zonder eraan gehecht te zijn, is ook een soort yajña, omdat een getrouwd persoon die zich beperkt, zijn neiging tot zinsbevrediging offert voor een hoger, transcendentaal leven.

Tekst

sarvāṇīndriya-karmāṇi
prāṇa-karmāṇi cāpare
ātma-saṁyama-yogāgnau
juhvati jñāna-dīpite

Synoniemen

sarvāṇi — van alle; indriya — zintuigen; karmāṇi — functies; prāṇa-karmāṇi — functies van de levensadem; ca — ook; apare — anderen; ātma-saṁyama — van het beheersen van de geest; yoga — het verbindingsproces; agnau — in het vuur van; juhvati — offeren; jñāna-dīpite — door de drang naar zelfrealisatie.

Vertaling

Anderen, die zelfrealisatie willen bereiken door het beheersen van de geest en de zintuigen, offeren de functies van alle zintuigen en die van de levensadem als offeringen in het vuur van de beheerste geest.

Betekenisverklaring

In dit vers wordt verwezen naar de yogamethode van Patañjali. In het Yoga-sūtra van Patañjali wordt de ziel pratyag-ātmā en parāg-ātmā ge-noemd. Zolang de ziel gehecht is aan zinsbevrediging wordt ze parāg-ātmā genoemd, maar zodra dezelfde ziel zich daarvan onthecht heeft, wordt ze pratyag-ātmā genoemd. De ziel is onderworpen aan het functioneren van tien ver-schillende soorten lucht die werkzaam zijn in het lichaam; dit is te zien binnen het ademhalingssysteem. De yogamethode van Patañjali geeft technische instruc-ties over hoe men de functies van de lucht in het lichaam kan beheersen, zodat alle functies van de lucht uiteindelijk gunstig zijn om de ziel van materiële gehechtheid te zuiveren. Volgens de genoemde yogamethode is pratyag-ātmā het uiteindelijke doel. Deze pratyag-ātmā heeft zich teruggetrokken van activiteiten in de materie. De zintuigen staan in wisselwerking met de zinsobjecten, zoals het oor met horen, de ogen met zien, de neus met ruiken, de tong met proeven en de hand met aanraken; op die manier zijn ze allemaal bezig met activiteiten buiten het zelf. Ze worden de functies van de prāṇa-vāyu genoemd. De apāna-vāyu gaat neerwaarts, vyāna-vāyu zorgt voor inkrimpen en uitzetten, samāna-vāyu zorgt voor evenwicht, udāna-vāyu gaat opwaarts, en wanneer iemand verlicht is, gebruikt hij deze allemaal in het zoeken naar zelfrealisatie.

Tekst

dravya-yajñās tapo-yajñā
yoga-yajñās tathāpare
svādhyāya-jñāna-yajñāś ca
yatayaḥ saṁśita-vratāḥ

Synoniemen

dravya-yajñāḥ — het offeren van onze bezittingen; tapaḥ-yajñāḥ — offer van ascese; yoga-yajñāḥ — offer van achtvoudige mystiek; tathā — zo; apare — anderen; svādhyāya — offer van het bestuderen van de Veda’s; jñāna-yajñāḥ — offer van het verwerven van transcendentale kennis; ca — ook; yatayaḥ — verlichte personen; saṁśita-vratāḥ — strikte geloften afgelegd hebben.

Vertaling

Na strikte geloften te hebben afgelegd, bereiken sommigen verlichting door hun bezittingen op te offeren; anderen bereiken verlichting door zware ascese te beoefenen, door het achtvoudige mystieke yogasysteem te volgen of door de Veda’s te bestuderen om vorderingen te maken in transcendentale kennis.

Betekenisverklaring

Offers kunnen worden ondergebracht in verscheidene afdelingen. Zo zijn er personen die hun bezittingen offeren in de vorm van verschillende soorten liefdadigheid. In India openen de rijke handelslieden of de adel verschillende liefdadigheidsinstellingen zoals dharma-śālā, anna-kṣetra, atithi-śālā, anāthālya en vidyā-pīṭha. Ook in andere landen zijn er veel ziekenhuizen, bejaardentehuizen en soortgelijke liefdadigheidsinstellingen die bedoeld zijn voor het gratis verspreiden van voedsel, onderwijs en medische hulp aan de armen. Al deze liefdadigheidsactiviteiten worden dravyamaya-yajña genoemd.

Anderen die in dit leven vooruitgang willen maken of die bevorderd willen worden naar hogere planeten in het universum, aanvaarden vele soorten van ascese zoals candrāyaṇa en cāturmāsya. Deze processen brengen strenge geloften met zich mee voor een leven volgens strikte regels. Door de gelofte van cāturmāsya scheert de kandidaat zich bijvoorbeeld niet gedurende vier maanden van het jaar (juli tot oktober), onthoudt hij zich van bepaalde voedselsoorten, eet hij īīn keer per dag of verlaat hij zijn huis niet. Zulke offers van de gemakken van het leven worden tapomaya-yajña genoemd.

Daarnaast zijn er anderen die verschillende soorten mystieke yoga beoefenen, zoals het systeem van Patañjali (om op te gaan in het bestaan van de Heer) of haṭha- yoga of aṣṭāṅga-yoga (voor bepaalde perfecties). En sommigen reizen naar alle heilige pelgrimsoorden. Al deze activiteiten worden yoga-yajña genoemd, offers voor een bepaalde soort perfectie in de materiële wereld.

