Skip to main content

TEXT 11

TEXT 11

Tekst

Texte

ye yathā māṁ prapadyante
tāṁs tathaiva bhajāmy aham
mama vartmānuvartante
manuṣyāḥ pārtha sarvaśaḥ
ye yathā māṁ prapadyante
tāṁs tathaiva bhajāmy aham
mama vartmānuvartante
manuṣyāḥ pārtha sarvaśaḥ

Synoniemen

Synonyms

ye — allen die; yathā — zoals; mām — aan Mij; prapadyante — overgeven; tān — hen; tathā — zo; eva — zeker; bhajāmi — beloon; aham — Ik; mama — Mijn; vartma — pad; anuvartante — volgen; manuṣyāḥ — alle mensen; pārtha — o zoon van Pṛthā; sarvaśaḥ — in alle opzichten.

ye: tous ceux; yathā: comme; mām: à Moi; prapadyante: s’abandonnent; tān: eux; tathā: ainsi; eva: certes; bhajāmi: récompense; aham: Je; mama: Ma; vartma: voie; anuvartante: suivent; manuṣyāḥ: tous les hommes; pārtha: ô fils de Pṛthā; sarvaśaḥ: à tous égards.

Vertaling

Translation

Ik beloon iedereen al naargelang ze zich aan Mij overgeven. Iedereen volgt Mijn pad in alle opzichten, o zoon van Pṛthā.

Quoi qu’ils fassent, tous suivent Ma voie, ô fils de Pṛthā, et selon qu’ils s’abandonnent à Moi, en proportion, Je les récompense.

Betekenisverklaring

Purport

Iedereen is op zoek naar Kṛṣṇa in de verschillende aspecten van Zijn manifestaties. Van Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, kan men zich gedeeltelijk bewustworden in Zijn onpersoonlijke brahmajyoti-gloed en als de alomtegenwoordige Superziel, die in alles aanwezig is, met inbegrip van de atoomdeeltjes. Maar alleen Zijn zuivere toegewijden kunnen zich volledig van Hem bewustworden. Kṛṣṇa is zo het object van ieders bewustwording en zo wordt iedereen tevredengesteld naargelang iemands verlangen Hem te hebben.

Ook in de spirituele wereld heeft Kṛṣṇa uitwisselingen met Zijn zuivere toegewijden in de bepaalde transcendentale vorm waarin de toegewijde Hem wil. De ene toegewijde wil Kṛṣṇa misschien als de allerhoogste meester, een andere als zijn persoonlijke vriend, een andere als zijn zoon en weer een andere als zijn geliefde. Kṛṣṇa beloont alle toegewijden in gelijke mate overeenkomstig de gradaties van intensiteit van hun liefde voor Hem. Dezelfde uitwisselingen van gevoelens zijn ook aanwezig in de materiële wereld en vinden op een evenredige manier plaats tussen de Heer en de verschillende soorten aanbidders. Zowel de zuivere toegewijden hier als die in de transcendentale woonplaats gaan persoonlijk met Heer Kṛṣṇa om en kunnen Hem persoonlijk met liefde dienen en daardoor transcendentaal geluk ervaren.

Ook impersonalisten, die spirituele zelfmoord willen plegen door het individuele bestaan van het levend wezen te beëindigen, worden door Kṛṣṇa geholpen, doordat Hij hen in Zijn lichtgloed opneemt. Zulke impersonalisten weigeren de eeuwige, gelukzalige Persoonlijkheid Gods te aanvaarden; als gevolg daarvan beleven ze geen plezier aan het geluk van de persoonlijke, transcendentale dienst aan de Heer, omdat ze hun individualiteit hebben beëindigd. Enkele onder hen, zij die nog niet stevig verankerd zijn in het onpersoonlijke bestaan, keren terug naar dit materiële domein om hun sluimerende verlangens naar activiteiten te vervullen. Ze worden niet toegelaten tot de spirituele planeten, maar krijgen een nieuwe kans om actief te zijn op de materiële planeten.