Weer anderen zijn bezig met het bestuderen van de Veda’s, in het bijzonder de upaniṣads en de Vedānta-sūtra’s of de sāṅkhya-filosofie. Al deze offers worden svādhyāya-yajña genoemd, zich toeleggen op het offer van studie.

Alle genoemde yogī’s zijn vol vertrouwen bezig met verschillende soorten offers en zoeken naar een hogere status in het leven. Maar het Kṛṣṇa-bewustzijn verschilt hiervan, omdat het rechtstreekse dienst aan de Allerhoogste Heer is. Kṛṣṇa-bewustzijn kan niet worden bereikt door welke van de bovengenoemde soorten offers dan ook, maar kan alleen worden bereikt door de genade van de Heer en Zijn bonafide toegewijden. Kṛṣṇa-bewustzijn is daarom transcendentaal.

Tekst

apāne juhvati prāṇaṁ
prāṇe ’pānaṁ tathāpare
prāṇāpāna-gatī ruddhvā
prāṇāyāma-parāyaṇāḥ
apare niyatāhārāḥ
prāṇān prāṇeṣu juhvati

Synoniemen

apāne — in de lucht die omlaag werkt; juhvati — offeren; prāṇam — de lucht die naar buiten werkt; prāṇe — in de lucht die naar buiten gaat; apānam — de lucht die omlaag gaat; tathā — en ook; apare — anderen; prāṇa — van de lucht die naar buiten gaat; apāna — en de lucht die omlaaggaat; gatī — de beweging; ruddhvā — tegenhoudend; prāṇa-āyāma — een toestand van diepe meditatie die teweeg is gebracht door het stoppen van de ademhaling; parāyaṇāḥ — daartoe geneigd; apare — anderen; niyata — door beheerst te hebben; āhārāḥ — eten; prāṇān — de uitgaande lucht; prāṇeṣu — in de uitgaande lucht; juhvati — offeren.

Vertaling

Weer anderen, die zich aangetrokken voelen tot de methode waarmee de adem kan worden beheerst om zo in een toestand van diepe meditatie te blijven, offeren de uitgaande beweging van de lucht in de binnengaande en de ingeademde lucht in de uitgeademde. Wanneer ze op die manier de ademhaling volledig stoppen, blijven ze uiteindelijk in een toestand van diepe meditatie. Anderen, die zich beperken in hun eten, offeren de uitgeademde lucht in die lucht zelf als een offergave.

Betekenisverklaring

Deze yogamethode om de adem te beheersen wordt prāṇāyāma genoemd en in het begin wordt het binnen het haṭha-yoga-systeem beoefend door verschillende zithoudingen aan te nemen. Al deze oefeningen worden aangeraden voor het beheersen van de zintuigen om vooruitgang te maken in spirituele bewustwording. Deze beoefening houdt in dat men de soorten lucht in het lichaam beheerst om op die manier hun stroomrichtingen om te draaien. De apāna-lucht gaat neerwaarts en de prāṇa-lucht opwaarts. De prāṇāyāma-yogī oefent het ademhalen in de tegengestelde richting, totdat de stromingen geneutraliseerd zijn in pūraka, evenwicht. Het offeren van de uitgeademde lucht in de ingeademde lucht word recaka genoemd. Wanneer de twee luchtstromen volledig gestopt zijn, spreekt men van kumbhaka-yoga. Door kumbhaka-yoga te beoefenen kan men zijn levensduur verlengen om perfectie te bereiken in spirituele bewustwording. De intelligente yogī is geïnteresseerd in het bereiken van perfectie in īīn leven, zonder te wachten op een volgende. Door kumbhaka-yoga te beoefenen, verlengen de yogī’s hun levensduur met vele, vele jaren.

Maar een Kṛṣṇa-bewust persoon beheerst vanzelf zijn zintuigen, omdat hij altijd bezig is met transcendentale liefdedienst aan de Heer. Zijn zintuigen, die altijd bezig zijn met het dienen van Kṛṣṇa, krijgen geen kans om met iets anders bezig te zijn. Aan het eind van zijn leven wordt hij daarom natuurlijkerwijs overgebracht naar het transcendentale niveau van Heer Kṛṣṇa; daarom doet hij geen moeite om zijn levensduur te verlengen. De Bhagavad-gītā (14.26) stelt dat hij onmiddellijk verheven wordt tot het niveau van bevrijding:

māṁ ca yo ’vyabhicāreṇa
bhakti-yogena sevate
sa guṇān samatītyaitān
brahma-bhūyāya kalpate

‘Wie bezig is met onvermengde devotionele dienst aan de Heer, ontstijgt de hoedanigheden van de materiële natuur en wordt onmiddellijk verheven tot het spirituele niveau.’

Een Kṛṣṇa-bewust persoon begint op het transcendentale niveau en hij bevindt zich voortdurend in dat bewustzijn. Hij valt daarom niet terug en uiteindelijk gaat hij zonder uitstel de woonplaats van de Heer binnen.

Het beoefenen van zelfbeheersing door te minderen met eten vindt vanzelf plaats wanneer men uitsluitend kṛṣṇa-prasāda eet, voedsel dat eerst aan de Heer is geofferd. Minder eten is zeer behulpzaam bij het beheersen van de zintuigen. Zonder het beheersen van de zintuigen is het onmogelijk om los te komen uit de materiële verstrikking.

Tekst

sarve ’py ete yajña-vido
yajña-kṣapita-kalmaṣāḥ
yajña-śiṣṭāmṛta-bhujo
yānti brahma sanātanam

Synoniemen

sarve — allemaal; api — hoewel ogenschijnlijk verschillend; ete — deze; yajña-vidaḥ — die bekend zijn met het doel van het brengen van offers; yajña-kṣapita — gezuiverd zijn door zulke offers; kalmaṣāḥ — van karmische reacties op zonden; yajña-śiṣṭa — van het resultaat van het brengen van zulke yajña’s; amṛta-bhujaḥ — zij die zulke nectar hebben geproefd; yānti — naderen; brahma — de allerhoogste; sanātanam — eeuwige sfeer.

Vertaling

Al deze personen die het doel van offeren kennen, worden gezuiverd van hun karmische reacties op zonden en wanneer ze de nectar van de resultaten van hun offers hebben geproefd, gaan ze binnen in de allerhoogste, eeuwige sfeer.

Betekenisverklaring

Uit de voorgaande uitleg over de verschillende soorten offers (namelijk het offeren van onze bezittingen, het bestuderen van de Veda’s of filosofische doctrines en het beoefenen van de yogamethode) kan geconcludeerd worden dat hun gemeenschappelijke doel het beheersen van de zintuigen is. Zinsbevrediging is de grondoorzaak van het materiële bestaan en zolang men zich op het niveau van zinsbevrediging bevindt, heeft men geen kans om verheven te worden naar het niveau van volledige kennis, volkomen geluk en volkomen leven. Dit niveau bevindt zich in de eeuwige sfeer, de sfeer van Brahman.

Alle bovengenoemde offers helpen iemand om gezuiverd te worden van de zondige terugslagen van het materiële bestaan. Door deze vooruitgang in het leven wordt men niet alleen gelukkig en leeft men niet alleen in overvloed, maar zal men aan het eind ook binnengaan in het eeuwige koninkrijk van God, ofwel door op te gaan in het onpersoonlijk Brahman ofwel door rechtstreeks om te gaan met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa.

Tekst

nāyaṁ loko ’sty ayajñasya
kuto ’nyaḥ kuru-sattama

Synoniemen

na — nooit; ayam — deze; lokaḥ — planeet; asti — er is; ayajñasya — voor iemand die geen offers brengt; kutaḥ — waar is; anyaḥ — de andere; kuru-sat-tama — o beste van de Kuru’s.

Vertaling

O beste van de Kuru-dynastie, zonder te offeren kan niemand ooit gelukkig zijn op deze planeet of in dit leven — laat staan in het volgende.

Betekenisverklaring

In welke vorm van materieel bestaan iemand zich ook bevindt, het is onvermijdelijk dat hij in onwetendheid verkeert over zijn werkelijke situatie. Met andere woorden, het materiële bestaan is het gevolg van de veelvoudige terugslagen van onze zondige levens. Onwetendheid is de oorzaak van zondig leven en zondig leven zorgt ervoor dat iemand zich voort blijft slepen in het materiële bestaan. De menselijke levensvorm is de enige uitweg uit deze verstrikking. De Veda’s geven ons daarom een kans te ontsnappen, door ons te wijzen op de paden van religie, economische welstand, gereguleerde zinsbevrediging en uiteindelijk op de manier waarop we helemaal uit deze ellendige toestand kunnen loskomen.

Het pad van religie of de verschillende soorten offers die hierboven aangeraden werden, lost vanzelf onze economische problemen op. Door het verrichten van yajña kunnen we genoeg voedsel krijgen, genoeg melk enz. — zelfs al is er een zogenaamde bevolkingsgroei. Wanneer het lichaam van alles voorzien is, dan is de volgende stap natuurlijk het bevredigen van de zintuigen. De Veda’s schrijven daarom een religieus huwelijk voor, voor gereguleerde zinsbevrediging. Op die manier wordt iemand geleidelijk aan verheven tot het niveau waarop hij bevrijd raakt van materiële gebondenheid, en de hoogste perfectie van een leven in bevrijding is rechtstreekse omgang met de Allerhoogste Heer.

Zoals hierboven beschreven werd, wordt perfectie bereikt door het verrichten van yajña (offers). Maar als iemand niet bereid is om yajña te verrichten volgens de Veda’s, hoe kan hij dan verwachten zelfs in dit lichaam een gelukkig leven te leiden, om niet te spreken van een ander lichaam op een andere planeet? Op verschillende hemelse planeten zijn er verschillende gradaties van materieel comfort en in alle gevallen kennen personen die verschillende soorten yajña verrichten een enorm geluk. Maar de hoogste vorm van geluk die iemand kan bereiken is door bevorderd te worden naar de spirituele planeten door Kṛṣṇa-bewustzijn te beoefenen. Een Kṛṣṇa-bewust leven leiden is daarom de oplossing voor alle problemen van het materiële bestaan.

Tekst

evaṁ bahu-vidhā yajñā
vitatā brahmaṇo mukhe
karma-jān viddhi tān sarvān
evaṁ jñātvā vimokṣyase

Synoniemen

evam — zo; bahu-vidhāḥ — verschillende soorten; yajñāḥ — offers; vitatāḥ — zijn verspreid; brahmaṇaḥ — van de Veda’s; mukhe — door de mond; karma-jān — voortgekomen uit activiteit; viddhi — je moet weten; tān — hen; sarvān — allemaal; evam — zo; jñātvā — wetend; vimokṣyase — je zult bevrijd worden.