Aan personen die zich bezighouden met resultaatgerichte activiteiten, kent de Heer, als de yajñeśvara, de verlangde resultaten van hun voorgeschreven plichten toe; aan yogī’s die mystieke krachten verlangen, worden zulke krachten toegekend. Met andere woorden, om succesvol te zijn is iedereen alleen afhankelijk van Zijn genade en alle mogelijke processen van spirituele vooruitgang zijn niets anders dan verschillende gradaties van succes op hetzelfde pad. Tenzij men tot de hoogste perfectie van Kṛṣṇa-bewustzijn komt, blijven alle ondernomen pogingen dus onvolmaakt; dit wordt beschreven in het Śrīmad-Bhāgavatam (2.3.10):

Sous Ses différents aspects, c’est Kṛṣṇa que tout le monde recherche. Dieu, la Personne Suprême, est partiellement réalisé sous deux aspects: le brahmajyoti, la radiance impersonnelle qui émane de Son corps, et le Paramātmā, l’Âme Suprême et omniprésente, qui réside en tout être et en toute chose, y compris dans les particules atomiques. Il n’est, par contre, pleinement réalisé que par Ses purs dévots. Kṛṣṇa est donc, pour tous, l’objet de la réalisation spirituelle, et chacun Le perçoit sous l’une ou l’autre de Ses formes, selon son désir de Le connaître.

Dans le monde spirituel également, Kṛṣṇa répond à l’amour de chaque dévot en tenant le rôle que ce dernier attend de Lui. Certains veulent voir en Lui le maître suprême, d’autres leur ami intime, leur fils, ou leur amant. Kṛṣṇa Se donne à chacun d’eux également, selon l’intensité de l’amour qu’on Lui porte. Et l’on retrouve ces mêmes échanges entre Kṛṣṇa et Ses différents dévots dans l’univers matériel. Tous les purs dévots, tant ici-bas que dans le royaume spirituel, jouissent de la compagnie du Seigneur et Le servent en personne, trouvant dans ce service d’amour un bonheur transcendantal.

Kṛṣṇa aide également les impersonnalistes qui souhaitent commettre le suicide spirituel en annihilant leur existence individuelle, en les absorbant dans la radiance émanant de Sa Personne. Mais comme ils refusent d’accepter Sa Personnalité éternelle et bienheureuse, ils ne peuvent, une fois leur individualité perdue, goûter la félicité qu’on éprouve en Le servant avec amour. Certains même, n’étant pas encore suffisamment fixés dans la réalisation impersonnelle, retournent dans le monde afin d’y laisser s’exprimer leur désir latent pour l’action. Ils n’ont pas accès aux planètes spirituelles, mais se voient à nouveau offrir la possibilité d’agir sur l’une ou l’autre des planètes matérielles.

Quant à ceux qui désirent jouir du fruit des devoirs prescrits, le Seigneur, qui est Yajñeśvara (le maître de tous les sacrifices), leur accorde les résultats escomptés. Il octroie également aux yogīs les pouvoirs surnaturels qu’ils convoitent. En d’autres termes, chacun, pour ce qui est des fruits de son labeur, dépend de la miséricorde de Dieu. Les diverses méthodes de réalisation spirituelle ne sont que différentes étapes sur une même voie, et à moins que nous réussissions à atteindre la perfection ultime de la conscience de Kṛṣṇa, nos œuvres resteront inachevées. Le Śrīmad-Bhāgavatam (2.3.10) confirme ce fait:

akāmaḥ sarva-kāmo vā
mokṣa-kāma udāra-dhīḥ
tīvreṇa bhakti-yogena
yajeta puruṣaṁ param
akāmaḥ sarva-kāmo vā
mokṣa-kāma udāra-dhīḥ
tīvreṇa bhakti-yogena
yajeta puruṣaṁ param

‘Of iemand nu geen verlangens heeft [de toestand van de toegewijden] of de resultaten verlangt van alle resultaatgerichte activiteiten of bevrijding wil, hij moet uit alle macht de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods vereren voor volledige perfectie, die zijn hoogtepunt bereikt in Kṛṣṇa-bewustzijn.’

« Que l’on n’ait aucun désir [comme le dévot], que l’on veuille jouir des fruits de l’acte, ou que l’on recherche la libération, on doit de tout cœur adorer Dieu, la Personne Suprême. On atteindra alors la perfection, dont l’apogée est la conscience de Kṛṣṇa. »