Vertaling

Al deze verschillende soorten offers worden door de Veda’s aanbevolen en hebben hun oorsprong in verschillende soorten activiteiten. Wanneer je ze als zodanig kent, zul je bevrijd worden.

Betekenisverklaring

Zoals hierboven besproken werd, worden er in de Veda’s verschillende soorten offers vermeld, die geschikt zijn voor mensen met verschillende soorten activiteiten. Omdat mensen zo volkomen in beslag worden genomen door de lichamelijke levensopvatting, zijn deze offers zo ingesteld dat iemand actief kan zijn met het lichaam, met de geest of met de intelligentie. Maar al deze activiteiten worden aanbevolen om uiteindelijk bevrijd te raken van het lichaam. Dit wordt hier bevestigd door de woorden uit de mond van de Heer Zelf.

Tekst

śreyān dravya-mayād yajñāj
jñāna-yajñaḥ paran-tapa
sarvaṁ karmākhilaṁ pārtha
jñāne parisamāpyate

Synoniemen

śreyān — beter; dravya-mayāt — van materiële bezittingen; yajñāt — dan het offer; jñāna-yajñaḥ — offeren met kennis; parantapa — o bedwinger van de vijand; sarvam — alle; karma — activiteiten; akhilam — in totaal; pārtha — o zoon van Pṛthā; jñāne — in kennis; parisamāpyate — eindigen.

Vertaling

O bedwinger van de vijand, het is beter een offer te brengen met kennis dan enkel materiële bezittingen te offeren. Per slot van rekening, o zoon van Pṛthā, bereiken alle offeractiviteiten hun hoogtepunt in transcendentale kennis.

Betekenisverklaring

Het doel van alle offers is om tot het niveau van complete kennis te komen om vervolgens bevrijd te worden van materiële ellende en uiteindelijk transcendentale liefdedienst aan de Allerhoogste Heer (Kṛṣṇa-bewustzijn) te verrichten. Niettemin schuilt er een mysterie in al deze verschillende offeractiviteiten en men moet dit mysterie doorgronden. Offers nemen verschillende vormen aan overeenkomstig het bepaalde geloof van degene die het offer brengt. Wanneer iemands geloof tot het punt van transcendentale kennis komt, moet zo iemand gezien worden als verder gevorderd dan hen die zonder zulke kennis alleen maar materiële bezittingen offeren, want zonder tot kennis te komen, blijven offers op het materiële niveau en leveren spiritueel gezien geen voordeel op.

Ware kennis culmineert in Kṛṣṇa-bewustzijn, het hoogste niveau van transcen-dentale kennis. Offers die degene die ze verricht niet verheffen in kennis, zijn niet meer dan materiële activiteiten. Maar wanneer offers worden verricht met transcendentale kennis, komen al deze activiteiten op het spirituele niveau. Afhankelijk van de verschillen in bewustzijn worden offeractiviteiten karma-kāṇḍa (resultaatgerichte activiteiten) genoemd en soms jñāna-kāṇḍa (het ontwikkelen van kennis om de waarheid te achterhalen). Het is beter wanneer het doel kennis is.

Tekst

tad viddhi praṇipātena
paripraśnena sevayā
upadekṣyanti te jñānaṁ
jñāninas tattva-darśinaḥ

Synoniemen

tat — die kennis van verschillende offers; viddhi — probeer te begrijpen; praṇipātena — door een spiritueel leraar te benaderen; paripraśnena — door nederig vragen te stellen; sevayā — door te dienen; upadekṣyanti — zij zullen inwijden; te — jou; jñānam — in kennis; jñāninaḥ — de zelfgerealiseerden; tattva — van de waarheid; darśinaḥ — zieners.

Vertaling

Probeer de waarheid te begrijpen door een spiritueel leraar te benaderen. Stel hem in alle nederigheid vragen en wees hem dienstbaar. De zelfgerealiseerde zielen kunnen kennis aan je overdragen, omdat ze de waarheid hebben gezien.

Betekenisverklaring

Het pad van spirituele bewustwording is ongetwijfeld moeilijk. De Heer raadt ons daarom aan om een bonafide spiritueel leraar te benaderen die deel uitmaakt van de opeenvolging van discipelen vanaf de Heer Zelf. Niemand kan een bonafide spiritueel leraar zijn zonder dit principe van de opeenvolging van discipelen te volgen. De Heer is de oorspronkelijke spiritueel leraar en iemand in de opeenvolging van discipelen kan zijn discipel de boodschap van de Heer overdragen zoals ze is. Niemand kan zijn spiritualiteit ontwikkelen door zijn eigen proces te verzinnen, zoals dwaze huichelaars gewoonlijk doen.

Het Bhāgavatam (6.3.19) zegt: dharmaṁ tu sākṣād bhagavat-praṇītam — het pad van religie wordt rechtstreeks door de Heer bepaald. Mentale speculatie of droge argumenten kunnen iemand niet verder helpen op het juiste pad. Men kan evenmin vooruitgang maken in het spirituele leven door op eigen houtje boeken van wijsheid te bestuderen. Om kennis te krijgen moet men een bonafide spiritueel leraar benaderen. Zo’n spiritueel leraar moet men met volledige overgave aanvaarden en men moet de spiritueel leraar dienen als een nederige dienaar, zonder valse trots. De tevredenheid van de spiritueel leraar is het geheim voor het maken van vooruitgang in het spirituele leven. Vragen stellen en overgave vormen de juiste combinatie om het spirituele te begrijpen. Tenzij er sprake is van overgave en dienstbaarheid, zullen vragen aan de geleerde spiritueel leraar geen effect hebben. Men moet in staat zijn de test van de spiritueel leraar te doorstaan en wanneer hij het oprechte verlangen van de discipel ziet, zal hij hem vanzelfsprekend zegenen met werkelijk spiritueel begrip.

In dit vers worden zowel blind volgen als het stellen van absurde vragen verworpen. Niet alleen moet de discipel nederig naar de spiritueel leraar luisteren, ook moet hij door nederigheid en dienstbaarheid en door het stellen van vragen een duidelijk inzicht van hem krijgen. Een bonafide spiritueel leraar is van nature heel vriendelijk voor zijn discipel. Als de leerling daarom nederig is en altijd bereid om te dienen, wordt de uitwisseling van kennis en het stellen van vragen volmaakt.

Tekst

yaj jñātvā na punar moham
evaṁ yāsyasi pāṇḍava
yena bhūtāny aśeṣāṇi
drakṣyasy ātmany atho mayi

Synoniemen

yat — wat; jñātvā — wetend; na — nooit; punaḥ — opnieuw; moham — naar illusie; evam — zoals dit; yāsyasi — je zult gaan; pāṇḍava — o zoon van Pāṇḍu; yena — door welke; bhūtāni — levende wezens; aśeṣāṇi — alle; drakṣyasi — je zult zien; ātmani — in de Allerhoogste Ziel; atha u — of met andere woorden; mayi — in Mij.

Vertaling

Wanneer je werkelijke kennis hebt gekregen van een zelfgerealiseerde ziel, zul je nooit meer in zulke illusie vervallen, omdat je door deze kennis zult zien dat alle levende wezens niets anders zijn dan een deel van de Allerhoogste, of met andere woorden, dat ze Mij toebehoren.

Betekenisverklaring

Het resultaat van het ontvangen van kennis van een zelfgerealiseerde ziel of iemand die de dingen kent zoals ze zijn, is het begrip dat alle levende wezens integrerende deeltjes zijn van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Heer Śrī Kṛṣṇa. Het idee van een bestaan afzonderlijk van Kṛṣṇa wordt māyā genoemd (mā — niet, yā — dit). Sommige mensen denken dat we niets met Kṛṣṇa te maken hebben, dat Kṛṣṇa alleen maar een grote historische persoonlijkheid is en dat het Absolute het onpersoonlijk Brahman is. Maar in de Bhagavad-gītā staat duidelijk vermeld dat dit onpersoonlijk Brahman de persoonlijke uitstraling van Kṛṣṇa is. Als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is Kṛṣṇa de oorzaak van alles. In de Brahma-saṁhitā wordt duidelijk gezegd dat Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is, de oorzaak van alle oorzaken. Zelfs de miljoenen incarnaties zijn enkel Zijn verschillende expansies. Op dezelfde manier zijn de levende wezens ook expansies van Kṛṣṇa.

De māyāvādī-filosofen maken de denkfout dat Kṛṣṇa Zijn eigen afzonderlijke bestaan verliest in Zijn vele expansies. Dit is een materiële opvatting. In de materiële wereld zien we dat wanneer een object in fragmenten gesplitst wordt het zijn eigen, oorspronkelijke identiteit verliest. Maar de māyāvādī-filosofen kunnen niet begrijpen dat ‘absoluut’ betekent dat īīn plus īīn gelijk is aan īīn, en dat īīn min īīn ook gelijk is aan īīn. Dat is de realiteit van de absolute wereld.

Door gebrek aan voldoende kennis van de absolute wetenschap zijn we nu bedekt door illusie en daarom denken we dat we losstaan van Kṛṣṇa. Hoewel we afzonderlijke deeltjes van Kṛṣṇa zijn, zijn we desondanks niet verschillend van Hem. De lichamelijke verschillen tussen de levende wezens onderling zijn māyā of niet werkelijk. We worden allemaal verondersteld Kṛṣṇa tevreden te stellen. Het was alleen door māyā dat Arjuna dacht dat de tijdelijke lichamelijk relatie die hij met zijn familieleden had, belangrijker was dan zijn eeuwige spirituele relatie met Kṛṣṇa. De hele filosofie van de Gītā is gericht op dit doel: dat een levend wezen, als eeuwige dienaar van Kṛṣṇa, niet van Kṛṣṇa gescheiden kan worden, en het idee dat het een identiteit heeft die losstaat van Kṛṣṇa, wordt māyā genoemd. Als afzonderlijke integrerende deeltjes van de Allerhoogste hebben de levende wezens een bepaald doel. Omdat ze dat doel sinds onheuglijke tijden vergeten zijn, bevinden ze zich in verschillende lichamen, als mensen, dieren, halfgoden enz. Zulke lichamelijke verschillen komen voort uit het vergeten van de transcendentale dienst aan de Heer. Maar wanneer men bezig is met transcendentale dienst door Kṛṣṇa-bewustzijn, raakt men meteen bevrijd van deze illusie.

Zulke kennis kan men alleen van de bonafide spiritueel leraar ontvangen en men kan daardoor aan het waanidee ontkomen dat het levend wezen gelijk is aan Kṛṣṇa. Dat de Allerhoogste Ziel, Kṛṣṇa, de allerhoogste toevlucht is voor alle levende wezens, is perfecte kennis, maar door het opgeven van deze toevlucht raken de levende wezens verward door de materiële energie en denken ze dat ze een afzonderlijke identiteit hebben. Door zo verschillende soorten materiële identiteiten aan te nemen, vergeten ze Kṛṣṇa. Maar wanneer zulke verwarde levende wezens Kṛṣṇa-bewust worden, bevinden ze zich op het pad naar bevrijding. Dit wordt bevestigd in het Bhāgavatam (2.10.6): muktir hitvānyathā-rūpaṁ svarūpeṇa vyava-sthitiḥ. Bevrijding betekent dat men zich in zijn eigen wezenlijke positie bevindt als een eeuwige dienaar van Kṛṣṇa (Kṛṣṇa-bewustzijn).

Tekst

api ced asi pāpebhyaḥ
sarvebhyaḥ pāpa-kṛt-tamaḥ
sarvaṁ jñāna-plavenaiva
vṛjinaṁ santariṣyasi

Synoniemen

api — zelfs; cet — als; asi — je bent; pāpebhyaḥ — van zondaars; sarvebhyaḥ — van alle; pāpa-kṛt-tamaḥ — de grootste zondaar; sarvam — al deze karmische reacties op zonden; jñāna-plavena — met de boot van transcendentale kennis; eva — zeker; vṛjinam — de oceaan van ellende; santariṣyasi — je zult helemaal oversteken.

Vertaling

Ook al word je als de zondigste van alle zondaars beschouwd, toch zul je in staat zijn om de oceaan van ellende over te steken, wanneer je je in het schip van transcendentale kennis bevindt.

Betekenisverklaring

Een juist begrip van onze wezenlijke positie in relatie met Kṛṣṇa is zo fijn, dat het ons meteen uit de strijd om het bestaan kan halen, die plaatsvindt in de oceaan van onwetendheid. De materiële wereld wordt soms als een oceaan van onwetendheid beschouwd en soms als een laaiende bosbrand. In de oceaan is de strijd om het bestaan erg zwaar, hoe goed iemand ook kan zwemmen. Wanneer iemand de worstelende zwemmer uit de oceaan komt lichten, dan is hij de grootste redder. De volmaakte kennis die wordt ontvangen van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, is het pad van bevrijding. De boot van het Kṛṣṇa-bewustzijn is heel eenvoudig, maar tegelijkertijd het meest verheven.

Tekst

yathaidhāṁsi samiddho ’gnir
bhasma-sāt kurute ’rjuna
jñānāgniḥ sarva-karmāṇi
bhasma-sāt kurute tathā

Synoniemen

yathā — net zoals; edhāṁsi — brandhout; samiddhaḥ — laaiend; agniḥ — vuur; bhasma-sāt — as; kurute — verandert; arjuna — o Arjuna; jñāna-agniḥ — het vuur van kennis; sarva-karmāṇi — alle karmische reacties op materiële activiteiten; bhasma-sāt — tot as; kurute — het verandert; tathā — op dezelfde manier.

Vertaling

Zoals een laaiend vuur brandhout in as verandert, o Arjuna, zo verbrandt het vuur van kennis al het karma voor materiële activiteiten tot as.

Betekenisverklaring

Volmaakte kennis van het zelf, het Superzelf en van hun relatie wordt hier met vuur vergeleken. Dit vuur brandt niet alleen al het karma voor zondige activiteiten op, maar verandert ook al het karma voor vrome activiteiten in as. Er zijn verschillende stadia van karma: karma in aanmaak, karma dat al vruchten draagt, karma dat al bereikt is en a priori karma. Maar kennis van de wezenlijke positie van het levend wezen verbrandt alles tot as. Wanneer iemand volledige kennis heeft, wordt al het karma, zowel a priori als a posteriori, opgebrand. In de Veda’s (Bṛhad-āraṇyaka Upaniṣad 4.4.22) staat ubhe uhaivaiṣa ete taraty amṛtaḥ sādhv-asādhūnī: ‘Men komt zowel het goede als het slechte karma voor activiteiten te boven.’

Tekst

na hi jñānena sadṛśaṁ
pavitram iha vidyate
tat svayaṁ yoga-saṁsiddhaḥ
kālenātmani vindati

Synoniemen

na — niets; hi — zeker; jñānena — met kennis; sadṛśam — in vergelijking; pavitram — geheiligd; iha — in deze wereld; vidyate — bestaat; tat — dat; svayam — zichzelf; yoga — met devotie; saṁsiddhaḥ — hij die volgroeid is; kālena — in de loop der tijd; ātmani — in zichzelf; vindati — geniet.

Vertaling

In deze wereld is er niets zo verheven en zuiver als transcendentale kennis. Zulke kennis is de rijpe vrucht van alle mystiek. En degene die volleerd is in het beoefenen van devotionele dienst, zal na verloop van tijd innerlijk plezier beleven aan deze kennis.

Betekenisverklaring

Wanneer we spreken over transcendentale kennis dan bedoelen we daarmee het hebben van spiritueel begrip. Er bestaat niets zo verheven en zuiver als transcendentale kennis. Onwetendheid is de oorzaak van onze gebondenheid en kennis is de oorzaak van onze bevrijding. Deze kennis is de rijpe vrucht van devotionele dienst en wanneer iemand gegrond is in transcendentale kennis, hoeft hij nergens anders naar vrede te zoeken, omdat hij vrede in zichzelf ervaart. Met andere woorden, deze kennis en vrede bereiken hun hoogtepunt in Kṛṣṇa-bewustzijn. Dat is de eindconclusie van de Bhagavad-gītā.

Tekst

śraddhāvāḻ labhate jñānaṁ
tat-paraḥ saṁyatendriyaḥ
jñānaṁ labdhvā parāṁ śāntim
acireṇādhigacchati

Synoniemen

śraddhā-vān — iemand met een vast geloof; labhate — verwerft; jñānam — kennis; tat-paraḥ — er erg aan gehecht; saṁyata — beheerst; indriyaḥ — zintuigen; jñānam — kennis; labdhvā — gekregen; parām — transcendentale; śāntim — vrede; acireṇa — heel spoedig; adhigacchati — bereikt.

Vertaling

Een mens met een vast geloof, die zich wijdt aan transcendentale kennis en die zijn zintuigen beheerst, is gekwalificeerd om zulke kennis te ontvangen. En heeft zo iemand die kennis eenmaal ontvangen, dan bereikt hij spoedig de allerhoogste spirituele vrede.

Betekenisverklaring

Zulke kennis in Kṛṣṇa-bewustzijn kan verkregen worden door iemand die een vast geloof heeft in Kṛṣṇa. Iemand wordt gelovig genoemd wanneer hij denkt dat hij door eenvoudig Kṛṣṇa-bewust actief te zijn de hoogste perfectie kan bereiken. Dit geloof wordt bereikt door devotionele dienst te verrichten en door het chanten van Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare, waardoor het hart van alle materiële vuiligheid gezuiverd wordt. Bovendien moet men de zintuigen beheersen. Wie in Kṛṣṇa gelooft en zijn zintuigen beheerst, kan gemakkelijk en zonder uitstel volmaaktheid bereiken in de kennis van het Kṛṣṇa-bewustzijn.

Tekst

ajñaś cāśraddadhānaś ca
saṁśayātmā vinaśyati
nāyaṁ loko ’sti na paro
na sukhaṁ saṁśayātmanaḥ

Synoniemen

ajñaḥ — een dwaas die geen kennis heeft van standaardgeschriften; ca — en; aśraddadhānaḥ — zonder geloof of vertrouwen in de geopenbaarde teksten; ca — ook; saṁśaya — met twijfels; ātmā — een persoon; vinaśyati — valt terug; na — nooit; ayam — in deze; lokaḥ — wereld; asti — er is; na — evenmin; paraḥ — in het volgend leven; na — niet; sukham — geluk; saṁśaya — vol twijfels; ātmanaḥ — van de persoon.

Vertaling

Onwetende en ongelovige personen daarentegen, die twijfelen aan de geopenbaarde geschriften, bereiken geen godsbewustzijn, maar komen ten val. Voor de twijfelende ziel bestaat er geen geluk, niet in deze wereld en niet in de volgende.

Betekenisverklaring

Uit de vele gevestigde en gezaghebbende heilige teksten is de Bhagavad-gītā de beste. Personen die nagenoeg als dieren zijn, hebben geen geloof in of kennis van de erkende geopenbaarde teksten. Sommigen hebben wel kennis, maar hechten geen geloof aan deze teksten zelfs al kunnen ze er passages uit citeren. En zelfs al geloven anderen wel in heilige teksten zoals de Bhagavad-gītā, toch geloven ze niet in de Persoonlijkheid Gods, Śrī Kṛṣṇa, of aanbidden Hem niet. Zulke personen komen niet tot Kṛṣṇa-bewustzijn, maar ze komen ten val.

Van alle hierboven genoemde personen, maken zij die geen geloof hebben en die altijd twijfelen, geen enkele vooruitgang. Personen die niet in God en Zijn geopenbaarde woorden geloven, zullen in deze wereld niets goeds tegenkomen en evenmin in de volgende. Voor hen bestaat er geen enkel geluk. Men moet de principes van de geopenbaarde teksten daarom met vertrouwen volgen om zo verheven te worden tot het niveau van kennis. Alleen deze kennis zal iemand helpen om bevorderd te worden naar het transcendentale niveau van spiritueel begrip. Met andere woorden, twijfelende personen hebben geen enkele positie op het pad van spirituele emancipatie. Men moet daarom in de voetstappen van de grote ācārya’s volgen, die deel uitmaken van de opeenvolging van discipelen, en zo succesvol worden.

Tekst

yoga-sannyasta-karmāṇaṁ
jñāna-sañchinna-saṁśayam
ātmavantaṁ na karmāṇi
nibadhnanti dhanañ-jaya

Synoniemen

yoga — door devotionele dienst in karma-yoga; sannyasta — iemand die zich onthecht heeft; karmāṇam — de vruchten van zijn activiteiten; jñāna — door kennis; sañchinna — gesneden; saṁśayam — twijfels; ātma-vantam — verankerd in het zelf; na — nooit; karmāṇi — activiteiten; nibadhnanti — binden; dhanañjaya — o overwinnaar van rijkdom.

Vertaling

Wie devotionele dienst verricht en zich daarbij van de vruchten van zijn activiteiten onthecht en van wie de twijfels door transcendentale kennis vernietigd zijn, is werkelijk verankerd in het zelf. Op deze manier raakt hij niet meer gebonden door het karma voor zijn activiteiten, o overwinnaar van rijkdom.

Betekenisverklaring

Wie de instructie van de Bhagavad-gītā opvolgt zoals die is overgedragen door de Heer, de Persoonlijkheid Gods Zelf, raakt door de genade van transcendentale kennis bevrijd van al zijn twijfels. Als integrerend deeltje van de Heer dat volledig Kṛṣṇa-bewust is, is hij al gegrond in zelfkennis. Op die manier staat hij zonder twijfel boven gebondenheid door activiteiten.

Tekst

tasmād ajñāna-sambhūtaṁ
hṛt-sthaṁ jñānāsinātmanaḥ
chittvainaṁ saṁśayaṁ yogam
ātiṣṭhottiṣṭha bhārata

Synoniemen

tasmāt — daarom; ajñāna-sambhūtam — voortgekomen uit onwetendheid; hṛt-stham — zich bevindend in het hart; jñāna — van kennis; asinā — met het wapen; ātmanaḥ — van het zelf; chittvā — afsnijdend; enam — deze; saṁśayam — twijfel; yogam — in yoga; ātiṣṭha — leg je toe op; uttiṣṭha — sta op om te strijden; bhārata — o afstammeling van Bharata.

Vertaling

Daarom moeten de twijfels die door onwetendheid in je hart verschenen zijn, worden weggekapt met het zwaard der kennis. O Bhārata, wapen jezelf met yoga en sta op en strijd.

Betekenisverklaring

De yogamethode die in dit hoofdstuk onderwezen werd, wordt sanātana-yoga genoemd of eeuwige activiteiten die door het levende wezen verricht worden. Deze yoga heeft twee onderverdelingen in offeractiviteiten: de eerste wordt het offer van materiële bezittingen genoemd en de andere kennis van het zelf, wat een zuiver spirituele activiteit is. Als het offeren van iemands materiële bezittingen niet gericht is op spirituele bewustwording, dan worden zulke offers materieel. Maar wie zulke offers brengt met een spiritueel doel of in devotionele dienst, brengt een volmaakt offer.

Wanneer we tot spirituele activiteiten komen, zullen we zien dat ook die in twee groepen onderverdeeld worden, namelijk het begrijpen van het eigen zelf (of iemands wezenlijke positie) en het begrijpen van de waarheid over de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Wie het pad van de Bhagavad-gītā zoals ze is volgt, kan deze twee belangrijke onderverdelingen van spirituele kennis heel gemakkelijk begrijpen. Er bestaat voor hem geen moeilijkheid in het krijgen van perfecte kennis van het zelf als een integrerend deeltje van de Heer. Een dergelijk begrip is heilzaam, omdat zo’n persoon gemakkelijk de transcendentale activiteiten van de Heer kan begrijpen.

In het begin van dit hoofdstuk werden de transcendentale activiteiten van de Heer door de Allerhoogste Heer Zelf besproken. Wie de instructies van de Gītā niet begrijpt, heeft geen geloof en moet worden beschouwd als iemand die misbruik maakt van de minieme hoeveelheid onafhankelijkheid die hem door de Heer is toegekend. Wie ondanks zulke instructies de werkelijke aard van de Heer als de eeuwige, gelukzalige, alwetende Persoonlijkheid Gods niet kent, is beslist de grootste dwaas die er bestaat.

Onwetendheid kan worden weggenomen door geleidelijke aanvaarding van de principes van het Kṛṣṇa-bewustzijn. Kṛṣṇa-bewustzijn wordt opgewekt door verschillende soorten offers aan de halfgoden, offers aan Brahman, het offer van het celibaat, het offer in het gezinsleven, in het beheersen van de zintuigen, in het beoefenen van mystieke yoga, in ascese, in het afstand doen van materiële bezittingen, in het bestuderen van de Veda’s, en in het deel uitmaken van het sociale stelsel dat varṇāśrama-dharma wordt genoemd. Al deze onderdelen worden offers genoemd en ze zijn allemaal gebaseerd op gereguleerde activiteit. Maar in al deze activiteiten is zelfrealisatie de belangrijke factor. Iemand die dat doel nastreeft, is werkelijk gekwalificeerd om de Bhagavad-gītā te bestuderen, maar iemand die aan de autoriteit van Kṛṣṇa twijfelt, valt terug. Men wordt daarom aangeraden om de Bhagavad-gītā of ieder ander geschrift te bestuderen onder leiding van een bonafide spiritueel leraar die men dient en aan wie men zich overgeeft.

Een bonafide spiritueel leraar maakt deel uit van de opeenvolging van discipelen die al sinds onheuglijke tijden bestaat en hij wijkt niet in het minst af van de instructies van de Allerhoogste Heer, zoals die miljoenen jaren geleden werden overgedragen aan de zonnegod, door wie de instructies van de Bhagavad-gītā het aardse koninkrijk hebben bereikt. Men moet het pad van de Bhagavad-gītā daarom volgen zoals dat in de Gītā zelf uiteengezet is en men moet oppassen voor egoïstische mensen die uit zijn op het vergroten van hun eigen macht, roem en rijkdom en die anderen van het werkelijke pad laten afwijken. De Heer is beslist de allerhoogste persoon en Zijn activiteiten zijn transcendentaal. Wie dit begrijpt, is een bevrijd persoon vanaf het moment dat hij de Bhagavad-gītā begint te bestuderen.

Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het vierde hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘Transcendentale kennis’.