Skip to main content

Hoofdstuk 18

CONCLUSIE: DE VOLMAAKTHEID VAN ONTHECHTING

Tekst

arjuna uvāca
sannyāsasya mahā-bāho
tattvam icchāmi veditum
tyāgasya ca hṛṣīkeśa
pṛthak keśi-niṣūdana

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; sannyāsasya — van onthechting; mahā-bāho — o sterkgearmde; tattvam — de waarheid; icchāmi — ik verlang; veditum — begrijpen; tyāgasya — van onthechting; ca — en; hṛṣīkeśa — o meester van de zintuigen; pṛthak — afzonderlijk; keśi-niṣūdana — o doder van de demon genaamd Keśī.

Vertaling

Arjuna zei: O sterkgearmde, ik wil graag weten wat het doel is van onthechting [tyāga] en van de onthechte levensorde [sannyāsa], o doder van de demon Keśī en meester van de zintuigen.

Betekenisverklaring

Eigenlijk bestaat de Bhagavad-gītā uit zeventien hoofdstukken. Het achttiende hoofdstuk is een aanvullende samenvatting van de onderwerpen die eerder besproken zijn. In ieder hoofdstuk van de Bhagavad-gītā benadrukt Heer Kṛṣṇa dat devotionele dienst aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods het uiteindelijke doel van het leven is. Ditzelfde punt wordt in het achttiende hoofdstuk samengevat als het meest vertrouwelijke pad van kennis.

In de eerste zes hoofdstukken werd de nadruk gelegd op devotionele dienst: yoginām api sarveṣāṁ... ‘Van alle yogī’s of transcendentalisten is degene die altijd in zichzelf aan Mij denkt de beste.’ In de daaropvolgende zes hoofdstukken werd zuivere devotionele dienst en zijn aard en activiteit besproken. In de derde groep van zes hoofdstukken werden kennis, onthechting, de activiteiten van de materiële en de transcendentale natuur en devotionele dienst beschreven. De conclusie was dat alle activiteiten gedaan moeten worden in verbinding met de Allerhoogste Heer, de Allerhoogste Persoon, Viṣṇu, die vertegenwoordigd wordt door de woorden ‘oṁ tat sat’. Het derde deel van de Bhagavad-gītā liet zien dat devotionele dienst en niets anders het uiteindelijke doel van het leven is. Dit werd bevestigd door citaten van de voorgaande ācārya’s en citaten uit het Brahma-sūtra of het Vedānta-sūtra. Sommige impersonalisten denken dat ze het monopolie hebben op de kennis in het Vedānta-sūtra, maar het Vedānta-sūtra is eigenlijk bedoeld om devotionele dienst te begrijpen, want de Heer is er immers Zelf de samensteller en de kenner van. Dit werd in het vijftiende hoofdstuk beschreven. In iedere heilige tekst, in elke Veda, is devotionele dienst het doel. Dat wordt in de Bhagavad-gītā uitgelegd.

Net zoals er in het tweede hoofdstuk een overzicht van de hele stof is gegeven, zo wordt ook in het achttiende hoofdstuk een samenvatting van alle instructies gegeven. Onthechting en het bereiken van een transcendentale positie boven de drie hoedanigheden van de materiële natuur worden aangeduid als het doel van het leven. Arjuna wil graag opheldering over twee duidelijk onderscheiden onderwerpen van de Bhagavad-gītā, namelijk onthechting (tyāga) en de onthechte levensorde (sannyāsa). Hij vraagt daarom naar de betekenis van deze twee woorden.

De twee woorden waarmee de Allerhoogste Heer in dit vers wordt aangesproken — Hṛṣīkeśa en Keśiniṣūdana — zijn veelzeggend. Hṛṣīkeśa is Kṛṣṇa, de meester van alle zintuigen, die ons altijd kan helpen om mentale sereniteit te krijgen. Arjuna vraagt Hem alles zo samen te vatten, dat hij evenwichtig kan blijven. Maar hij twijfelt en twijfels worden altijd vergeleken met demonen. Hij spreekt Kṛṣṇa daarom aan als Keśi-niṣūdana. Keśī was een angstaanjagende demon die door de Heer gedood werd; Arjuna verwacht nu dat Kṛṣṇa de demon van de twijfel zal doden.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
kāmyānāṁ karmaṇāṁ nyāsaṁ
sannyāsaṁ kavayo viduḥ
sarva-karma-phala-tyāgaṁ
prāhus tyāgaṁ vicakṣaṇāḥ

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; kāmyānām — met verlangens; karmaṇām — van activiteiten; nyāsam — onthechting; sannyāsam — de onthechte levensorde; kavayaḥ — de geleerden; viduḥ — kennen; sarva — van alle; karma — activiteiten; phala — van resultaten; tyāgam — onthechting; prāhuḥ — noemen; tyāgam — onthechting; vicakṣaṇāḥ — degenen met ervaring.

Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Het afstand doen van activiteiten die gebaseerd zijn op materiële verlangens, wordt door grote geleerden de onthechte levensorde [sannyāsa] genoemd. En afstand doen van de vruchten van alle activiteiten wordt door de wijzen onthechting [tyāga] genoemd.

Betekenisverklaring

Activiteiten verrichten voor resultaten moet worden opgegeven. Dat is de instructie van de Bhagavad-gītā. Maar activiteiten die tot gevorderde spirituele kennis leiden, moeten niet opgegeven worden. Dit zal in de volgende verzen duidelijk worden gemaakt. In de Vedische literatuur worden veel methoden voorgeschreven voor het verrichten van offers om een bepaald doel te bereiken. Zo bestaan er bepaalde offers om een goede zoon te krijgen of om naar de hogere planeten te worden bevorderd. Maar offers die voortkomen uit verlangens moeten worden gestopt. Offers om het hart te zuiveren of om vooruitgang te maken in de spirituele wetenschap moeten daarentegen niet worden opgegeven.

Tekst

tyājyaṁ doṣa-vad ity eke
karma prāhur manīṣiṇaḥ
yajña-dāna-tapaḥ-karma
na tyājyam iti cāpare

Synoniemen

tyājyam — moet opgegeven worden; doṣa-vat — als iets slechts; iti — zo; eke — īīn groep; karma — activiteit; prāhuḥ — zij zeggen; manīṣinaḥ — grote denkers; yajña — van offers; dāna — vrijgevigheid; tapaḥ — en ascese; karma — activiteiten; na — nooit; tyājyam — moeten worden opgegeven; iti — zo; ca — en; apare — anderen.

Vertaling

Sommige geleerden beweren dat alle vormen van resultaatgerichte activiteit moeten worden opgegeven omdat ze verkeerd zijn, maar andere wijzen verdedigen de mening dat het brengen van offers, vrijgevigheid en het beoefenen van ascese nooit moet worden opgegeven.

Betekenisverklaring

In de Vedische literatuur worden veel activiteiten beschreven die aanleiding geven tot meningsverschillen. Zo wordt bijvoorbeeld gezegd dat een dier tijdens een offer gedood kan worden, terwijl anderen beweren dat het doden van een dier volkomen weerzinwekkend is. Hoewel in de Vedische literatuur wordt aangeraden om dieren te doden als offer, worden ze in werkelijkheid niet gedood. Het offer is ervoor bedoeld het dier een nieuw leven te geven. Soms wordt het dier, na het offer waarbij het gedood is, een nieuwe dierlijke levensvorm gegeven en soms krijgt het onmiddellijk promotie naar de menselijke levensvorm. Maar onder de wijzen zijn de meningen verdeeld. Sommige beweren dat het doden van dieren altijd moet worden vermeden, terwijl anderen zeggen dat het voor een bepaald offer juist goed is. Al deze uiteenlopende meningen over offeractiviteiten zullen nu door de Heer Zelf worden verduidelijkt.

Tekst

niścayaṁ śṛṇu me tatra
tyāge bharata-sattama
tyāgo hi puruṣa-vyāghra
tri-vidhaḥ samprakīrtitaḥ

Synoniemen

niścayam — zekerheid; śṛṇu — hoor; me — van Mij; tatra — daarin; tyāge — wat betreft onthechting; bharata-sat-tama — o beste onder de Bhārata’s; tyāgaḥ — onthechting; hi — zeker; puruṣa-vyāghra — o tijger onder de mensen; tri-vidhaḥ — van drie soorten; samprakīrtitaḥ — wordt verkondigd.

Vertaling

O beste onder de Bhārata’s, hoor nu Mijn oordeel over onthechting. O tijger onder de mensen, in de geschriften wordt gezegd dat er drie soorten onthechting bestaan.

Betekenisverklaring

Hoewel er meningsverschillen bestaan over onthechting, geeft de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Śrī Kṛṣṇa, hier Zijn oordeel, dat als doorslaggevend moet worden beschouwd. De Veda’s zijn tenslotte de verschillende wetten die door de Heer gegeven zijn. De Heer is hier persoonlijk aanwezig en Zijn woord moet als definitief worden gezien. Hij zegt dat het proces van onthechting gezien moet worden in relatie tot de hoedanigheden van de materiële natuur waarin het wordt uitgevoerd.

Tekst

yajña-dāna-tapaḥ-karma
na tyājyaṁ kāryam eva tat
yajño dānaṁ tapaś caiva
pāvanāni manīṣiṇām

Synoniemen

yajña — van offers; dāna — vrijgevigheid; tapaḥ — en ascese; karma — activiteit; na — nooit; tyājyam — moet opgegeven worden; kāryam — moet verricht worden; eva — zeker; tat — dat; yajñaḥ — het offer; dānam — vrijgevigheid; tapaḥ — ascese; ca — ook; eva — zeker; pāva-nāni — zuiverend; manīṣiṇām — zelfs voor de grote zielen.

Vertaling

Offers, vrijgevigheid en ascese moeten niet worden opgegeven; ze moeten worden verricht. Sterker nog, offers, vrijgevigheid en ascese zuiveren zelfs de grote zielen.

Betekenisverklaring

Yogī’s moeten zich bezighouden met activiteiten voor de vooruitgang van de menselijke samenleving. Er bestaan veel zuiverende processen om een mens tot spiritueel leven te brengen. De huwelijksceremonie wordt bijvoorbeeld gezien als een van die offers en wordt vivāha-yajña genoemd. Moet een sannyāsī, die in de onthechte levensorde is en die de relaties met zijn familie heeft opgegeven, de huwelijksceremonie aanmoedigen? De Heer zegt hier dat ieder offer dat bedoeld is voor het welzijn van de mens, nooit moet worden opgegeven. Het vivāha-yajña, de huwelijksceremonie, is ervoor bedoeld de menselijke geest te reguleren, zodat hij tot rust kan komen om spirituele vooruitgang te maken.

Voor de meeste mensen moet dit vivāha-yajña worden aangemoedigd, zelfs door personen in de onthechte levensorde. Sannyāsī’s mogen nooit met vrouwen omgaan, maar dat betekent niet dat iemand die zich in lagere levensfasen bevindt, een jonge man, geen vrouw mag aanvaarden tijdens de huwelijksceremonie. Alle voorgeschreven offers zijn ervoor bedoeld de Allerhoogste Heer te bereiken. In lagere fasen moeten ze daarom niet worden opgegeven. Op dezelfde manier is vrijgevigheid bedoeld om het hart te zuiveren. Zoals al eerder beschreven is, maakt men vooruitgang in het spirituele leven wanneer men vrijgevig is tegenover de juiste persoon.

Tekst

etāny api tu karmāṇi
saṅgaṁ tyaktvā phalāni ca
kartavyānīti me pārtha
niścitaṁ matam uttamam

Synoniemen

etāni — al deze; api — zeker; tu — maar; karmāṇi — activiteiten; saṅgam — omgang; tyaktvā — onthechtend; phalāni — resultaten; ca — en; kartavyāni — moeten uit plicht worden gedaan; iti — zo; me — Mijn; pārtha — o zoon van Pṛthā; niścitam — beslist; matam — mening; uttamam — de beste.

Vertaling

Al deze activiteiten moeten zonder gehechtheid en zonder enige verwachting van resultaten worden verricht. Ze moeten uit plichtsbesef verricht worden, o zoon van Pṛthā. Dat is mijn definitieve mening.

Betekenisverklaring

Ook al zijn alle offers zuiverend, men moet ze niet verrichten met het oog op het resultaat ervan. Met andere woorden, alle offers die bedoeld zijn voor materiële vooruitgang in het leven, moeten worden opgegeven, maar offers die het bestaan zuiveren en iemand tot het spirituele niveau verheffen, moeten niet worden gestopt. Alles wat tot Kṛṣṇa-bewustzijn leidt, moet worden aangemoedigd. In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt ook gezegd dat iedere activiteit die tot devotionele dienst aan de Heer leidt, aanvaard moet worden. Dat is het hoogste criterium voor religie. Een toegewijde van de Heer moet alle soorten activiteiten, offers of vrijgevigheid aanvaarden die hem zullen helpen in zijn devotionele dienst aan de Heer.

Tekst

niyatasya tu sannyāsaḥ
karmaṇo nopapadyate
mohāt tasya parityāgas
tāmasaḥ parikīrtitaḥ

Synoniemen

niyatasya — voorgeschreven; tu — maar; sannyāsaḥ — onthechting; karmaṇaḥ — van activiteiten; na — nooit; upapadyate — is passend; mohāt — door illusie; tasya — van hen; parityāgaḥ — onthechting; tāmasaḥ — in de hoedanigheid onwetendheid; parikīrtitaḥ — wordt verkondigd.

Vertaling

Voorgeschreven plichten moeten nooit worden opgegeven. Wanneer iemand deze plichten uit illusie opgeeft, wordt zulke onthechting tot de hoedanigheid onwetendheid gerekend.

Betekenisverklaring

Activiteiten voor materiële bevrediging moeten worden opgegeven, maar handelingen die iemand zullen bevorderen naar spirituele activiteit, zoals koken voor de Allerhoogste Heer, Hem het voedsel aanbieden en het daarna nuttigen, worden juist aangeraden. Over een persoon in de onthechte levensorde wordt gezegd dat hij niet voor zichzelf moet koken. Alleen voor zichzelf koken wordt verboden, maar koken voor de Allerhoogste Heer wordt niet verboden. Op dezelfde manier mag een sannyāsī een huwelijksceremonie verrichten om zijn discipel vooruitgang te helpen maken in het Kṛṣṇa-bewustzijn. Wie zich van zulke activiteiten onthecht, handelt in de hoedanigheid duisternis.

Tekst

duḥkham ity eva yat karma
kāya-kleśa-bhayāt tyajet
sa kṛtvā rājasaṁ tyāgaṁ
naiva tyāga-phalaṁ labhet

Synoniemen

duḥkham — onaangenaam; iti — zo; eva — zeker; yat — welk; karma — activiteit; kāya — voor het lichaam; kleśa — ongemak; bhayāt — uit angst; tyajet — geeft op; saḥ — hij; kṛtvā — na te hebben gedaan; rājasam — in de hoedanigheid hartstocht; tyāgam — onthechting; na — niet; eva — zeker; tyāga — van onthechting; phalam — de resultaten; labhet — krijgt.

Vertaling

Wanneer iemand zijn voorgeschreven plichten opgeeft omdat ze lastig zijn of uit angst voor lichamelijk ongemak, dan wordt gezegd dat hij zich heeft onthecht onder invloed van de hoedanigheid hartstocht. Deze vorm van handelen leidt nooit tot de verhevenheid die voortkomt uit onthechting.

Betekenisverklaring

Een Kṛṣṇa-bewust persoon moet niet ophouden met geld verdienen uit angst resultaatgerichte activiteiten te verrichten. Wie door te werken zijn geld kan gebruiken voor het Kṛṣṇa-bewustzijn of wie door ’s ochtends vroeg op te staan vooruitgang kan maken in zijn transcendentale Kṛṣṇa-bewustzijn, moet dat niet nalaten uit angst of omdat hij zulke activiteiten lastig vindt. Zulke onthechting valt onder de hoedanigheid hartstocht. Het resultaat van hartstochtelijke activiteiten is altijd ellendig. Wie zich met zo’n mentaliteit onthecht van activiteiten, zal nooit het resultaat van onthechting krijgen.

Tekst

kāryam ity eva yat karma
niyataṁ kriyate ’rjuna
saṅgaṁ tyaktvā phalaṁ caiva
sa tyāgaḥ sāttviko mataḥ

Synoniemen

kāryam — het moet gedaan worden; iti — zo; eva — zeker; yat — welk; karma — activiteit; niyatam — voorgeschreven; kriyate — wordt verricht; arjuna — o Arjuna; saṅgam — omgang; tyaktvā — onthechtend; phalam — het resultaat; ca — ook; eva — zeker; saḥ — die; tyāgaḥ — onthechting; sāttvikaḥ — in de hoedanigheid goedheid; mataḥ — naar Mijn mening.

Vertaling

O Arjuna, wanneer men enkel uit plichtsbesef zijn voorgeschreven plicht vervult en zijn materiële banden en alle gehechtheid aan de vruchten van zijn activiteiten opgeeft, dan wordt dat onthechting in de hoedanigheid goedheid genoemd.

Betekenisverklaring

Dit is de mentaliteit waarmee men voorgeschreven plichten moet vervullen. Men moet actief zijn zonder gehecht te zijn aan het resultaat en men moet zich onthechten van alle activiteiten die onder invloed van de hoedanigheden van de materiële natuur gedaan worden. Een Kṛṣṇa-bewuste arbeider in een fabriek identificeert zich niet met het werk in de fabriek en evenmin met de andere arbeiders van de fabriek. Hij werkt alleen voor Kṛṣṇa. En wanneer hij het resultaat aan Kṛṣṇa geeft, verricht hij zijn werk op een transcendentale manier.

Tekst

na dveṣṭy akuśalaṁ karma
kuśale nānuṣajjate
tyāgī sattva-samāviṣṭo
medhāvī chinna-saṁśayaḥ

Synoniemen

na — nooit; dveṣṭi — haat; akuśalam — ongunstig; karma — activiteit; kuśale — in gunstige; na — evenmin; anuṣajjate — raakt gehecht; tyāgī — degene die zich onthecht; sattva — in goedheid; samāviṣṭaḥ — verzonken; medhāvī — intelligente; chinna — afgesneden hebbend; saṁśayaḥ — alle twijfels.

Vertaling

Een intelligent en onthecht persoon in de hoedanigheid goedheid die geen hekel heeft aan onaangename activiteiten, maar die evenmin gehecht is aan aangename activiteiten, heeft geen twijfels over activiteit.

Betekenisverklaring

Iemand in Kṛṣṇa-bewustzijn of iemand in de hoedanigheid goedheid koestert geen haat jegens wie of wat dan ook waarvan zijn lichaam last ondervindt. Hij verricht zijn activiteiten op de juiste plaats en op de juiste tijd, zonder bang te zijn voor de nare gevolgen van zijn plicht. Zo’n persoon die verankerd is in het transcendentale, moet worden gezien als het intelligentst en als verheven boven alle twijfels over zijn activiteiten.

Tekst

na hi deha-bhṛtā śakyaṁ
tyaktuṁ karmāṇy aśeṣataḥ
yas tu karma-phala-tyāgī
sa tyāgīty abhidhīyate

Synoniemen

na — nooit; hi — zeker; deha-bhṛtā — door de belichaamde; śakyam — is mogelijk; tyaktum — onthecht zijn; karmāṇi — activiteiten; aśeṣataḥ — volledig; yaḥ — iemand die; tu — maar; karma — van activiteit; phala — van het resultaat; tyāgī — degene die zich onthecht; saḥ — hij; tyāgī — degene die zich onthecht; iti — zo; abhidhīyate — wordt genoemd.

Vertaling

Het is een feit dat belichaamde wezens onmogelijk alle activiteiten kunnen opgeven. Maar hij die zich van de vruchten van zijn activiteiten onthecht, wordt als werkelijk onthecht beschouwd.

Betekenisverklaring

In de Bhagavad-gītā wordt gezegd dat men activiteiten nooit ofte nimmer kan opgeven. Wie actief is voor Kṛṣṇa, alles aan Kṛṣṇa offert en niet van de resultaten geniet, is daarom werkelijk onthecht. Er zijn veel leden van de Internationale Gemeenschap voor Kṛṣṇa-bewustzijn die zeer hard werken in hun kantoor of in een fabriek of ergens anders en die alles wat ze verdienen aan de Gemeenschap schenken. Zulke verheven zielen zijn in feite sannyāsī’s en bevinden zich in de onthechte levensorde. Hier wordt duidelijk aangegeven hoe men zich van de vruchten van zijn werk kan onthechten en ook voor welk doel men zich daarvan moet onthechten.

Tekst

aniṣṭam iṣṭaṁ miśraṁ ca
tri-vidhaṁ karmaṇaḥ phalam
bhavaty atyāgināṁ pretya
na tu sannyāsināṁ kvacit

Synoniemen

aniṣṭam — naar de hel leidend; iṣṭam — naar de hemel leidend; miśram — gemengd; ca — en; tri-vidham — in drie soorten; karmaṇaḥ — van activiteiten; phalam — het resultaat; bhavati — komt; atyāginām — voor zij die niet onthecht zijn; pretya — na hun dood; na — niet; tu — maar; sannyāsinām — voor de onthechte levensorde; kvacit — wanneer dan ook.

Vertaling

Wie niet onthecht is, zal na zijn dood worden opgewacht door de drie soorten resultaten van zijn activiteiten — gewenste, ongewenste en gemengde. Maar zij die zich in de onthechte levensorde bevinden, ontkomen aan zulke resultaten die genot en leed veroorzaken.

Betekenisverklaring

Een Kṛṣṇa-bewust persoon die zijn activiteiten verricht met kennis van zijn relatie met Kṛṣṇa, is altijd bevrijd. Na zijn dood hoeft hij daarom niet te genieten van de resultaten van zijn daden en hoeft er ook niet door te lijden.

Tekst

pañcaitāni mahā-bāho
kāraṇāni nibodha me
sāṅkhye kṛtānte proktāni
siddhaye sarva-karmaṇām

Synoniemen

pañca — vijf; etāni — deze; mahā-bāho — o sterkgearmde; kāraṇāni — oorzaken; nibodha — begrijp; me — van Mij; sāṅkhye — in de Vedānta; kṛta-ante — in de conclusie; proktāni — gezegd; siddhaye — voor het volbrengen; sarva — van alle; karmaṇām — activiteiten.

Vertaling

O sterkgearmde Arjuna, volgens de Vedānta zijn er vijf oorzaken voor het volbrengen van elke activiteit. Hoor nu van Mij welke dat zijn.

Betekenisverklaring

Men zou hier de volgende vraag kunnen stellen: hoe is het mogelijk dat een Kṛṣṇa-bewust persoon niet geniet van of lijdt door de karmische reacties op zijn activiteiten, als op iedere actie een bepaalde reactie moet volgen? De Heer haalt hier de vedānta-filosofie aan om te laten zien hoe dat mogelijk is. Hij zegt dat er voor alle activiteiten vijf oorzaken zijn en om succesvol te zijn in alle activiteiten, moet men rekening houden met deze oorzaken. Sāṅkhya betekent ‘verhandeling over kennis’ en omdat de Vedānta de definitieve verhandeling over kennis is, wordt ze aanvaard door alle meest vooraanstaande ācārya’s. Zelfs Śaṅkara aanvaardt dat sāṅkhya in dit vers naar het Vedānta-sūtra verwijst. Zo’n gezaghebbend werk moet dus worden geraadpleegd.

Het uiteindelijke gezag berust bij de Superziel. In de Bhagavad-gītā wordt gezegd: sarvasya cāhaṁ hṛdi sanniviṣṭaḥ. Hij betrekt iedereen in bepaalde activiteiten door hen te herinneren aan hun vorige activiteiten. En Kṛṣṇa-bewuste activiteiten die verricht worden onder de innerlijke aanwijzingen van de Superziel, leiden niet tot karma, niet in dit leven en niet in het leven na de dood.

Tekst

adhiṣṭhānaṁ tathā kartā
karaṇaṁ ca pṛthag-vidham
vividhāś ca pṛthak ceṣṭā
daivaṁ caivātra pañcamam

Synoniemen

adhiṣṭhānam — de plaats; tathā — ook; kartā — de handelende persoon; karaṇam — instrumenten; ca — en; pṛthak-vidham — van verschillende soorten; vividhāḥ — verschillende; ca — en; pṛthak — afzonderlijke; ceṣṭāḥ — de inspanningen; daivam — de Allerhoogste; ca — ook; eva — zeker; atra — hier; pañcamam — de vijfde.

Vertaling

De vijf factoren van activiteit zijn: de plaats van handeling [het lichaam], de handelende persoon, de verschillende zintuigen, de verschillende soorten inspanning en uiteindelijk de Superziel.

Betekenisverklaring

Het woord ‘adhiṣṭhānam’ verwijst naar het lichaam. De ziel in het lichaam is actief en streeft naar de resultaten van activiteiten en wordt daarom de kartā genoemd, ‘de verrichter’. In de śruti wordt gesteld dat de ziel de kenner en de verrichter is: eṣa hi draṣṭā spraṣṭā (Praśna Upaniṣad 4.9). Ook in het Vedānta-sūtra wordt dit bevestigd in de aforismen jño ’ta eva (2.3.17) en kartā śāstrārthavattvāt (2.3.31).

De zintuigen zijn de instrumenten voor activiteit en met behulp van de zintuigen is de ziel op verschillende manieren actief. Voor iedere activiteit is een andere inspanning vereist. Maar al iemands activiteiten zijn afhankelijk van de wil van de Superziel, die aanwezig is in het hart als een vriend. De Allerhoogste Heer is de superoorzaak. Wie onder leiding van de Superziel in het hart Kṛṣṇa-bewust handelt, raakt natuurlijk niet gebonden door enige activiteit. Zij die volledig Kṛṣṇa-bewust zijn, zijn uiteindelijk niet verantwoordelijk voor hun daden. Alles hangt af van de allerhoogste wil, de Superziel, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.

Tekst

śarīra-vāṅ-manobhir yat
karma prārabhate naraḥ
nyāyyaṁ vā viparītaṁ vā
pañcaite tasya hetavaḥ

Synoniemen

śarīra — door het lichaam; vāk — de spraak; manobhiḥ — en de geest; yat — welke; karma — activiteiten; prārabhate — begint; naraḥ — een persoon; nyāyyam — juist; — of; viparītam — het tegenovergestelde; — of; pañca — vijf; ete — al deze; tasya — ervan; hetavaḥ — oorzaken.

Vertaling

Welke goede of slechte activiteit een mens ook verricht met zijn lichaam, geest of spraak, wordt door deze vijf factoren veroorzaakt.

Betekenisverklaring

De woorden ‘goed’ en ‘slecht’ zijn zeer belangrijk in dit vers. Goede activiteiten zijn activiteiten die in overeenstemming zijn met de aanwijzingen in de heilige teksten en slechte activiteiten zijn activiteiten die tegen die aanwijzingen ingaan. Maar voor de volledige voltooiing van welke activiteit dan ook zijn deze vijf factoren noodzakelijk.

Tekst

tatraivaṁ sati kartāram
ātmānaṁ kevalaṁ tu yaḥ
paśyaty akṛta-buddhitvān
na sa paśyati durmatiḥ

Synoniemen

tatra — daar; evam — zo; sati — zijnd; kartāram — de handelende persoon; ātmānam — zichzelf; kevalam — enkel; tu — maar; yaḥ — iemand die; paśyati — ziet; akṛta-buddhitvāt — omdat hij niet intelligent is; na — nooit; saḥ — hij; paśyati — ziet; durmatiḥ — dwaas.

Vertaling

Wie zich niet bewust is van deze vijf factoren, maar denkt dat alleen hij het is die handelt, is daarom allerminst intelligent en kan de dingen niet zien zoals ze zijn.

Betekenisverklaring

Een dwaas persoon kan niet begrijpen dat de Superziel vanbinnen aanwezig is als een vriend die zijn activiteiten bestuurt. Ook al zijn de plaats, de handelende persoon, de inspanning en de zintuigen de materiële oorzaken, de uiteindelijke oorzaak is de Allerhoogste, de Persoonlijkheid Gods. Men moet daarom niet alleen de vier materiële oorzaken zien, maar ook de allerhoogste werkende oorzaak. Wie de Allerhoogste niet ziet, denkt dat hij het zelf is die handelt.

Tekst

yasya nāhaṅkṛto bhāvo
buddhir yasya na lipyate
hatvāpi sa imāḻ lokān
na hanti na nibadhyate

Synoniemen

yasya — iemand van wie; na — nooit; ahaṅkṛtaḥ — van vals ego; bhāvaḥ — aard; buddhiḥ — intelligentie; yasya — iemand van wie; na — nooit; lipyate — is gehecht; hatvā — gedood hebbend; api — zelfs; saḥ — hij; imān — deze; lokān — wereld; na — nooit; hanti — doodt; na — nooit; nibadhyate — raakt verstrikt.

Vertaling

Wie niet gedreven wordt door vals ego en een intelligentie heeft die niet verward is, is niet degene die doodt, ook al doodt hij mensen in deze wereld. En evenmin raakt hij gebonden door zijn daden.

Betekenisverklaring

In dit vers laat de Heer Arjuna weten dat het verlangen om niet te vechten voortkomt uit vals ego. Arjuna dacht dat hij zelf de verrichter van activiteiten was, maar hij hield geen rekening met de Allerhoogste, die zowel van binnenin als van buitenaf toestemming geeft voor iedere handeling. Als iemand zich niet realiseert dat er een hogere leiding bestaat die toestemming moet geven, waarom zou hij dan handelen? Wie echter de factoren van activiteit kent — de instrumenten van activiteit [lichaam, zintuigen en geest], de handelende persoon zelf en de Allerhoogste Heer als de verlener van de hoogste toestemming — doet alles op een perfecte manier. Zo iemand verkeert nooit in illusie.

Zelfstandige activiteit en verantwoordelijkheid komen voort uit vals ego en goddeloosheid of een gebrek aan Kṛṣṇa-bewustzijn. Iedereen die onder leiding van de Superziel of de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods Kṛṣṇa-bewust handelt, doodt niet, zelfs al is hij bezig met doden. Ook zal hij nooit de karmische reacties op zulk doden hoeven te verduren. Wanneer een soldaat iemand op commando van zijn meerdere doodt, zal hij niet veroordeeld worden. Maar wanneer hij iemand uit eigen beweging doodt, zal de rechtbank hem daar zeker voor veroordelen.

Tekst

jñānaṁ jñeyaṁ parijñātā
tri-vidhā karma-codanā
karaṇaṁ karma karteti
tri-vidhaḥ karma-saṅgrahaḥ

Synoniemen

jñānam — kennis; jñeyam — het doel van kennis; parijñātā — de kenner; tri-vidhā — in drie soorten; karma — van activiteit; codanā — de stimulans; karaṇam — de zintuigen; karma — de activiteit; kartā — de handelende persoon; iti — zo; tri-vidhaḥ — in drie soorten; karma — van activiteiten; saṅgrahaḥ — het samenstel.

Vertaling

Kennis, het object van kennis en de kenner zijn de drie factoren die tot activiteit leiden. De zintuigen, de handeling zelf en de handelende persoon zijn de drie onderdelen waaruit een activiteit is samengesteld.

Betekenisverklaring

Er zijn drie drijvende krachten voor dagelijkse activiteiten: kennis, het object van kennis en de kenner. De instrumenten van activiteit, de activiteit zelf en de handelende persoon worden de onderdelen van activiteit genoemd. Elke activiteit van ieder menselijk wezen bestaat uit deze elementen. Voordat iemand handelt, is er een bepaalde drijvende kracht, die inspiratie wordt genoemd. Elk stadium dat aan de daadwerkelijke uitvoering van een activiteit voorafgaat, is een subtiele vorm van activiteit. Daarna vindt de activiteit daadwerkelijk plaats. Eerst moet men de psychologische processen van denken, voelen en willen ondergaan en dat wordt de drijvende kracht genoemd.

De inspiratie om actief te zijn is dezelfde wanneer deze voortkomt uit de heilige teksten of uit de instructie van de spiritueel leraar. Wanneer er sprake is van inspiratie en van een handelende persoon, kan een activiteit daadwerkelijk plaatsvinden met behulp van de zintuigen, waaronder de geest, die het centrum van alle zintuigen is. Het geheel van alle onderdelen van een activiteit wordt de complete handeling genoemd.

Tekst

jñānaṁ karma ca kartā ca
tridhaiva guṇa-bhedataḥ
procyate guṇa-saṅkhyāne
yathāvac chṛṇu tāny api

Synoniemen

jñānam — kennis; karma — activiteit; ca — ook; kartā — handelende persoon; ca — ook; tridhā — in drie soorten; eva — zeker; guṇa-bhedataḥ — overeenkomstig de verschillende hoedanigheden van de materiële natuur; procyate — worden beschreven; guṇa-saṅkhyāne — overeenkomstig de verschillende hoedanigheden; yathā-vat — zoals ze zijn; śṛṇu — hoor; tāni — al deze; api — ook.

Vertaling

Overeenkomstig de drie hoedanigheden van de materiële natuur zijn er drie soorten kennis, activiteit en handelende personen. Luister nu naar wat Ik hierover te zeggen heb.

Betekenisverklaring

In het veertiende hoofdstuk werden de drie onderverdelingen van de hoedanigheden van de materiële natuur uitvoerig beschreven. In dat hoofdstuk werd gesteld dat de hoedanigheid goedheid licht brengt, dat de hoedanigheid hartstocht materialistisch is en dat de hoedanigheid onwetendheid luiheid en lusteloosheid in de hand werkt. Alle hoedanigheden van de materiële natuur zorgen voor gebondenheid; ze zijn geen bronnen van bevrijding. Zelfs in de hoedanigheid goedheid is men geconditioneerd.

In het zeventiende hoofdstuk werd een beschrijving gegeven van de verschillende typen van verering door verschillende typen mensen. In dit vers zegt de Heer Zelf dat Hij over de verschillende typen kennis, handelende personen en activiteiten wil spreken in relatie tot de hoedanigheden van de materiële natuur.

Tekst

sarva-bhūteṣu yenaikaṁ
bhāvam avyayam īkṣate
avibhaktaṁ vibhakteṣu
taj jñānaṁ viddhi sāttvikam

Synoniemen

sarva-bhūteṣu — in alle levende wezens; yena — waardoor; ekam — īīn; bhāvam — gesteldheid; avyayam — onvergankelijke; īkṣate — men ziet; avibhaktam — onverdeeld; vibhakteṣu — in de ontelbare verdeelden; tat — die; jñānam — kennis; viddhi — weet; sāttvikam — in de hoedanigheid goedheid.

Vertaling

Weet dat de kennis waardoor men īīn onverdeelde spirituele natuur ziet in alle levende wezens, ook al zijn ze verdeeld over ontelbare vormen, kennis in de hoedanigheid goedheid is.

Betekenisverklaring

Een persoon die īīn ziel in ieder levend wezen ziet, of het nu een halfgod, mens, dier, vogel, waterdier of plant is, heeft kennis in de hoedanigheid goedheid. In alle levende wezens is īīn ziel aanwezig, hoewel ze verschillende lichamen hebben overeenkomstig hun vroegere activiteiten. Zoals al in het zevende hoofdstuk werd beschreven, wordt het verschijnen van de levenskracht in ieder lichaam veroorzaakt door de hogere natuur van de Allerhoogste Heer. Wanneer iemand die ene hogere natuur, die levenskracht, in ieder lichaam ziet, dan betekent dat dat zijn waarneming in de hoedanigheid goedheid is. Die levende energie is onvergankelijk, ook al zijn lichamen vergankelijk. Verschillen worden waargenomen op grond van het lichaam; omdat er veel vormen van geconditioneerd leven zijn, lijkt de levenskracht verdeeld te zijn. Zulke onpersoonlijke kennis is een aspect van zelfrealisatie.

Tekst

pṛthaktvena tu yaj jñānaṁ
nānā-bhāvān pṛthag-vidhān
vetti sarveṣu bhūteṣu
taj jñānaṁ viddhi rājasam

Synoniemen

pṛthaktvena — door verdeling; tu — maar; yat — welke; jñānam — kennis; nānā-bhāvān — uiteenlopende gesteldheden; pṛthak-vidhān — verschillende; vetti — weet; sarveṣu — in alle; bhūteṣu — levende wezens; tat — die; jñānam — kennis; viddhi — moet begrepen worden; rājasam — als zijnde in hartstocht.

Vertaling

Weet dat de kennis waardoor men in alle verschillende lichamen de aanwezigheid van een verschillend soort levend wezen ziet, kennis in de hoedanigheid hartstocht is.

Betekenisverklaring

De idee dat het materiële lichaam het levend wezen is en dat met de vernietiging van het lichaam ook het bewustzijn vernietigd wordt, wordt kennis in de hoedanigheid hartstocht genoemd. Volgens die kennis verschillen lichamen van elkaar door de ontwikkeling van verschillende soorten bewustzijn en is er verder geen sprake van een afzonderlijke ziel waaruit bewustzijn voortkomt. Het lichaam zelf is de ziel en er bestaat geen afzonderlijke ziel los van dit lichaam. Volgens deze kennis is het bewustzijn iets tijdelijks. Of een andere idee is dat er geen individuele zielen zijn, maar dat er een alomtegenwoordige ziel is vol kennis en dat dit lichaam een verschijning van tijdelijke onwetendheid is. Of weer een andere idee is dat er buiten dit lichaam geen speciale individuele of allerhoogste ziel bestaat. Al deze ideeën worden beschouwd als voortbrengselen van de hoedanigheid hartstocht.

Tekst

yat tu kṛtsna-vad ekasmin
kārye saktam ahaitukam
atattvārtha-vad alpaṁ ca
tat tāmasam udāhṛtam

Synoniemen

yat — dat wat; tu — maar; kṛtsna-vat — alsof het alles is; ekasmin — in īīn; kārye — activiteit; saktam — gehecht; ahaitukam — zonder oorzaak; atattva-artha-vat — zonder kennis van de realiteit; alpam — heel onbeduidend; ca — en; tat — die; tāmasam — in de hoedanigheid duisternis; udāhṛtam — wordt genoemd.

Vertaling

En die kennis waardoor men aangetrokken is tot īīn soort activiteit alsof het alles is, zonder kennis van de waarheid, en die erg onbeduidend is, wordt kennis in de hoedanigheid duisternis genoemd.

Betekenisverklaring

De ‘kennis’ van een gewoon mens is altijd in de hoedanigheid duisternis of onwetendheid, omdat ieder levend wezen in het geconditioneerde leven geboren is in die hoedanigheid. Wie geen kennis ontwikkelt volgens de gezaghebbende personen of de aanwijzingen in de heilige teksten, heeft kennis die beperkt blijft tot het lichaam. Iemand met dergelijke kennis is er niet in geïnteresseerd te handelen volgens de richtlijnen van de heilige teksten. Voor hem betekent God geld en kennis het bevredigen van lichamelijke behoeften. Zulke kennis staat los van de Absolute Waarheid; het is min of meer als de kennis van gewone dieren: de kennis van eten, slapen, verdedigen en paren. Zulke kennis wordt hier beschreven als een voortbrengsel van de hoedanigheid duisternis.

Met andere woorden, kennis over de ziel die los van dit lichaam bestaat, wordt kennis in de hoedanigheid goedheid genoemd; kennis die door middel van wereldse logica en mentale speculatie veel theorieën en doctrines voortbrengt, komt voort uit de hoedanigheid hartstocht, en kennis die alleen maar betrekking heeft op het comfortabel houden van het lichaam, wordt tot de hoedanigheid onwetendheid gerekend.

Tekst

niyataṁ saṅga-rahitam
arāga-dveṣataḥ kṛtam
aphala-prepsunā karma
yat tat sāttvikam ucyate

Synoniemen

niyatam — gereguleerd; saṅga-rahitam — zonder gehechtheid; arāga-dveṣataḥ — zonder liefde of afkeer; kṛtam — gedaan; aphala-prepsunā — door iemand die niet verlangt naar resultaten; karma — activiteit; yat — welk; tat — dat; sāttvikam — in de hoedanigheid goedheid; ucyate — wordt genoemd.

Vertaling

Die activiteit die gereguleerd is en die verricht wordt zonder gehechtheid, zonder liefde of afkeer en zonder verlangens naar de resultaten ervan, wordt activiteit in de hoedanigheid goedheid genoemd.

Betekenisverklaring

Gereguleerde plichten die in de heilige teksten worden voorgeschreven met betrekking tot de verschillende orden en geledingen van de samenleving, die verricht worden zonder gehechtheid en besef van eigendom en daardoor zonder liefde of haat en die Kṛṣṇa-bewust verricht worden om de Allerhoogste tevreden te stellen en niet om zichzelf te plezieren of tevreden te stellen, worden activiteiten in de hoedanigheid goedheid genoemd.

Tekst

yat tu kāmepsunā karma
sāhaṅkāreṇa vā punaḥ
kriyate bahulāyāsaṁ
tad rājasam udāhṛtam

Synoniemen

yat — dat wat; tu — maar; kāma-īpsunā — door iemand die verlangt naar de resultaten; karma — activiteit; sa-ahaṅkāreṇa — met ego; — of; punaḥ — opnieuw; kriyate — wordt verricht; bahula-āyāsam — met veel inspanning; tat — dat; rājasam — in de hoedanigheid hartstocht; udāhṛtam — wordt genoemd.

Vertaling

Maar die activiteit die met veel inspanning verricht wordt door iemand die zijn verlangens wil bevredigen en die wordt bepaald door vals ego, wordt activiteit in de hoedanigheid hartstocht genoemd.

Tekst

anubandhaṁ kṣayaṁ hiṁsām
anapekṣya ca pauruṣam
mohād ārabhyate karma
yat tat tāmasam ucyate

Synoniemen

anubandham — van toekomstige gebondenheid; kṣayam — vernietiging; hiṁsām — en anderen pijn doen; anapekṣya — zonder acht te slaan op de gevolgen; ca — en; pauruṣam — niet op een andere manier goedgekeurd; mohāt — door illusie; ārabhyate — is begonnen; karma — activiteit; yat — wat; tat — dat; tāmasam — in de hoedanigheid onwetendheid; ucyate — wordt genoemd.

Vertaling

En die activiteit die verricht wordt in illusie, zonder acht te slaan op de voorschriften in de geschriften en zonder dat men zich erom bekommert dat men in de toekomst gebonden zal raken of dat anderen pijn wordt aangedaan of ellende overkomt, wordt activiteit in de hoedanigheid onwetendheid genoemd.

Betekenisverklaring

Men moet verantwoording afleggen voor zijn daden tegenover de staat of de agenten van de Allerhoogste Heer, die de Yamadūta’s worden genoemd. Onverantwoordelijke activiteit is destructief, omdat ze de regulerende principes van de heilige teksten vernietigt. Ze is meestal gebaseerd op geweld en is een bron van ellende voor andere levende wezens. Zulke onverantwoordelijke activiteiten worden verricht in het licht van iemands persoonlijke ervaring. Dit wordt illusie genoemd. Al zulke illusoire activiteiten komen voort uit de hoedanigheid onwetendheid.

Tekst

mukta-saṅgo ’nahaṁ-vādī
dhṛty-utsāha-samanvitaḥ
siddhy-asiddhyor nirvikāraḥ
kartā sāttvika ucyate

Synoniemen

mukta-saṅgaḥ — bevrijd van elk materieel contact; anaham-vādī — zonder vals ego; dhṛti — met vastberadenheid; utsāha — en met veel enthousiasme; samanvitaḥ — gekwalificeerd; siddhi — tijdens succes; asiddhyoḥ — en falen; nirvikāraḥ — zonder verandering; kartā — een handelend persoon; sāttvikaḥ — in de hoedanigheid goedheid; ucyate — wordt genoemd.

Vertaling

Hij die zonder contact met de hoedanigheden van de materiële natuur, zonder vals ego, vol vastberadenheid en enthousiasme zijn plicht vervult en zowel tijdens succes als falen standvastig blijft, wordt gezien als een persoon die handelt in de hoedanigheid goedheid.

Betekenisverklaring

Een Kṛṣṇa-bewust persoon is altijd verheven boven de hoedanigheden van de materiële natuur. Hij heeft geen verwachtingen wat betreft de resultaten van het werk dat aan hem is toevertrouwd, omdat hij boven vals ego en trots staat. Toch blijft hij voortdurend enthousiast totdat zijn werk volbracht is. Hij maakt zich niet druk over de moeite die het gekost heeft; hij blijft altijd enthousiast. Hij geeft niets om succes of falen en blijft evenwichtig in zowel geluk als verdriet. Een persoon die op die manier handelt, bevindt zich in de hoedanigheid goedheid.

Tekst

rāgī karma-phala-prepsur
lubdho hiṁsātmako ’śuciḥ
harṣa-śokānvitaḥ kartā
rājasaḥ parikīrtitaḥ

Synoniemen

rāgī — heel erg gehecht; karma-phala — de vruchten van de activiteiten; prepsuḥ — verlangend; lubdhaḥ — hebzuchtig; hiṁsā-ātmakaḥ — altijd vijandig; aśuciḥ — onzuiver; harṣa-śoka-anvitaḥ — onderhevig aan vreugde en verdriet; kartā — zo’n handelend persoon; rājasaḥ — in de hoedanigheid hartstocht; parikīrtitaḥ — wordt verkondigd.

Vertaling

De handelende persoon die gehecht is aan zijn activiteiten en aan de vruchten daarvan en die van die vruchten wil genieten, die hebzuchtig, onzuiver en altijd vijandig is en zich laat beïnvloeden door geluk en verdriet, wordt gezien als iemand in de hoedanigheid hartstocht.

Betekenisverklaring

Een persoon is te gehecht aan een bepaald type activiteit of aan het resultaat daarvan, omdat hij te gehecht is aan materialisme of aan huis en haard, vrouw en kinderen. Zo iemand verlangt er niet naar om in het leven tot iets hogers verheven te worden. Zijn bezigheden zijn er uitsluitend op gericht de wereld er materieel gezien zo aangenaam mogelijk op te maken. Over het algemeen is hij erg hebzuchtig en denkt hij dat alles wat hij bereikt heeft permanent is en nooit verloren zal gaan. Zo iemand is afgunstig op anderen en is bereid allerlei kwade dingen te doen voor zinsbevrediging. Hij is daarom niet rein en het kan hem niet schelen of zijn inkomsten zuiver of onzuiver zijn. Hij is heel gelukkig wanneer zijn werk succesvol is en diepbedroefd wanneer dat niet het geval is. Zo is de persoon die actief is in de hoedanigheid hartstocht.

Tekst

ayuktaḥ prākṛtaḥ stabdhaḥ
śaṭho naiṣkṛtiko ’lasaḥ
viṣādī dīrgha-sūtrī ca
kartā tāmasa ucyate

Synoniemen

ayuktaḥ — zonder te verwijzen naar de bepalingen in de geschriften; prākṛtaḥ — materialistisch; stabdhaḥ — koppig; śaṭhaḥ — onbetrouwbaar; naiṣkṛtikaḥ — bedreven in het beledigen van anderen; alasaḥ — lui; viṣādī — neerslachtig; dīrgha-sūtrī — uitstellend; ca — ook; kartā — handelende persoon; tāmasaḥ — in de hoedanigheid onwetendheid; ucyate — wordt genoemd.

Vertaling

De handelende persoon die altijd bezig is met activiteiten die tegen de bepalingen van de geschriften indruisen, die materialistisch, eigenzinnig, onbetrouwbaar, lui en voortdurend neerslachtig is, die bedreven is in het beledigen van andere mensen en dingen altijd uitstelt, wordt gezien als een persoon die handelt in de hoedanigheid onwetendheid.

Betekenisverklaring

Uit de aanwijzingen in de heilige teksten kunnen we opmaken welke activiteiten verricht moeten worden en welke niet. Zij die niets om zulke aanwijzingen geven, houden zich bezig met activiteiten die nagelaten zouden moeten worden en meestal zijn zulke personen materialistisch. Ze zijn actief onder invloed van de hoedanigheden van de materiële natuur en gaan niet te werk volgens de aanwijzingen in de heilige teksten. Zulke personen zijn niet bijzonder zachtmoedig, maar meestal listig en bedreven in het beledigen van anderen. Ze zijn zeer lui. Ook al hebben ze een bepaalde plicht, ze zullen die niet op de juiste manier vervullen, maar eerder aan de kant zetten om deze later nog wel eens te doen. Ze zien er daarom altijd chagrijnig en somber uit. Ze stellen alles uit. Iets wat binnen een uur gedaan kan worden, laten ze jarenlang aanslepen. Zulke personen bevinden zich in de hoedanigheid onwetendheid.

Tekst

buddher bhedaṁ dhṛteś caiva
guṇatas tri-vidhaṁ śṛṇu
procyamānam aśeṣeṇa
pṛthaktvena dhanañ-jaya

Synoniemen

buddheḥ — van intelligentie; bhedam — de onderscheidingen; dhṛteḥ — van standvastigheid; ca — en; eva — zeker; guṇataḥ — door de hoedanigheden van de materiële natuur; tri-vidham — in drie soorten; śṛṇu — hoor; procyamānam — zoals door Mij beschreven; aśeṣeṇa — uitvoerig; pṛthaktvena — afzonderlijk; dhanañjaya — o overwinnaar van rijkdom.

Vertaling

O overwinnaar van rijkdom, luister nu goed naar Mijn uitvoerige beschrijving van de verschillende soorten intelligentie en vastberadenheid die er overeenkomstig de drie hoedanigheden van de materiële natuur bestaan.

Betekenisverklaring

Nadat de Heer Zijn uitleg heeft gegeven over kennis, het object van kennis en de kenner in drie verschillende categorieën overeenkomstig de hoedanigheden van de materiële natuur, zal Hij nu op dezelfde manier uitleg geven over de intelligentie en de vastberadenheid van de handelende persoon.

Tekst

pravṛttiṁ ca nivṛttiṁ ca
kāryākārye bhayābhaye
bandhaṁ mokṣaṁ ca yā vetti
buddhiḥ sā pārtha sāttvikī

Synoniemen

pravṛttim — doen; ca — ook; nivṛttim — niet doen; ca — en; kārya — wat gedaan zou moeten worden; akārye — en wat niet gedaan zou moeten worden; bhaya — angst; abhaye — en onbevreesdheid; bandham — gebondenheid; mokṣam — bevrijding; ca — en; — welke; vetti — weet; buddhiḥ — intelligentie; — dat; pārtha — o zoon van Pṛthā; sāttvikī — in de hoedanigheid goedheid.

Vertaling

O zoon van Pṛthā, die intelligentie waardoor men onderscheid kan maken tussen wat wel en wat niet gedaan moet worden, wat men wel en wat men niet moet vrezen, wat gebondenheid veroorzaakt en wat bevrijding geeft, is in de hoedanigheid goedheid.

Betekenisverklaring

Handelen volgens de aanwijzingen van de heilige teksten wordt pravṛtti genoemd of het verrichten van die activiteiten die verricht zouden moeten worden. En activiteiten die daar niet mee in overeenstemming zijn, moeten worden nagelaten. Wie de aanwijzingen van de heilige teksten niet kent, raakt verstrikt in de acties en reacties van activiteiten. Inzicht dat onderscheid maakt met behulp van de intelligentie, is in de hoedanigheid goedheid.

Tekst

yayā dharmam adharmaṁ ca
kāryaṁ cākāryam eva ca
ayathāvat prajānāti
buddhiḥ sā pārtha rājasī

Synoniemen

yayā — waarmee; dharmam — de beginselen van religie; adharmam — ongodsdienstigheid; ca — en; kāryam — wat gedaan zou moeten worden; ca — en; akāryam — wat niet gedaan zou moeten worden; eva — zeker; ca — ook; ayathā-vat — onvolmaakt; prajānāti — weet; buddhiḥ — intelligentie; — die; pārtha — o zoon van Pṛthā; rājasī — in de hoedanigheid hartstocht.

Vertaling

O zoon van Pṛthā, die intelligentie waardoor men geen onderscheid weet te maken tussen godsdienst en ongodsdienstigheid en evenmin tussen activiteiten die wel en niet verricht moeten worden, is in de hoedanigheid hartstocht.

Tekst

adharmaṁ dharmam iti yā
manyate tamasāvṛtā
sarvārthān viparītāṁś ca
buddhiḥ sā pārtha tāmasī

Synoniemen

adharmam — ongodsdienstigheid; dharmam — godsdienst; iti — zo; — welke; manyate — denkt; tamasā — door illusie; āvṛtā — bedekt; sarva-arthān — alle dingen; viparītān — in de verkeerde richting; ca — ook; buddhiḥ — intelligentie; — die; pārtha — o zoon van Pṛthā; tāmasī — in de hoedanigheid onwetendheid.

Vertaling

Die intelligentie die in de ban is van illusie en duisternis en die daardoor ongodsdienstigheid als godsdienst beschouwt en godsdienst als ongodsdienstigheid en die altijd in de verkeerde richting werkt, o Pārtha, is in de hoedanigheid onwetendheid.

Betekenisverklaring

Intelligentie in de hoedanigheid onwetendheid werkt altijd in de tegengestelde richting van die waarin ze zou moeten werken. Ze aanvaardt godsdiensten die in werkelijkheid geen godsdiensten zijn en verwerpt ware religie. Mensen in de hoedanigheid onwetendheid zien een grote ziel als een gewoon mens en aanvaarden een gewoon mens als een grote ziel. Ze denken dat de waarheid onwaarheid is en aanvaarden onwaarheid als de waarheid. Bij alle activiteiten nemen ze uitsluitend het verkeerde pad; daarom is hun intelligentie in de hoedanigheid onwetendheid.

Tekst

dhṛtyā yayā dhārayate
manaḥ-prāṇendriya-kriyāḥ
yogenāvyabhicāriṇyā
dhṛtiḥ sā pārtha sāttvikī

Synoniemen

dhṛtyā — vastberadenheid; yayā — waarmee; dhārayate — men onderhoudt; manaḥ — van de geest; prāṇa — de levenskracht; indriya — en de zintuigen; kriyāḥ — de activiteiten; yogena — door de beoefening van yoga; avyabhicāriṇyā — zonder enige onderbreking; dhṛtiḥ — vastberadenheid; — die; pārtha — o zoon van Pṛthā; sāttvikī — in de hoedanigheid goedheid.

Vertaling

O zoon van Pṛthā, die onwrikbare vastberadenheid, die in stand wordt gehouden door voortdurende beoefening van yoga en die daardoor de activiteiten van de geest, de levenskracht en de zintuigen beheerst, is vastberadenheid in de hoedanigheid goedheid.

Betekenisverklaring

Yoga is een middel om de Allerhoogste Ziel te begrijpen. Hij die vastberaden verankerd is in de Allerhoogste Ziel, die zijn geest, levenskracht en zintuiglijke activiteiten op de Allerhoogste richt, is volledig vervuld van Kṛṣṇa-bewustzijn. Die vastberadenheid is in de hoedanigheid goedheid. Het woord ‘avyabhicāriṇyā’ is heel belangrijk, want het geeft aan dat personen die bezig zijn met Kṛṣṇa-bewustzijn, nooit door andere activiteiten worden afgeleid.

Tekst

yayā tu dharma-kāmārthān
dhṛtyā dhārayate ’rjuna
prasaṅgena phalākāṅkṣī
dhṛtiḥ sā pārtha rājasī

Synoniemen

yayā — waarmee; tu — maar; dharma — religiositeit; kāma — zinsbevrediging; arthān — en economische vooruitgang; dhṛtyā — door vastberadenheid; dhārayate — men onderhoudt; arjuna — o Arjuna; prasaṅgena — vanwege gehechtheid; phala-ākāṅkṣī — verlangend naar de resultaten; dhṛtiḥ — vastberadenheid; — die; pārtha — o zoon van Pṛthā; rājasī — in de hoedanigheid hartstocht.

Vertaling

Maar die vastberadenheid waarmee men vasthoudt aan de resultaten van religie, economische ontwikkeling en zinsbevrediging, is vastberadenheid in de hoedanigheid hartstocht, o Arjuna.

Betekenisverklaring

Wie altijd naar de resultaten van religieuze of economische activiteiten verlangt, voor wie zinsbevrediging het enige verlangen is en van wie de geest, levenskracht en zintuigen zich altijd daarvoor inspannen, bevindt zich in de hoedanigheid hartstocht.

Tekst

yayā svapnaṁ bhayaṁ śokaṁ
viṣādaṁ madam eva ca
na vimuñcati durmedhā
dhṛtiḥ sā pārtha tāmasī

Synoniemen

yayā — waarmee; svapnam — dromen; bhayam — angst; śokam — geklaag; viṣādam — neerslachtigheid; madam — illusie; eva — zeker; ca — en; na — nooit; vimuñcati — men geeft op; durmedhā — onintelligente; dhṛtiḥ — vastberadenheid; — die; pārtha — o zoon van Pṛthā; tāmasī — in de hoedanigheid onwetendheid.

Vertaling

En die vastberadenheid die niet verder gaat dan gedroom, angst, geklaag, neerslachtigheid en illusie, zulke onintelligente vastberadenheid, o zoon van Pṛthā, is in de hoedanigheid duisternis.

Betekenisverklaring

Hieruit moet niet worden afgeleid dat iemand in de hoedanigheid goedheid nooit droomt. ‘Dromen’ duidt hier op te veel slaap. Dromen is iets dat altijd aanwezig is; zowel in de hoedanigheid goedheid als in de hoedanigheden hartstocht en onwetendheid is dromen een natuurlijk verschijnsel. Maar zij die niet kunnen afzien van langslapen en die niet kunnen vermijden zich de trotse genieter van materiële objecten te voelen, die er altijd van dromen de baas te spelen over de materiële wereld en van wie de levenskracht, geest en zintuigen zich daarvoor inspannen, worden beschouwd als personen met een vastberadenheid in de hoedanigheid onwetendheid.

Tekst

sukhaṁ tv idānīṁ tri-vidhaṁ
śṛṇu me bharatarṣabha
abhyāsād ramate yatra
duḥkhāntaṁ ca nigacchati

Synoniemen

sukham — geluk; tu — maar; idānīm — nu; tri-vidham — in drie soorten; śṛṇu — hoor; me — van Mij; bharata-ṛṣabha — o beste onder de Bhārata’s; abhyāsāt — door beoefening; ramate — men geniet; yatra — waar; duḥkha — van ellende; antam — het einde; ca — ook; nigacchati — krijgt.

Vertaling

O beste onder de Bhārata’s, hoor nu van Mij over de drie soorten geluk waardoor de geconditioneerde ziel geniet en waardoor soms al haar ellende beëindigd wordt.

Betekenisverklaring

Een geconditioneerde ziel probeert keer op keer materieel geluk te genieten. Op die manier kauwt ze dat wat al gekauwd is. Maar soms raakt ze tijdens zulk geluk bevrijd van materiële verstrikking door met een grote ziel om te gaan. Met andere woorden, een geconditioneerde ziel houdt zich altijd bezig met een bepaalde vorm van zinsbevrediging, maar wanneer ze door omgang met goede personen inziet dat wat ze aan het doen is eigenlijk een voortdurende herhaling is van hetzelfde en ze bewust wordt gemaakt van haar ware Kṛṣṇa-bewustzijn, raakt ze soms bevrijd van zulk zogenaamd geluk dat zich voortdurend herhaalt.

Tekst

yat tad agre viṣam iva
pariṇāme ’mṛtopamam
tat sukhaṁ sāttvikaṁ proktam
ātma-buddhi-prasāda-jam

Synoniemen

yat — wat; tat — dat; agre — in het begin; viṣam iva — als vergif; pariṇāme — uiteindelijk; amṛta — nectar; upamam — vergeleken met; tat — dat; sukham — geluk; sāttvikam — in de hoedanigheid goedheid; proktam — wordt gezegd; ātma — in het zelf; buddhi — van intelligentie; prasāda-jam — voortkomend uit de voldoening.

Vertaling

Dat wat in het begin vergif lijkt, maar uiteindelijk net als nectar is en waardoor men zich bewust wordt van zelfrealisatie, wordt geluk in de hoedanigheid goedheid genoemd.

Betekenisverklaring

In het streven naar zelfrealisatie moet men veel regels en bepalingen naleven om de geest en de zintuigen te beheersen en om de geest op het zelf te concentreren. Al deze procedures zijn heel moeilijk, bitter als vergif, maar als men erin slaagt zich aan de regels te houden en het transcendentale niveau te bereiken, dan begint men de ware nectar te proeven en van het leven te genieten.

Tekst

viṣayendriya-saṁyogād
yat tad agre ’mṛtopamam
pariṇāme viṣam iva
tat sukhaṁ rājasaṁ smṛtam

Synoniemen

viṣaya — van de zinsobjecten; indriya — en de zintuigen; saṁyogāt — uit de combinatie; yat — wat; tat — dat; agre — in het begin; amṛta-upamam — als nectar; pariṇāme — uiteindelijk; viṣam iva — als vergif; tat — dat; sukham — geluk; rājasam — in de hoedanigheid hartstocht; smṛtam — wordt beschouwd.

Vertaling

Het geluk dat voortkomt uit het contact tussen de zintuigen en de zinsobjecten en dat in het begin net nectar lijkt, maar uiteindelijk vergif is, wordt geluk in de hoedanigheid hartstocht genoemd.

Betekenisverklaring

Een jonge man en een jonge vrouw ontmoeten elkaar en de zintuigen brengen de jonge man ertoe naar haar te kijken, haar aan te raken en seksueel contact met haar te hebben. In het begin zal dit heel prettig zijn voor de zintuigen, maar uiteindelijk of na enige tijd is het net als vergif. Ze gaan uit elkaar of ze scheiden, er is verdriet, droefenis enz. Zulk geluk is altijd in de hoedanigheid hartstocht. Het geluk dat het gevolg is van de combinatie van de zintuigen en de zinsobjecten is altijd de oorzaak van ellende en moet op alle mogelijke manieren worden vermeden.

Tekst

yad agre cānubandhe ca
sukhaṁ mohanam ātmanaḥ
nidrālasya-pramādotthaṁ
tat tāmasam udāhṛtam

Synoniemen

yat — dat wat; agre — in het begin; ca — ook; anubandhe — uiteindelijk; ca — ook; sukham — geluk; mohanam — illusoir; ātmanaḥ — van het zelf; nidrā — slaap; ālasya — luiheid; pramāda — en illusie; uttham — voortkomend uit; tat — dat; tāmasam — in de hoedanigheid onwetendheid; udāhṛtam — wordt genoemd.

Vertaling

En het geluk dat blind is voor zelfrealisatie, dat van begin tot eind denkbeeldig is en dat voortkomt uit slaap, luiheid en illusie, wordt geluk in de hoedanigheid onwetendheid genoemd.

Betekenisverklaring

Wie zijn geluk uit luiheid en slaap haalt, bevindt zich beslist in de hoedanigheid duisternis of onwetendheid, en wie er geen idee van heeft hoe hij wel en niet moet handelen, bevindt zich ook in de hoedanigheid onwetendheid. Voor een persoon in de hoedanigheid onwetendheid is alles illusie. Zowel in het begin als aan het eind is er voor hem geen sprake van geluk. Voor iemand in de hoedanigheid hartstocht mag er in het begin misschien een soort kortstondig geluk zijn en aan het eind ellende, maar voor iemand in de hoedanigheid onwetendheid is er alleen maar ellende, zowel in het begin als aan het eind.

Tekst

na tad asti pṛthivyāṁ vā
divi deveṣu vā punaḥ
sattvaṁ prakṛti-jair muktaṁ
yad ebhiḥ syāt tribhir guṇaiḥ

Synoniemen

na — niet; tat — dat; asti — er is; pṛthivyām — op de aarde; — of; divi — in het hogere planetenstelsel; deveṣu — onder de halfgoden; — of; punaḥ — opnieuw; sattvam — bestaan; prakṛti-jaiḥ — geboren uit de materiële natuur; muktam — bevrijd; yat — dat; ebhiḥ — van de invloed van deze; syāt — is; tribhiḥ — drie; guṇaiḥ — hoedanigheden van de materiële natuur.

Vertaling

Er bestaat geen levend wezen, noch hier, noch onder de halfgoden in de hogere planetenstelsels, dat vrij is van deze drie hoedanigheden, die voortkomen uit de materiële natuur.

Betekenisverklaring

De Heer geeft hier een samenvatting van de totale invloed van de drie hoedanigheden van de materiële natuur over het hele universum.

Tekst

brāhmaṇa-kṣatriya-viśāṁ
śūdrāṇāṁ ca paran-tapa
karmāṇi pravibhaktāni
svabhāva-prabhavair guṇaiḥ

Synoniemen

brāhmaṇa — van de brāhmaṇa’s; kṣatriya — de kṣatriya’s; viśām — en de vaiśya’s; śūdrāṇām — van de śūdra’s; ca — en; parantapa — o overwinnaar van de vijand; karmāṇi — de activiteiten; pravibhaktāni — worden verdeeld; svabhāva — hun eigen aard; prabhavaiḥ — voortkomend uit; guṇaiḥ — door de hoedanigheden van de materiële natuur.

Vertaling

O bestraffer van de vijand, de brāhmaṇa’s, de kṣatriya’s, de vaiśya’s en de śūdra’s worden onderscheiden door de kwaliteiten die voortkomen uit hun eigen aard overeenkomstig de materiële hoedanigheden.

Tekst

śamo damas tapaḥ śaucaṁ
kṣāntir ārjavam eva ca
jñānaṁ vijñānam āstikyaṁ
brahma-karma svabhāva-jam

Synoniemen

śamaḥ — vreedzaamheid; damaḥ — zelfbeheersing; tapaḥ — ascese; śaucam — reinheid; kṣāntiḥ — verdraagzaamheid; ārjavam — eerlijkheid; eva — zeker; ca — en; jñānam — kennis; vijñānam — wijsheid; āstikyam — godsdienstigheid; brahma — van een brāhmaṇa; karma — activiteit; svabhāva-jam — voortkomend uit zijn eigen aard.

Vertaling

Vreedzaamheid, zelfbeheersing, ascese, reinheid, verdraagzaamheid, eerlijkheid, kennis, wijsheid en godsdienstigheid — dit zijn de natuurlijke eigenschappen waarmee de brāhmaṇa’s werken.

Tekst

śauryaṁ tejo dhṛtir dākṣyaṁ
yuddhe cāpy apalāyanam
dānam īśvara-bhāvaś ca
kṣātraṁ karma svabhāva-jam

Synoniemen

śauryam — heldhaftigheid; tejaḥ — kracht; dhṛtiḥ — vastberadenheid; dākṣyam — bekwaamheid; yuddhe — in de strijd; ca — en; api — ook; apalāyanam — niet vluchtend; dānam — vrijgevigheid; īśvara — van leiderschap; bhāvaḥ — de aard; ca — en; kṣātram — van een kṣatriya; karma — plicht; svabhāva-jam — voortkomend uit zijn eigen aard.

Vertaling

Heldhaftigheid, kracht, vastberadenheid, bekwaamheid, strijdvaardigheid, vrijgevigheid en leiderschap zijn de natuurlijke eigenschappen van activiteiten voor kṣatriya’s.

Tekst

kṛṣi-go-rakṣya-vāṇijyaṁ
vaiśya-karma svabhāva-jam
paricaryātmakaṁ karma
śūdrasyāpi svabhāva-jam

Synoniemen

kṛṣi — ploegen; go — van koeien; rakṣya — bescherming; vāṇijyam — handel; vaiśya — van een vaiśya; karma — activiteit; svabhāva-jam — voortkomend uit zijn eigen aard; paricaryā — dienst; ātmakam — bestaande uit; karma — plicht; śūdrasya — van de śūdra; api — ook; svabhāva-jam — voortkomend uit zijn eigen aard.

Vertaling

Het bedrijven van landbouw, het beschermen van koeien en handeldrijven zijn de natuurlijke activiteiten van de vaiśya’s. En voor de śūdra’s zijn dat arbeid en dienstbaarheid aan de anderen.

Tekst

sve sve karmaṇy abhirataḥ
saṁsiddhiṁ labhate naraḥ
sva-karma-nirataḥ siddhiṁ
yathā vindati tac chṛṇu

Synoniemen

sve sve — ieder zijn eigen; karmaṇi — activiteit; abhirataḥ — volgend; saṁsiddhim — volmaaktheid; labhate — bereikt; naraḥ — een mens; sva-karma — met zijn eigen activiteiten; nirataḥ — bezig; siddhim — volmaaktheid; yathā — zoals; vindati — bereikt; tat — dat; śṛṇu — hoor.

Vertaling

Iedereen kan volmaakt worden door te handelen volgens de eigenschap-pen die bij zijn activiteiten horen. Hoor nu alsjeblieft van Mij hoe dit mogenlijk is.

Tekst

yataḥ pravṛttir bhūtānāṁ
yena sarvam idaṁ tatam
sva-karmaṇā tam abhyarcya
siddhiṁ vindati mānavaḥ

Synoniemen

yataḥ — van wie; pravṛttiḥ — het ontstaan; bhūtānām — van alle levende wezens; yena — door wie; sarvam — alles; idam — dit; tatam — is doordrongen; sva-karmaṇā — door zijn eigen plichten; tam — Hem; abhyarcya — door te vereren; siddhim — volmaaktheid; vindati — bereikt; mānavaḥ — een mens.

Vertaling

Wanneer men de alomtegenwoordige Heer, de oorsprong van alle wezens, aanbidt, kan men door het verrichten van zijn eigen voorgeschreven activiteiten volmaakt worden.

Betekenisverklaring

In het vijftiende hoofdstuk werd gezegd dat alle levende wezens afzonderlijke integrerende deeltjes van de Allerhoogste Heer zijn. De Allerhoogste Heer is dus de oorsprong van alle levende wezens. Dit wordt bevestigd in het Vedānta-sūtra — janmādy asya yataḥ. De Allerhoogste Heer is dus ook de oorsprong van het leven van ieder levend wezen. En zoals in het zevende hoofdstuk van de Bhagavad-gītā gezegd werd, is de Allerhoogste Heer alomtegenwoordig door Zijn twee energieën, namelijk de externe en de interne energie. Men moet Hem daarom met Zijn energieën vereren.

Over het algemeen vereren de vaiṣṇava-toegewijden de Heer samen met Zijn interne energie. Zijn externe energie is een verwrongen weerspiegeling van de interne energie. De externe energie is een achtergrond, maar de Allerhoogste Heer is door de expansie van Zijn volkomen deelaspect als Paramātmā overal aanwezig. Hij is de Superziel van alle halfgoden, alle menselijke wezens en van alle dieren waar dan ook. Men moet daarom begrijpen dat men als integrerend deeltje van de Allerhoogste Heer de plicht heeft om de Allerhoogste dienstbaar te zijn. Iedereen moet volledig Kṛṣṇa-bewust devotionele dienst verrichten voor de Heer; dat is wat in dit vers wordt aangeraden.

Iedereen zou ervan moeten uitgaan dat hij een bepaald soort bezigheid heeft gekregen van Hṛṣīkeśa, de meester van de zintuigen. De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Śrī Kṛṣṇa, moet vervolgens worden vereerd met de resultaten van de activiteiten die men verricht. Wie voortdurend zo denkt en daarbij volkomen Kṛṣṇa-bewust is, kan zich door de genade van de Heer volledig van alles bewust worden. Dat is de perfectie van het leven. De Heer zegt in de Bhagavad-gītā (12.7): teṣām ahaṁ samuddhartā. De Allerhoogste Heer neemt Zelf de verantwoordelijkheid voor de verlossing van zo’n toegewijde op Zich. Dat is de hoogste perfectie van het leven. Wie de Allerhoogste Heer dient, zal de hoogste perfectie bereiken, welke voorgeschreven activiteit hij ook verricht.

Tekst

śreyān sva-dharmo viguṇaḥ
para-dharmāt sv-anuṣṭhitāt
svabhāva-niyataṁ karma
kurvan nāpnoti kilbiṣam

Synoniemen

śreyān — beter; sva-dharmaḥ — zijn eigen bezigheid; viguṇaḥ — gebrekkig verricht; para-dharmāt — dan de bezigheid van anderen; su-anuṣṭhitāt — volmaakt gedaan; svabhāva-niyatam — voorgeschreven overeenkomstig zijn eigen aard; karma — activiteit; kurvan — verrichtend; na — nooit; āpnoti — verkrijgt; kilbiṣam — karmische reacties op zonden.

Vertaling

Het is beter om je eigen plicht te doen, ook al vervul je die onvolmaakt, dan om de plicht van iemand anders op je te nemen en die volmaakt te vervullen. Plichten die zijn voorgeschreven op grond van iemands aard, leiden nooit tot karmische reacties op zonden.

Betekenisverklaring

De Bhagavad-gītā beschrijft de specifieke voorgeschreven plichten voor de mens. In voorgaande verzen werd al uitgelegd dat de plichten van een brāhmaṇa, kṣatriya, vaiśya en śūdra worden voorgeschreven op grond van hun verschillende hoedanigheden van de materiële natuur. Men moet de plichten van een ander niet imiteren. Wie van nature aangetrokken is tot het werk van śūdra’s, moet zich niet kunstmatig als een brāhmaṇa voordoen, ook al is hij geboren in een familie van brāhmaṇa’s. Op die manier moet iedereen overeenkomstig zijn eigen natuur handelen; geen enkele activiteit is weerzinwekkend, zolang deze maar in dienst van de Allerhoogste Heer wordt gedaan.

De voorgeschreven plicht van de brāhmaṇa is in de hoedanigheid goedheid, maar wie niet van nature in de hoedanigheid goedheid is, moet niet de voorgeschreven activiteiten van een brāhmaṇa imiteren. Een kṣatriya of bestuurder heeft zoveel weerzinwekkende dingen te doen: hij moet geweld uitoefenen om zijn vijanden te doden en soms moet hij om diplomatieke redenen liegen. Zulk geweld en zulke leugenachtigheid horen bij het politieke leven, maar een kṣatriya wordt niet geacht zijn voorgeschreven plicht op te geven om vervolgens te proberen de plichten van een brāhmaṇa te vervullen.

Men moet op zo’n manier handelen dat de Allerhoogste Heer erdoor tevreden wordt gesteld. Arjuna was bijvoorbeeld een kṣatriya, maar hij aarzelde om de strijd met de tegenpartij aan te binden. Wie echter strijdt voor Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, hoeft niet bang te zijn voor degradatie. In de handel geldt hetzelfde: soms moet een handelaar een boel leugens vertellen om winst te maken. Doet hij dat niet, dan is er geen winst. Soms zegt een handelaar: ‘O beste klant, omdat u het bent, zal ik op u geen winst maken’, maar men moet dan bedenken dat de handelaar zonder winst niet kan bestaan. Wanneer een handelaar zegt dat hij geen winst maakt, dan moet men inzien dat dat een leugen is. Maar een handelaar moet niet denken dat hij zijn beroep moet opgeven en de taken van een brāhmaṇa op zich moet nemen, omdat hij gedwongen is leugens te vertellen. Dat wordt niet aanbevolen.

Als iemand met zijn activiteiten de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods dient, maakt het niet uit of hij een kṣatriya, een vaiśya of een śūdra is. Zelfs de brāhmaṇa’s, die verschillende soorten offers uitvoeren, moeten soms dieren doden, omdat die tijdens zulke ceremonies soms worden geofferd. Op dezelfde manier begaat een kṣatriya geen zonde als hij tijdens zijn voorgeschreven plicht een vijand doodt. Deze zaken werden in het derde hoofdstuk allemaal duidelijk en uitgebreid uitgelegd; iedereen moet actief zijn voor Yajña, Viṣṇu, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Alles wat men voor persoonlijke zinsbevrediging doet, wordt een oorzaak van gebondenheid.

De conclusie is dat iedereen moet handelen overeenkomstig de bepaalde hoedanigheid van de materiële natuur die hij verworven heeft, en dat hij vastbesloten moet zijn alleen de allerhoogste zaak van de Allerhoogste Heer te dienen.

Tekst

saha-jaṁ karma kaunteya
sa-doṣam api na tyajet
sarvārambhā hi doṣeṇa
dhūmenāgnir ivāvṛtāḥ

Synoniemen

saha-jam — tegelijkertijd geboren; karma — activiteit; kaunteya — o zoon van Kuntī; sa-doṣam — met gebreken; api — hoewel; na — nooit; tyajet — men moet opgeven; sarva-ārambhāḥ — alle ondernemingen; hi — zeker; doṣeṇa — met gebreken; dhūmena — met rook; agniḥ — vuur; iva — zoals; āvṛtāḥ — bedekt.

Vertaling

Iedere inspanning gaat gepaard met fouten, zoals vuur gepaard gaat met rook. Men moet daarom zijn aangeboren activiteit niet opgeven, o zoon van Kuntī, zelfs al is zulke activiteit vol onvolkomenheden.

Betekenisverklaring

In het geconditioneerde leven zijn alle activiteiten besmet door de hoedanigheden van de materiële natuur. Zelfs als iemand een brāhmaṇa is, moet hij offers verrichten waarbij het doden van dieren noodzakelijk is. Op dezelfde manier moet een kṣatriya, hoe vroom hij ook is, vechten met zijn vijand; hij kan zich daar niet aan onttrekken. En om handel te kunnen blijven drijven zal een handelaar, hoe vroom hij ook is, soms zijn winst moeten verbergen of op de zwarte markt moeten handelen. Deze dingen zijn noodzakelijk en onvermijdelijk. Zelfs al is men een śūdra die een slechte meester dient, dan moet men toch zijn opdrachten uitvoeren, zelfs al gaat het om iets wat ongedaan zou moeten blijven. Ondanks deze onvolkomenheden moet iemand zijn voorgeschreven plichten blijven vervullen, want ze komen voort uit zijn eigen natuur.

In dit vers wordt een mooi voorbeeld gegeven. Hoewel vuur zuiver is, is er toch rook. Maar de rook maakt het vuur niet onzuiver. Hoewel er rook aanwezig is in het vuur, wordt vuur toch gezien als het zuiverste van alle elementen. Wie er de voorkeur aan geeft de activiteiten van een kṣatriya op te geven en de taken van een brāhmaṇa op zich te nemen, kan er niet van verzekerd zijn dat daar geen onplezierige plichten bij komen kijken. Men moet daarom tot de conclusie komen dat niemand in de materiële wereld volkomen vrij kan zijn van de onzuiverheden van de materiële natuur.

Het voorbeeld van het vuur en de rook is in dit verband heel toepasselijk. Wanneer iemand in de winter een steen uit het vuur haalt, zal de rook verstorend zijn voor de ogen en andere delen van het lichaam, maar ondanks die verstorende omstandigheden moet hij toch gebruik maken van het vuur. Op dezelfde manier moet men zijn natuurlijke bezigheid niet opgeven enkel omdat er enkele verstorende factoren zijn. Integendeel, men moet vastberaden zijn de Allerhoogste Heer te dienen door middel van zijn voorgeschreven plicht in Kṛṣṇa-bewustzijn. Dat is het punt van perfectie. Wanneer een bepaald type bezigheid wordt verricht om de Allerhoogste Heer tevreden te stellen, worden alle onvolkomenheden tijdens die bepaalde bezigheid gezuiverd. Wanneer de resultaten van activiteiten gezuiverd worden doordat ze verbonden zijn met devotionele dienst, raakt men volmaakt in het innerlijk zien van het zelf en dat is zelfrealisatie.

Tekst

asakta-buddhiḥ sarvatra
jitātmā vigata-spṛhaḥ
naiṣkarmya-siddhiṁ paramāṁ
sannyāsenādhigacchati

Synoniemen

asakta-buddhiḥ — een intelligentie hebbend die niet gehecht is; sarvatra — overal; jita-ātmā — beheersing over de geest hebbend; vigata-spṛhaḥ — zonder materiële verlangens; naiṣkarmya-siddhim — de volmaaktheid van vrijheid van reacties; paramām — allerhoogste; sannyāsena — door de onthechte levensorde; adhigacchati — men bereikt.

Vertaling

Wie beheerst en vrij van gehechtheid is en wie alle materiële genietingen veronachtzaamt, kan door onthechting het hoogste en volmaakte stadium van vrijheid van reacties bereiken.

Betekenisverklaring

Ware onthechting houdt in dat men zichzelf altijd als een integrerend deeltje van de Allerhoogste Heer ziet en zich daarom realiseert dat men niet het recht heeft om van de resultaten van zijn activiteiten te genieten. Omdat de ziel een integrerend deeltje van de Allerhoogste Heer is, moeten de resultaten van haar activiteiten door de Allerhoogste Heer genoten worden. Dat is Kṛṣṇa-bewustzijn. Wie Kṛṣṇa-bewust handelt, is feitelijk een sannyāsī, een persoon in de onthechte levensorde. Met zo’n mentaliteit blijft men tevreden, omdat men werkelijk actief is voor de Allerhoogste. Op die manier is men niet gehecht aan materiële dingen; men raakt eraan gewend geen plezier te beleven aan iets anders dan het transcendentale geluk dat verkregen wordt door het dienen van de Heer.

Een sannyāsī wordt geacht vrij te zijn van de karmische reacties op zijn vroegere activiteiten, maar een Kṛṣṇa-bewust persoon krijgt deze volmaaktheid vanzelf, zelfs zonder dat hij de zogenaamde onthechte levensorde aanvaardt. Deze geestestoestand wordt yogārūḍha genoemd of het volmaakte niveau van yoga. Dit wordt bevestigd in het derde hoofdstuk: yas tv ātma-ratir eva syāt — wie innerlijke tevredenheid ervaart, hoeft niet bang te zijn voor enige vorm van karmische reactie op zijn activiteit.

Tekst

siddhiṁ prāpto yathā brahma
tathāpnoti nibodha me
samāsenaiva kaunteya
niṣṭhā jñānasya yā parā

Synoniemen

siddhim — volmaaktheid; prāptaḥ — bereikend; yathā — zoals; brahma — het Allerhoogste; tathā — zo; āpnoti — men bereikt; nibodha — probeer te begrijpen; me — van Mij; samāsena — in het kort; eva — zeker; kaunteya — o zoon van Kuntī; niṣṭhā — het niveau; jñānasya — van kennis; — welke; parā — transcendentale.

Vertaling

O zoon van Kuntī, hoor van Mij hoe degene die deze volmaaktheid bereikt heeft, tot het allerhoogste niveau, Brahman, het niveau van de meest verheven kennis, kan komen, door te handelen op de manier die Ik nu zal samenvatten.

Betekenisverklaring

De Heer beschrijft voor Arjuna hoe hij het hoogste niveau van volmaaktheid kan bereiken door eenvoudig zijn voorgeschreven plicht te doen en die voor de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods te vervullen. Men bereikt het allerhoogste niveau van Brahman, eenvoudig door zich van het resultaat van zijn activiteiten te onthechten om de Allerhoogste Heer tevreden te stellen. Dat is het proces van zelfrealisatie. Werkelijke vervolmaking van kennis betekent het bereiken van zuiver Kṛṣṇa-bewustzijn; dit wordt in de volgende verzen beschreven.

Tekst

buddhyā viśuddhayā yukto
dhṛtyātmānaṁ niyamya ca
śabdādīn viṣayāṁs tyaktvā
rāga-dveṣau vyudasya ca
vivikta-sevī laghv-āśī
yata-vāk-kāya-mānasaḥ
dhyāna-yoga-paro nityaṁ
vairāgyaṁ samupāśritaḥ
ahaṅkāraṁ balaṁ darpaṁ
kāmaṁ krodhaṁ parigraham
vimucya nirmamaḥ śānto
brahma-bhūyāya kalpate

Synoniemen

buddhyā — met de intelligentie; viśuddhayā — volledig gezuiverd; yuktaḥ — bezig; dhṛtyā — door vastberadenheid; ātmānam — het zelf; niyamya — regulerend; ca — ook; śabda-ādīn — zoals geluid; viṣayān — de zinsobjecten; tyaktvā — opgegeven hebbend; rāga — gehechtheid; dveṣau — en afkeer; vyudasya — opgevend; ca — ook; vivikta-sevī — op een afgezonderde plaats levend; laghu-āśī — een kleine hoeveelheid etend; yata — beteugeld hebbend; vāk — spraak; kāya — lichaam; mānasaḥ — en geest; dhyāna-yoga-paraḥ — verzonken in een toestand van diepe meditatie; nityam — vierentwintig uur per dag; vairāgyam — onthechting; samupāśritaḥ — toevlucht genomen hebbend tot; ahaṅkāram — vals ego; balam — krachtsvertoon; darpam — valse trots; kāmam — lust; krodham — woede; parigraham — en het vergaren van materiële dingen; vimucya — bevrijd zijn van; nirmamaḥ — zonder besef van eigendom; śāntaḥ — vreedzaam; brahma-bhūyāya — voor zelfrealisatie; kalpate — is gekwalificeerd.

Vertaling

Hij die door zijn intelligentie gezuiverd is en zijn geest met vastberadenheid beheerst; die zich onthecht van zinsobjecten en bevrijd is van aantrekking en afkeer; die in afzondering leeft, weinig eet en zijn lichaam, geest en taalgebruik bedwingt; die voortdurend in diepe meditatie is en onthecht; die vrij is van vals ego, krachtsvertoon, valse trots, lust, woede en het vergaren van materiële dingen; die vrij is van een vals besef van eigendom en vreedzaam is — zo iemand wordt zeker verheven tot het niveau van zelfrealisatie.

Betekenisverklaring

Wanneer iemand door zijn intelligentie gezuiverd is, zorgt hij ervoor dat hij in de hoedanigheid goedheid blijft. Op die manier is hij in staat de geest te besturen en zal hij altijd in een staat van diepe meditatie zijn. Hij is niet gehecht aan de objecten van zinsbevrediging en is vrij van gehechtheid en haat ten opzichte van zijn activiteiten. Zo’n onthecht persoon geeft er van nature de voorkeur aan om in een afgezonderde plaats te leven; hij eet niet meer dan hij nodig heeft en beheerst de activiteiten van lichaam en geest. Hij heeft geen vals ego, want hij beschouwt het lichaam niet als het zelf. Hij heeft evenmin het verlangen om het lichaam vet en sterk te maken door zoveel materiële dingen te aanvaarden. Omdat hij geen lichamelijke levensopvatting heeft, is hij vrij van valse trots. Hij is tevreden met alles wat hem door de genade van de Heer geschonken wordt en hij is nooit kwaad in de afwezigheid van zinsbevrediging. Hij doet ook nooit veel moeite om zinsobjecten te krijgen. Wanneer hij op zo’n manier volkomen vrij is van vals ego, raakt hij onthecht van alle materiële zaken en dat is het niveau van zelfrealisatie of Brahman. Dat niveau wordt het brahma-bhūta-niveau genoemd. Wie vrij is van de materialistische levensopvatting, wordt vreedzaam en onverstoorbaar. Dit wordt beschreven in Bhagavad-gītā 2.70:

āpūryamāṇam acala-pratiṣṭhaṁ
samudram āpaḥ praviśanti yadvat
tadvat kāmā yaṁ praviśanti sarve
sa śāntim āpnoti na kāma-kāmī

‘Alleen iemand die niet verstoord wordt door de onophoudelijke stroom van verlangens — die als rivieren in de oceaan stromen, die zelf voortdurend gevuld wordt, maar altijd rustig blijft — kan vrede vinden, maar degene die zulke verlangens probeert te vervullen niet.’

Tekst

brahma-bhūtaḥ prasannātmā
na śocati na kāṅkṣati
samaḥ sarveṣu bhūteṣu
mad-bhaktiṁ labhate parām

Synoniemen

brahma-bhūtaḥ — īīn zijn met het Absolute; prasanna-ātmā — vol vreugde; na — nooit; śocati — treurt; na — nooit; kāṅkṣati — verlangt; samaḥ — neutraal staan tegenover; sarveṣu — alle; bhūteṣu — levende wezens; mat-bhaktim — devotionele dienst aan Mij; labhate — krijgt; parām — transcendentale.

Vertaling

Wie zich zo op een transcendentaal niveau bevindt, kent onmiddellijk het Allerhoogste Brahman en wordt volkomen vreugdevol. Hij treurt nooit en verlangt nergens naar. Hij beschouwt alle levende wezens als gelijk. In die toestand komt hij tot zuivere devotionele dienst aan Mij.

Betekenisverklaring

Voor de impersonalist is het bereiken van het brahma-bhūta-niveau, het īīn worden met het Absolute, het hoogste. Maar de personalist of de zuivere toegewijde gaat verder dan dat om zuivere devotionele dienst te krijgen. Dit betekent dat iemand die zuivere devotionele dienst aan de Allerhoogste Heer verricht, al in een toestand van bevrijding is, die brahma-bhūta of eenheid met de Absolute wordt genoemd. Zonder eenheid met de Allerhoogste, de Absolute, kan iemand Hem niet dienen. In de absolute zin bestaat er geen verschil tussen degene die gediend wordt en de dienaar, maar toch bestaat dit onderscheid in een hogere, spirituele zin.

Wanneer men met een materialistische levensopvatting voor zinsbevrediging werkt, is er ellende, maar wanneer men in de absolute wereld zuivere devotionele dienst verricht, is er geen sprake van ellende. Voor een Kṛṣṇa-bewuste toegewijde valt er niets te klagen en is er niets om naar te verlangen. Omdat God volkomen is, wordt een levend wezen dat Kṛṣṇa-bewust devotionele dienst aan Hem verricht innerlijk ook volkomen. Het is net als een rivier die van al het vuile water is gezuiverd.

Omdat een toegewijde aan niets anders dan Kṛṣṇa denkt, is hij van nature altijd vol vreugde. Hij jammert niet om welk materieel verlies dan ook en streeft niet naar winst, omdat hij vervuld is van het dienen van de Heer. Hij verlangt niet naar materieel plezier, omdat hij weet dat ieder levend wezen een integrerend deeltje van de Allerhoogste Heer is en daarom eeuwig een dienaar. Hij ziet in de materiële wereld niemand als hoger of lager; hogere en lagere posities zijn van voorbijgaande aard en een toegewijde heeft niets te maken met voorbijgaande verschijnselen. Voor hem hebben steen en goud dezelfde waarde.

Dit alles is het brahma-bhūta-niveau en een zuivere toegewijde bereikt dit niveau heel gemakkelijk. In die bestaanstoestand doet het idee van eenwording met het Allerhoogste Brahman en het vernietigen van individualiteit hels aan, gedachten aan het behalen van het hemelse koninkrijk worden een fantasmagorie en de zintuigen zijn als slangen met afgebroken giftanden. Zoals een slang zonder giftanden niet angstwekkend is, zo is er ook niets te vrezen van de zintuigen wanneer deze vanzelf onder controle zijn.

Voor iemand die geïnfecteerd is geraakt door de materie, is de wereld een oord van ellende, maar voor een toegewijde is de hele wereld net zo goed als Vaikuṇṭha of de spirituele hemel. Voor een toegewijde is de hoogstgeplaatste persoonlijkheid in dit materiële universum niet belangrijker dan een mier. Dit niveau kan door de genade van Heer Caitanya worden bereikt, die in dit tijdperk zuivere devotionele dienst predikte.

Tekst

bhaktyā mām abhijānāti
yāvān yaś cāsmi tattvataḥ
tato māṁ tattvato jñātvā
viśate tad-anantaram

Synoniemen

bhaktyā — door zuivere devotionele dienst; mām — Mij; abhijānāti — men kan kennen; yāvān — zoveel als; yaḥ ca asmi — zoals Ik ben; tattvataḥ — werkelijk; tataḥ — daarna; mām — Mij; tattvataḥ — werkelijk; jñātvā — kennend; viśate — hij gaat binnen; tat-anantaram — daarop.

Vertaling

Alleen door devotionele dienst kan men Mij kennen zoals Ik ben, als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. En wanneer men zich door zulke devotie volledig van Mij bewust is, kan men binnengaan in het koninkrijk van God.

Betekenisverklaring

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, en Zijn volkomen deelaspecten kunnen niet begrepen worden door mentale speculatie en evenmin door niet-toegewijden. Wie de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods wil begrijpen, moet zich toeleggen op zuivere devotionele dienst onder begeleiding van een zuivere toegewijde. Zo niet, dan zal de waarheid over de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods altijd verborgen blijven. Zo werd in Bhagavad-gītā 7.25 al gezegd: nāhaṁ prakāśaḥ sarvasya — Hij is niet voor iedereen zichtbaar. Niemand kan enkel door erudiete geleerdheid of mentale speculatie God begrijpen. Alleen iemand die in Kṛṣṇa-bewustzijn devotionele dienst verricht, kan begrijpen wie Kṛṣṇa is. Academische titels helpen niet.

Wie volledig vertrouwd is met de wetenschap van Kṛṣṇa, komt ervoor in aanmerking om binnen te gaan in het spirituele koninkrijk, de woning van Kṛṣṇa. Brahman worden betekent niet dat men zijn identiteit verliest. De devotionele dienst gaat door en zolang er sprake is van devotionele dienst, moet God er zijn en ook de toegewijde en het proces van devotionele dienst. Zulke kennis gaat nooit verloren, zelfs niet na bevrijd te zijn. Bevrijding betekent vrijkomen van de materialistische levensopvatting. In het spirituele leven bestaat hetzelfde onderscheid en dezelfde individualiteit, maar dan in volledig Kṛṣṇa-bewustzijn.

Men moet niet ten onrechte denken dat het woord ‘viśate’, ‘gaat binnen in Mij’, de monistische theorie ondersteunt dat men op een homogene manier īīn wordt met het onpersoonlijk Brahman. Nee. Viśate betekent dat men met zijn eigen individualiteit de woning van de Allerhoogste Heer kan binnengaan om met Hem om te gaan en Hem te dienen. Een groene vogel vliegt bijvoorbeeld niet in een groene boom om īīn te worden met die boom, maar om er de vruchten van te genieten. Impersonalisten geven meestal het voorbeeld van een rivier die in de zee stroomt en daarin opgaat. Voor een impersonalist mag dit dan een bron van geluk zijn, maar de personalist behoudt zijn persoonlijke individualiteit als een waterdier in de oceaan. Als we maar diep genoeg duiken treffen we in de oceaan zeer veel levende wezens aan. Oppervlakkige kennis over de oceaan is niet voldoende; men moet volledige kennis hebben van de waterdieren die in de diepten van de oceaan leven.

Door zijn zuivere devotionele dienst kan een toegewijde de transcendentale kwaliteiten en volheden van de Allerhoogste Heer begrijpen zoals ze zijn. Zoals in het elfde hoofdstuk werd gezegd, is dat alleen mogelijk door devotionele dienst. Datzelfde wordt ook hier bevestigd; men kan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods begrijpen en in Zijn koninkrijk binnengaan door devotionele dienst te verrichten.

Na het bereiken van het brahma-bhūta-niveau, waarop men vrij is van materiële opvattingen, begint iemands devotionele dienst met horen over de Heer. Wie over de Allerhoogste Heer hoort, ontwikkelt vanzelf het brahma-bhūta-niveau en materiële onzuiverheden zoals hebzucht en sterke verlangens naar zinsbevrediging verdwijnen. Hoe meer lust en verlangens uit het hart van een toegewijde verdwijnen, hoe meer hij gehecht raakt aan dienst aan de Heer. Op die manier raakt hij vrij van alle materiële onzuiverheid en in die levenstoestand kan hij de Allerhoogste Heer begrijpen. Dit wordt ook in het Śrīmad-Bhāgavatam gezegd.

Het proces van bhakti of transcendentale dienst gaat door na bevrijding. Het Vedānta-sūtra (4.1.12) bevestigt dit: ā-prāyaṇāt tatrāpi hi dṛṣṭam. Dit betekent dat het proces van devotionele dienst na de bevrijding doorgaat. In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt ware, devotionele bevrijding gedefinieerd als het herstel van het levend wezen in zijn eigen identiteit, in zijn eigen wezenlijke positie. Wat die wezenlijke positie is, is al uitgelegd: ieder levend wezen is een afzonderlijk integrerend deeltje van de Allerhoogste Heer. Het is daarom zijn wezenlijke positie om te dienen. Na de bevrijding zal zijn dienst nooit stoppen. Ware bevrijding betekent vrijkomen van verkeerde levensopvattingen.

Tekst

sarva-karmāṇy api sadā
kurvāṇo mad-vyapāśrayaḥ
mat-prasādād avāpnoti
śāśvataṁ padam avyayam

Synoniemen

sarva — alle; karmāṇi — activiteiten; api — hoewel; sadā — altijd; kurvāṇaḥ — verrichtend; mat-vyapāśrayaḥ — onder Mijn bescherming; mat-prasādāt — door Mijn genade; avāpnoti — men bereikt; śāśvatam — de eeuwige; padam — woning; avyayam — onvergankelijke.

Vertaling

Hoewel Mijn zuivere toegewijde met allerlei activiteiten bezig is, bereikt hij, onder Mijn bescherming en door Mijn genade, de eeuwige en onvergankelijke woning.

Betekenisverklaring

Het woord ‘mad-vyapāśrayaḥ’ betekent ‘onder de bescherming van de Allerhoogste Heer’. Om vrij te blijven van materiële onzuiverheid, verricht een zuivere toegewijde activiteiten onder de leiding van de Allerhoogste Heer of Zijn vertegenwoordiger, de spiritueel leraar. Voor een zuivere toegewijde bestaat er geen tijdslimiet. Hij is altijd, vierentwintig uur per dag, voor honderd procent bezig met activiteiten onder leiding van de Allerhoogste Heer. De Heer is bijzonder vriendelijk voor een toegewijde die op die manier bezig is in Kṛṣṇa-bewustzijn. Ondanks alle moeilijkheden zal hij uiteindelijk een plaats krijgen in de transcendentale woning of Kṛṣṇaloka. Zijn toegang is verzekerd, daarover bestaat geen twijfel. In die allerhoogste woning is niets onderhevig aan verandering: alles is er eeuwig, onvergankelijk en vol kennis.

Tekst

cetasā sarva-karmāṇi
mayi sannyasya mat-paraḥ
buddhi-yogam upāśritya
mac-cittaḥ satataṁ bhava

Synoniemen

cetasā — door intelligentie; sarva-karmāṇi — allerlei soorten activiteiten; mayi — aan Mij; sannyasya — opgevend; mat-paraḥ — onder Mijn bescherming; buddhi-yogam — toegewijde activiteiten; upāśritya — toevlucht nemend tot; mat-cittaḥ — van Mij bewust; satatam — vierentwintig uur per dag; bhava — wordt.

Vertaling

Stel je bij al je activiteiten volledig van Mij afhankelijk en werk altijd onder Mijn bescherming. Wees je in zulke devotionele dienst volkomen van Mij bewust.

Betekenisverklaring

Wie Kṛṣṇa-bewust handelt, handelt niet als de meester van de wereld. Men moet net als een dienaar volledig onder leiding van de Allerhoogste Heer handelen. Een dienaar heeft geen individuele onafhankelijkheid, maar handelt alleen volgens de opdracht van zijn meester. Een dienaar die in opdracht van de allerhoogste meester handelt, is onaangedaan door winst of verlies. Hij vervult eenvoudig zijn plicht volgens de opdracht van de Heer. Men zou nu kunnen tegenwerpen dat Arjuna onder de persoonlijke leiding van Kṛṣṇa handelde, maar hoe moeten we handelen als Kṛṣṇa niet aanwezig is? Als men volgens de aanwijzingen van Kṛṣṇa in dit boek en onder begeleiding van een vertegenwoordiger van Kṛṣṇa handelt, dan zal het resultaat hetzelfde zijn.

Het sanskrietwoord ‘mat-paraḥ’ is zeer belangrijk in dit vers. Het geeft aan dat men in het leven geen ander doel heeft dan Kṛṣṇa-bewust te handelen, alleen om Kṛṣṇa tevreden te stellen. En terwijl men op die manier actief is, moet men alleen aan Kṛṣṇa denken: ‘Kṛṣṇa heeft mij aangesteld om deze bepaalde plicht te vervullen.’ Wanneer iemand op die manier handelt, zal hij vanzelf aan Kṛṣṇa denken. Dat is perfect Kṛṣṇa-bewustzijn. Maar men moet er wel op letten dat het resultaat van eigenzinnige activiteiten naderhand niet aan de Allerhoogste Heer geofferd mag worden. Zulke activiteiten horen niet bij devotionele dienst in Kṛṣṇa-bewustzijn. Men moet handelen volgens de opdrachten van Kṛṣṇa. Dat is een zeer belangrijk punt. Die opdracht van Kṛṣṇa komt van de spiritueel leraar via de opeenvolging van discipelen. De opdracht van de spiritueel leraar moet dan ook worden gezien als de allerbelangrijkste levenstaak. Wie een bonafide spiritueel leraar krijgt en volgens zijn aanwijzingen handelt, is zeker van de vervolmaking van zijn leven in Kṛṣṇa-bewustzijn.

Tekst

mac-cittaḥ sarva-durgāṇi
mat-prasādāt tariṣyasi
atha cet tvam ahaṅkārān
na śroṣyasi vinaṅkṣyasi

Synoniemen

mat — van Mij; cittaḥ — bewust zijn van; sarva — alle; durgāṇi — hindernissen; mat-prasādāt — door Mijn genade; tariṣyasi — je zult te boven komen; atha — maar; cet — als; tvam — jij; ahaṅkārāt — door vals ego; na śroṣyasi — niet hoort; vinaṅkṣyasi — je zult verloren zijn.

Vertaling

Wanneer je je van Mij bewust wordt, zul je door Mijn genade alle hindernissen van het gebonden bestaan overwinnen. Maar als je je activiteiten niet in zo’n bewustzijn verricht maar handelt vanuit vals ego, zonder naar Mij te luisteren, zul je verloren zijn.

Betekenisverklaring

Een volledig Kṛṣṇa-bewust persoon is niet overmatig bezorgd over het vervullen van de wereldse plichten van zijn bestaan. Dwazen kunnen deze grote vrijheid van alle bezorgdheid niet begrijpen. Voor wie Kṛṣṇa-bewust handelt, wordt Kṛṣṇa de innigste vriend. Hij zorgt altijd voor het comfort van Zijn vriend en Hij geeft Zichzelf aan Zijn vriend, die met zo veel devotie vierentwintig uur per dag bezig is om de Heer tevreden te stellen. Niemand moet zich daarom laten meeslepen door het vals ego van de lichamelijke levensopvatting.

Men moet niet de fout begaan te denken dat men onafhankelijk is van de wetten van de materiële natuur of dat men vrij is te handelen zoals men zelf wil. De ziel is al onderworpen aan strenge materiële wetten, maar zodra ze Kṛṣṇa-bewust handelt, is ze bevrijd, vrij van de verwarringen van het materiële leven. Men moet heel goed bedenken dat wie niet Kṛṣṇa-bewust handelt, zichzelf verliest in de maalstroom van het materiële leven, in de oceaan van geboorte en dood. Geen enkele geconditioneerde ziel weet wat eigenlijk wel en wat niet gedaan moet worden, maar wie Kṛṣṇa-bewust handelt, is helemaal vrij in zijn activiteiten, omdat alles hem innerlijk door Kṛṣṇa wordt ingegeven. Dit wordt dan vervolgens bevestigd door de spiritueel leraar.

Tekst

yad ahaṅkāram āśritya
na yotsya iti manyase
mithyaiṣa vyavasāyas te
prakṛtis tvāṁ niyokṣyati

Synoniemen

yat — als; ahaṅkāram — vals ego; āśritya — toevlucht nemen tot; na yotsye — ik zal niet strijden; iti — zo; manyase — je denkt; mithyā eṣaḥ — dit alles is onjuist; vyavasāyaḥ — vastberadenheid; te — van jou; prakṛtiḥ — materiële natuur; tvām — jou; niyokṣyati — zal aanzetten.

Vertaling

Wanneer je niet volgens Mijn aanwijzingen handelt en besluit niet te vechten, dan maak je een verkeerde beslissing. Door je eigen aard zul je hoe dan ook gedwongen worden oorlog te voeren.

Betekenisverklaring

Arjuna was een militair en had de ingeboren natuur van een kṣatriya. Het was daarom zijn natuurlijke plicht om te strijden. Maar door vals ego vreesde hij dat hij door het doden van zijn leraar, grootvader en vrienden karmische reacties zou krijgen. In feite dacht hij dat hij zelf meester was over zijn activiteiten, alsof hij het was die de goede en slechte resultaten daarvan zou bepalen. Maar hij vergat dat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die hem de instructie gaf te strijden, aanwezig was. Dat is de vergeetachtigheid van de geconditioneerde ziel. De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods geeft aanwijzingen over wat goed en slecht is en men moet eenvoudig Kṛṣṇa-bewust handelen om de perfectie van het leven te bereiken.

Niemand kan zo duidelijk vaststellen wat iemands lot is als de Allerhoogste Heer; daarom kan men het beste Zijn leiding aanvaarden en in overeenstemming daarmee handelen. Niemand moet de opdracht van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods of die van de spiritueel leraar, die Zijn vertegenwoordiger is, veronachtzamen. Zonder aarzelen moet men de opdracht van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods uitvoeren — zo zal men in alle omstandigheden veilig zijn.

Tekst

svabhāva-jena kaunteya
nibaddhaḥ svena karmaṇā
kartuṁ necchasi yan mohāt
kariṣyasy avaśo ’pi tat

Synoniemen

svabhāva-jena — voortkomend uit je eigen aard; kaunteya — o zoon van Kuntī; nibaddhaḥ — geconditioneerd; svena — door je eigen; karmaṇā — activiteiten; kartum — doen; na — niet; icchasi — je wilt; yat — dat wat; mohāt — uit illusie; kariṣyasi — je zult doen; avaśaḥ — onvrijwillig; api — zelfs; tat — dat.

Vertaling

Onder invloed van illusie weiger je nu volgens Mijn aanwijzingen te handelen. Maar gedwongen door de activiteiten die voortkomen uit je aard, zul je wel volgens die aard moeten handelen, o zoon van Kuntī.

Betekenisverklaring

Wie weigert volgens de leiding van de Allerhoogste Heer te handelen, is gedwongen om overeenkomstig de hoedanigheden waarin hij zich bevindt te handelen. Iedereen is in de greep van een bepaalde combinatie van de hoedanigheden van de materiële natuur en verricht in overeenstemming daarmee activiteiten. Maar wie vrijwillig handelt volgens de aanwijzingen van de Allerhoogste Heer, wordt roemrijk.

Tekst

īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ
hṛd-deśe ’rjuna tiṣṭhati
bhrāmayan sarva-bhūtāni
yantrārūḍhāni māyayā

Synoniemen

īśvaraḥ — de Allerhoogste Heer; sarva-bhūtānām — van alle levende wezens; hṛt-deśe — op de plaats van het hart; arjuna — o Arjuna; tiṣṭhati — verblijft; bhrāmayan — laat rondreizen; sarva-bhūtāni — alle levende wezens; yantra — op een machine; ārūḍhani — geplaatst zijn; māyayā — in de ban van de materiële energie.

Vertaling

De Allerhoogste Heer bevindt Zich in ieders hart, o Arjuna, en bestuurt de omzwervingen van alle levende wezens, die zich als het ware op een machine bevinden die gemaakt is van de materiële energie.

Betekenisverklaring

Arjuna was niet de allerhoogste kenner en zijn beslissing om wel of niet te vechten werd ingeperkt door zijn beperkte oordeelsvermogen. Heer Kṛṣṇa gaf de instructie dat het individu niet álles is. Hijzelf, Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, is aanwezig in het hart als de gelokaliseerde Superziel en geeft het levend wezen aanwijzingen. Na het verwisselen van lichaam vergeet het zijn vroegere daden, maar de Superziel, de kenner van verleden, heden en toekomst, blijft de getuige van al zijn activiteiten. Alle activiteiten van de levende wezens worden daarom geleid door deze Superziel.

Het levend wezen krijgt wat het verdient en wordt gedragen door het materiële lichaam, dat onder leiding van de Superziel in de materiële energie geschapen wordt. Zodra een levend wezen in een bepaald type lichaam geplaatst is, wordt het gedwongen te handelen onder invloed van die lichamelijke situatie. Een persoon in een sportwagen gaat sneller dan iemand in een langzamere auto, ook al zijn de levende wezens, de bestuurders, dezelfde. Op dezelfde manier vormt de materiële natuur in opdracht van de Allerhoogste Ziel een bepaald type lichaam voor een bepaald type levend wezen, zodat dit volgens zijn vroegere verlangens activiteiten kan ontplooien.

Het levend wezen is niet onafhankelijk. Niemand moet denken dat hij onafhankelijk is van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Het individu staat altijd onder Zijn leiding. Men heeft daarom de plicht zich over te geven en dat bevel wordt in het volgende vers gegeven.

Tekst

tam eva śaraṇaṁ gaccha
sarva-bhāvena bhārata
tat-prasādāt parāṁ śāntiṁ
sthānaṁ prāpsyasi śāśvatam

Synoniemen

tam — aan Hem; eva — zeker; śaraṇam gaccha — geef je over; sarva-bhāvena — in alle opzichten; bhārata — o afstammeling van Bharata; tat-prasādāt — door Zijn genade; parām — transcendentale; śāntim — vrede; sthānam — de verblijfplaats; prāpsyasi — je zult bereiken; śāśvatam — eeuwige.

Vertaling

O afstammeling van Bharata, geef je volledig aan Hem over. Door Zijn genade zul je transcendentale vrede vinden en het allerhoogste, eeuwige koninkrijk bereiken.

Betekenisverklaring

Een levend wezen moet zich dus overgeven aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die in ieders hart aanwezig is, en daardoor zal het bevrijd worden van alle soorten ellende in het materiële bestaan. Door deze overgave zal men niet alleen bevrijd worden van alle ellende in dit leven, maar aan het eind zal men de Allerhoogste God bereiken.

In de Vedische literatuur (Ṛg-veda 1.22.20) wordt de transcendentale wereld beschreven als tad viṣṇoḥ paramaṁ padam. Omdat de hele schepping het koninkrijk van God is, is alles wat materieel is eigenlijk spiritueel, maar paramaṁ padam verwijst in het bijzonder naar de eeuwige verblijfplaats, die de spirituele hemel of Vaikuṇṭha wordt genoemd.

In het vijftiende hoofdstuk van de Bhagavad-gītā wordt gezegd: sarvasya cāhaṁ hṛdi sanniviṣṭaḥ — de Heer is aanwezig in ieders hart. De aanbeveling dat men zich moet overgeven aan de Superziel die binnenin aanwezig is, betekent dus dat men zich aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa moet overgeven. Kṛṣṇa werd door Arjuna al aanvaard als de Allerhoogste; in het tiende hoofdstuk werd Hij aanvaard als paraṁ brahma paraṁ dhāma. Arjuna heeft Kṛṣṇa aanvaard als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en de allerhoogste verblijfplaats van alle levende wezens. Hij deed dat niet alleen op grond van zijn persoonlijke ervaring, maar ook op basis van de verklaringen van grote gezaghebbende personen zoals Nārada, Asita, Devala en Vyāsa.

Tekst

iti te jñānam ākhyātaṁ
guhyād guhya-taraṁ mayā
vimṛśyaitad aśeṣeṇa
yathecchasi tathā kuru

Synoniemen

iti — zo; te — aan jou; jñānam — kennis; ākhyātam — beschreven; guhyāt — dan vertrouwelijk; guhya-taram — nog vertrouwelijker; mayā — door Mij; vimṛśya — overwegen; etat — dit; aśeṣeṇa — volledig; yathā — zoals; icchasi — je wilt; tathā — dat; kuru — doe.

Vertaling

Zo heb Ik je dan kennis gegeven die nog vertrouwelijker is. Overweeg dit alles grondig en doe dan wat je wilt.

Betekenisverklaring

De Heer heeft de kennis over brahma-bhūta al aan Arjuna uitgelegd. Iemand in de toestand van brahma-bhūta is vol vreugde; hij klaagt nooit en verlangt evenmin naar iets. Dit is het gevolg van vertrouwelijke kennis. Kṛṣṇa onthult ook kennis over de Superziel. Dit is ook kennis over Brahman, maar dan van een hoger niveau.

De woorden ‘yathecchasi tathā kuru’ — ‘Je kunt doen wat je wilt’ — verwijzen hier naar het feit dat God het beetje onafhankelijkheid van het levend wezen niet in de weg zal staan. In de Bhagavad-gītā heeft de Heer in alle opzichten uitgelegd hoe men zijn levenssituatie kan verbeteren. Het beste advies dat Arjuna kreeg, is om zich over te geven aan de Superziel, die in zijn hart aanwezig is. Wie zijn verstand goed gebruikt zou tot het punt moeten komen waarop hij ermee instemt te handelen volgens de aanwijzingen van de Superziel. Dat zal helpen om voortdurend Kṛṣṇa-bewust te zijn, wat het hoogste en perfecte niveau van het menselijk leven is.

Arjuna kreeg rechtstreeks van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods de opdracht om te strijden. Het is in het allerhoogste belang van de levende wezens om zich aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods over te geven; het is niet in het belang van de Allerhoogste. Voordat men zich overgeeft, is men vrij om dit alles te overwegen voor zover zijn intelligentie reikt; dat is de beste manier om de instructie van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods te aanvaarden. Deze instructie wordt ook via de spiritueel leraar gegeven, die een bonafide vertegenwoordiger van Kṛṣṇa is.

Tekst

sarva-guhyatamaṁ bhūyaḥ
śṛṇu me paramaṁ vacaḥ
iṣṭo ’si me dṛḍham iti
tato vakṣyāmi te hitam

Synoniemen

sarva-guhya-tamam — het allervertrouwelijkste; bhūyaḥ — opnieuw; śṛṇu — hoor; me — van Mij; paramam — het allerhoogste; vacaḥ — onderricht; iṣṭaḥ asi — je bent dierbaar; me — Mij; dṛḍham — heel; iti — zo; tataḥ — daarom; vakṣyāmi — Ik spreek; te — in jouw; hitam — voordeel.

Vertaling

Omdat je Mijn zeer dierbare vriend bent, zal Ik je Mijn allerhoogste instructie geven, de meest vertrouwelijke kennis die er bestaat. Hoor deze van Mij, want het is in je voordeel.

Betekenisverklaring

De Heer heeft Arjuna kennis gegeven die vertrouwelijk is (kennis over Brahman) en kennis die nog vertrouwelijker is (kennis van de Superziel in ieders hart) en nu geeft Hij de meest vertrouwelijke kennis: geef je gewoon over aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Aan het eind van het negende hoofdstuk zei Hij: man-manāḥ — ‘Denk gewoon altijd aan Mij.’ Diezelfde instructie zal hier worden herhaald om de essentie van de leringen van de Bhagavad-gītā Bhagavad-gītā te benadrukken. Gewone mensen kunnen deze essentie niet begrijpen, maar wel iemand die Kṛṣṇa heel dierbaar is, namelijk Zijn zuivere toegewijde. Dit is de aller-belangrijkste instructie in de hele Vedische literatuur. Wat Kṛṣṇa in dit verband zegt, is de meest essentiële kennis, en niet alleen Arjuna moet deze kennis in praktijk brengen, maar alle levende wezens.

Tekst

man-manā bhava mad-bhakto
mad-yājī māṁ namaskuru
mām evaiṣyasi satyaṁ te
pratijāne priyo ’si me

Synoniemen

mat-manāḥ — denkend aan Mij; bhava — word; mat-bhaktaḥ — Mijn toegewijde; mat-yājī — Mijn aanbidder; mām — aan Mij; namaskuru — breng je eerbetuigingen; mām — aan Mij; eva — zeker; eṣyasi — je zult komen; satyam — werkelijk; te — aan jou; pratijāne — Ik beloof; priyaḥ — dierbaar; asi — je bent; me — Mij.

Vertaling

Denk onafgebroken aan Me, word Mijn toegewijde, aanbid Me en breng je eerbetuigingen aan Mij. Op die manier zul je zeker tot Me komen. Dat beloof Ik je omdat je Mijn zeer dierbare vriend bent.

Betekenisverklaring

De meest vertrouwelijke kennis houdt in dat men een zuivere toegewijde van Kṛṣṇa moet worden, altijd aan Hem moet denken en actief voor Hem moet zijn. Men moet niet alleen maar voor de vorm mediteren. Het leven moet zo worden ingericht dat men altijd in staat is om aan Kṛṣṇa te denken en men moet altijd op zo’n manier handelen dat al zijn dagelijkse activiteiten met Kṛṣṇa verbonden zijn. Men moet zijn leven op zo’n manier vormgeven, dat men vierentwintig uur per dag aan niets anders kan denken dan aan Kṛṣṇa. De Heer belooft dat iedereen die op zo’n manier zuiver Kṛṣṇa-bewust is, gegarandeerd terug zal keren naar de verblijfplaats van Kṛṣṇa, waar hij persoonlijk met Kṛṣṇa zal kunnen omgaan. Kṛṣṇa onthult deze meest vertrouwelijke kennis aan Arjuna, omdat hij Zijn dierbare vriend is. Iedereen die het pad van Arjuna volgt, kan een dierbare vriend van Kṛṣṇa worden en dezelfde perfectie als Arjuna bereiken.

Deze woorden benadrukken het feit dat men zijn geest op Kṛṣṇa moet concentreren, op de tweearmige gedaante met een fluit in Zijn handen, de blauwachtige jongen met het mooie gezicht en met pauwenveren in Zijn haar. In de Brahma-saṁhitā en andere teksten zijn beschrijvingen van Kṛṣṇa te vinden. Men moet zijn geest op de oorspronkelijke gedaante van God, van Kṛṣṇa, concentreren. Men moet zijn aandacht zelfs niet laten afleiden door andere gedaanten van de Heer. De Heer heeft vele gedaanten, zoals Viṣṇu, Nārāyaṇa, Rāma, Varāha enz., maar een toegewijde moet zijn geest op de gedaante concentreren die voor Arjuna aanwezig was. De geest concentreren op de gedaante van Kṛṣṇa vormt de meest vertrouwelijke kennis en het is deze kennis die Kṛṣṇa aan Arjuna onthult, omdat hij Zijn dierbaarste vriend is.

Tekst

sarva-dharmān parityajya
mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja
ahaṁ tvāṁ sarva-pāpebhyo
mokṣayiṣyāmi mā śucaḥ

Synoniemen

sarva-dharmān — alle vormen van religie; parityajya — achterlatend; mām — naar Mij; ekam — alleen; śaraṇam — voor overgave; vraja — ga; aham — Ik; tvām — jou; sarva — alle; pāpebhyaḥ — van de karmische reacties op je zonden; mokṣayiṣyāmi — zal bevrijden; mā śucaḥ — maak je geen zorgen.

Vertaling

Laat alle vormen van religie achter je en geef je alleen over aan Mij. Ik zal je verlossen van alle reacties op je zonden. Vrees niet.

Betekenisverklaring

De Heer heeft verschillende soorten kennis en vormen van religie beschreven: kennis over het Allerhoogste Brahman, over de Superziel, over de verschillende orden en posities binnen het sociale leven, over de onthechte levensorde, over onthechting, over het beheersen van de zintuigen en de geest, over meditatie enz. Op vele manieren heeft Hij verschillende typen van religie beschreven. Nu Hij de Bhagavad-gītā samenvat, zegt de Heer dat Arjuna alle methoden die aan hem zijn uitgelegd moet opgeven; hij moet zich eenvoudig aan Kṛṣṇa overgeven. Die overgave zal hem behoeden voor allerlei karmische reacties op zijn zonden, want de Heer belooft hem persoonlijk te zullen beschermen.

In het zevende hoofdstuk werd gezegd dat alleen iemand die van alle karmische reacties op zijn zonden gezuiverd is, zich op het vereren van Heer Kṛṣṇa kan toeleggen. Men zou daarom kunnen denken dat men zich niet op het proces van overgave kan toeleggen zonder zich eerst bevrijd te hebben van de karmische reacties op zijn zonden. In antwoord op zulke twijfels wordt hier gezegd dat, ook al is men niet vrij van alle karmische reacties op zonden, men daar eenvoudig door het proces van overgave aan Śrī Kṛṣṇa vanzelf van bevrijd zal worden. Het is niet nodig zware inspanningen te doen om zichzelf te bevrijden van karmische reacties op zonden. Men moet Kṛṣṇa zonder aarzelen als de allerhoogste verlosser van alle levende wezens aanvaarden en zich met vertrouwen en liefde aan Hem overgeven.

Het proces van overgave aan Kṛṣṇa wordt in de Hari-bhakti-vilāsa (11.676) beschreven:

ānukūlyasya saṅkalpaḥ
prātikūlyasya varjanam
rakṣiṣyatīti viśvāso
goptṛtve varaṇaṁ tathā
ātma-nikṣepa-kārpaṇye
ṣaḍ-vidhā śaraṇāgatiḥ

Volgens het proces van devotie moet men alleen die religieuze principes aanvaarden, die uiteindelijk tot devotionele dienst aan de Heer leiden. Iemand kan de specifieke voorgeschreven plicht vervullen die bij zijn sociale positie hoort, maar als hij door het vervullen daarvan niet Kṛṣṇa-bewust wordt, dan zijn al zijn activiteiten tevergeefs. Alles wat niet tot het perfecte niveau van Kṛṣṇa-bewustzijn leidt, moet worden vermeden. Men moet ervan overtuigd zijn dat men in alle omstandigheden door Kṛṣṇa beschermd zal worden tegen alle moeilijkheden. Het is onnodig zich af te vragen hoe men lichaam en ziel bij elkaar moet houden. Kṛṣṇa zal daar voor zorgen. Men moet zichzelf altijd als hulpeloos zien en men moet Kṛṣṇa beschouwen als de enige basis om vooruitgang te maken in het leven. Zodra men zich serieus toelegt op devotionele dienst aan de Heer in volledig Kṛṣṇa-bewustzijn, raakt men onmiddellijk bevrijd van alle materiële onzuiverheid.

Er bestaan verschillende vormen van religie en processen van zuivering door het cultiveren van kennis, meditatie volgens de methode van mystieke yoga enz., maar wie zich aan Kṛṣṇa overgeeft, hoeft al die methoden niet te volgen. Die eenvoudige overgave aan Kṛṣṇa zal hem behoeden voor onnodige tijdverspilling. Op die manier kan men dus in een keer alle vooruitgang maken en vrij zijn van alle karmische reacties op zonden.

Men zou zich tot de prachtige gedaante van Kṛṣṇa aangetrokken moeten voelen. Zijn naam is Kṛṣṇa omdat Hij alaantrekkelijk is. Iemand is fortuinlijk wanneer hij aangetrokken raakt tot de mooie, almachtige, alvermogende gedaante van Kṛṣṇa. Er zijn verschillende soorten transcendentalisten — sommige van hen voelen zich aangetrokken tot het beschouwen van het onpersoonlijk Brahman, anderen voelen zich aangetrokken tot het Superziel-aspect enz. — maar wie zich aangetrokken voelt tot het persoonlijke aspect van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en zich bovenal aangetrokken voelt tot de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods als Kṛṣṇa Zelf, is de volmaaktste transcendentalist. Met andere woorden, devotionele dienst aan Kṛṣṇa die volledig Kṛṣṇa-bewust wordt verricht, is de meest vertrouwelijke kennis; dit is de essentie van de hele Bhagavad-gītā. Karma-yogī’s, empirische filosofen, mystici en toegewijden worden allemaal transcendentalisten genoemd, maar een zuivere toegewijde is de beste van allemaal.

De specifieke woorden die hier worden gebruikt, namelijk mā śucaḥ — ‘Vrees niet, aarzel niet, maak je geen zorgen’ — zijn heel belangrijk. Het kan verwarrend en moeilijk te begrijpen zijn hoe men alle soorten van religie kan opgeven en zich gewoon aan Kṛṣṇa kan overgeven, maar het is zinloos om zich hierover zorgen te maken.

Tekst

idaṁ te nātapaskāya
nābhaktāya kadācana
na cāśuśrūṣave vācyaṁ
na ca māṁ yo ’bhyasūyati

Synoniemen

idam — dit; te — door jou; na — nooit; atapaskāya — aan iemand die niet ascetisch is; na — nooit; abhaktāya — aan iemand die niet een toegewijde is; kadācana — wanneer dan ook; na — nooit; ca — ook; aśuśrūṣave — aan iemand die geen devotionele dienst verricht; vācyam — te worden gesproken; na — nooit; ca — ook; mām — Mij; yaḥ — iemand die; abhyasūyati — is vijandig gezind.

Vertaling

Deze vertrouwelijke kennis mag nooit uiteengezet worden aan personen die niet sober en niet toegewijd zijn, die geen devotionele dienst verrichten en evenmin aan iemand die Me vijandig gezind is.

Betekenisverklaring

Over deze meest vertrouwelijke kennis mag niet worden geproken met personen die niet de ascese van het religieuze proces hebben ondergaan, die nooit hebben geprobeerd devotionele dienst te verrichten om Kṛṣṇa-bewustzijn te ontwikkelen, die nooit een zuivere toegewijde hebben gediend en in het bijzonder niet aan hen die Kṛṣṇa alleen als een historische persoonlijkheid zien of die afgunstig zijn op Zijn grootheid. Het komt echter soms voor dat zelfs demonische personen, die Kṛṣṇa vijandig gezind zijn en Hem op een andere manier vereren, de Bhagavad-gītā beroepsmatig op een andere manier uitleggen om er munt uit te slaan. Maar iedereen die er werkelijk naar verlangt Kṛṣṇa te begrijpen, moet zulke commentaren op de Bhagavad-gītā vermijden. Zij die zich door hun zintuigen laten leiden kunnen het doel van de Bhagavad-gītā eigenlijk niet begrijpen. Zelfs wie zich niet door zijn zintuigen laat leiden, maar strikt de voorschriften van de Vedische teksten naleeft, zal Kṛṣṇa niet kunnen begrijpen als hij geen toegewijde is. En zelfs al doet hij zich voor als een toegewijde van Kṛṣṇa, maar verricht hij ondertussen geen Kṛṣṇa-bewuste activiteiten, ook dan kan hij Kṛṣṇa niet begrijpen.

Veel personen zijn afgunstig op Kṛṣṇa, omdat Hij in de Bhagavad-gītā heeft uitgelegd dat Hij de Allerhoogste is en dat er niets is dat hoger dan of gelijk aan Hem is. Veel personen zijn Kṛṣṇa vijandig gezind. Aan zulke personen moet men niets over de Bhagavad-gītā vertellen, want ze kunnen haar niet begrijpen. Personen zonder geloof kunnen onmogelijk de Bhagavad-gītā en Kṛṣṇa begrijpen. Zonder Kṛṣṇa te hebben begrepen van een zuivere toegewijde met gezag, moet men niet proberen een commentaar op de Bhagavad-gītā te schrijven.

Tekst

ya idaṁ paramaṁ guhyaṁ
mad-bhakteṣv abhidhāsyati
bhaktiṁ mayi parāṁ kṛtvā
mām evaiṣyaty asaṁśayaḥ

Synoniemen

yaḥ — iemand die; idam — dit; paramam — meest; guhyam — vertrouwelijk geheim; mat — van Mij; bhakteṣu — onder toegewijden; abhidhāsyati — uitlegt; bhaktim — devotionele dienst; mayi — aan Mij; parām — transcendentale; kṛtvā — verrichtend; mām — tot Mij; eva — zeker; eṣyati — komt; asaṁśayaḥ — zonder twijfel.

Vertaling

Wie dit allerhoogste geheim aan de toegewijden uitlegt, zal zeker tot zuivere devotionele dienst komen en zal uiteindelijk bij Mij terugkeren.

Betekenisverklaring

Over het algemeen wordt aangeraden om de Bhagavad-gītā alleen onder toegewijden te bespreken, want niet-toegewijden zullen noch van Kṛṣṇa noch van de Bhagavad-gītā iets begrijpen. Zij die Kṛṣṇa niet aanvaarden zoals Hij is en evenmin de Bhagavad-gītā zoals ze is, moeten de Bhagavad-gītā niet op een eigenzinnige manier proberen uit te leggen en zo overtreders te worden. De Bhagavad-gītā moet worden uitgelegd aan personen die bereid zijn om Kṛṣṇa te aanvaarden als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Het is een onderwerp dat alleen voor toegewijden bedoeld is en niet voor filosofische theoretici. Maar iedereen die oprecht probeert de Bhagavad-gītā te presenteren zoals ze is, zal vooruitgang maken in devotionele activiteiten en de zuiver devotionele levenstoestand bereiken. Door zulke zuivere devotie, is zo’n persoon ervan verzekerd dat hij terug zal keren naar huis, terug naar God.

Tekst

na ca tasmān manuṣyeṣu
kaścin me priya-kṛttamaḥ
bhavitā na ca me tasmād
anyaḥ priya-taro bhuvi

Synoniemen

na — nooit; ca — en; tasmāt — dan hem; manuṣyeṣu — onder de mensen; kaścit — iemand; me — Mij; priya-kṛt-tamaḥ — dierbaarder; bhavitā — zal worden; na — evenmin; ca — en; me — Mij; tasmāt — dan hem; anyaḥ — een ander; priya-taraḥ — dierbaarder; bhuvi — in deze wereld.

Vertaling

In deze wereld is geen dienaar Me dierbaarder dan hij en nooit zal iemand Me ooit dierbaarder zijn.

Tekst

adhyeṣyate ca ya imaṁ
dharmyaṁ saṁvādam āvayoḥ
jñāna-yajñena tenāham
iṣṭaḥ syām iti me matiḥ

Synoniemen

adhyeṣyate — zal bestuderen; ca — ook; yaḥ — hij die; imam — dit; dharmyam — heilige; saṁvādam — gesprek; āvayoḥ — van ons; jñāna — van kennis; yajñena — door het offer; tena — door hem; aham — Ik; iṣṭaḥ — vereerd; syām — zal zijn; iti — zo; me — Mijn; matiḥ — mening.

Vertaling

En Ik verklaar dat degene die dit heilige gesprek van ons bestudeert, Me met zijn intelligentie vereert.

Tekst

śraddhāvān anasūyaś ca
śṛṇuyād api yo naraḥ
so ’pi muktaḥ śubhāḻ lokān
prāpnuyāt puṇya-karmaṇām

Synoniemen

śraddhāvān — vol vertrouwen; anasūyaḥ — niet kwaadaardig; ca — en; śṛṇuyāt — zal horen; api — zeker; yaḥ — wie; naraḥ — een mens; saḥ — hij; api — ook; muktaḥ — bevrijd zijn; śubhān — de gunstige; lokān — planeten; prāpnuyāt — hij bereikt; puṇya-karmaṇām — van de vromen.

Vertaling

En wie vol vertrouwen en zonder kwaadaardigheid luistert, zal worden bevrijd van de karmische reacties op zijn zonden en zal de planeten bereiken die gunstig zijn en waar de vromen verblijven.

Betekenisverklaring

In tekst 67 van dit hoofdstuk heeft de Heer expliciet verboden over de Gītā te spreken met personen die de Heer vijandig gezind zijn. Met andere woorden, de Bhagavad-gītā is alleen bedoeld voor toegewijden. Maar het komt soms voor dat een toegewijde van de Heer een publieke lezing geeft, hoewel niet verwacht kan worden dat iedere student een toegewijde is. Waarom houden deze mensen publieke lezingen? Hier wordt uitgelegd dat, hoewel niet iedereen een toegewijde is, er toch veel mensen zijn die Kṛṣṇa niet vijandig gezind zijn. Ze hebben vertrouwen in Hem als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Wanneer zulke mensen van een bonafide toegewijde over de Heer horen, zullen ze als gevolg daarvan onmiddellijk bevrijd raken van alle karmische reacties op hun zonden en zullen ze na verloop van tijd het planetenstelsel bereiken waar alle deugdzame personen verblijven. Eenvoudig door de Bhagavad-gītā te horen, kan zelfs iemand die niet probeert een zuivere toegewijde te worden, het resultaat van deugdzame activiteiten krijgen. Op die manier geeft de zuivere toegewijde van de Heer iedereen de kans bevrijd te worden van alle karmische reacties op zonden en een toegewijde van de Heer te worden.

Over het algemeen kunnen zij die vrij zijn van karmische reacties op zonden, degenen die deugdzaam zijn, zich heel gemakkelijk op het Kṛṣṇa-bewustzijn toeleggen. Het woord ‘puṇya-karmaṇām’ is hier heel belangrijk. Het verwijst naar het verrichten van grote offers, zoals het aśvamedha-yajña, dat in de Vedische literatuur wordt vermeld. Zij die rechtschapen zijn in devotionele dienst, maar niet zuiver zijn, kunnen het planetenstelsel van de Poolster of Dhruvaloka bereiken, waar Dhruva Mahārāja verblijft. Dhruva Mahārāja is een groot toegewijde van de Heer en hij heeft een speciale planeet, die de Poolster wordt genoemd.

Tekst

kaccid etac chrutaṁ pārtha
tvayaikāgreṇa cetasā
kaccid ajñāna-sammohaḥ
praṇaṣṭas te dhanañ-jaya

Synoniemen

kaccit — of; etat — dit; śrutam — gehoord; pārtha — o zoon van Pṛthā; tvayā — door jou; eka-agreṇa — met onverdeelde aandacht; cetasā — door de geest; kaccit — of; ajñāna — van onwetendheid; sammohaḥ — de illusie; praṇaṣṭaḥ — verdreven; te — van jou; dhanañjaya — o overwinnaar van rijkdom (Arjuna).

Vertaling

O zoon van Pṛthā, o overwinnaar van rijkdom, heb je dit alles met een aandachtige geest gehoord? En zijn je onwetendheid en illusies nu verdreven?

Betekenisverklaring

De Heer trad op als de spiritueel leraar van Arjuna. Het was daarom Zijn plicht om Arjuna te vragen of hij de hele Bhagavad-gītā in het juiste perspectief had begrepen. Zo niet, dan was de Heer bereid om welk punt dan ook nog eens uit te leggen of, als dat nodig was, zelfs de hele Bhagavad-gītā. Feitelijk is het zo dat iedereen die de Bhagavad-gītā van een bonafide spiritueel leraar als Kṛṣṇa of Zijn vertegenwoordiger hoort, zal ervaren dat al zijn onwetendheid verdreven wordt. De Bhagavad-gītā is geen gewoon boek van de hand van een dichter of een romanschrijver; ze werd gesproken door de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Iedereen die fortuinlijk genoeg is om dit onderricht van Kṛṣṇa of van Zijn vertegenwoordiger te horen, wordt beslist een bevrijd persoon en zal uit de duisternis van onwetendheid komen.

Tekst

arjuna uvāca
naṣṭo mohaḥ smṛtir labdhā
tvat-prasādān mayācyuta
sthito ’smi gata-sandehaḥ
kariṣye vacanaṁ tava

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; naṣṭaḥ — verdreven; mohaḥ — illusie; smṛtiḥ — geheugen; labdhā — herwonnen; tvat-prasādāt — door Jouw genade; mayā — door Mij; acyuta — o onfeilbare Kṛṣṇa; sthitaḥ — zich bevinden; asmi — ik ben; gata — verwijderd; sandehaḥ — alle twijfels; kariṣye — ik zal uitvoeren; vacanam — bevel; tava — Jouw.

Vertaling

Arjuna zei: Mijn dierbare Kṛṣṇa, o onfeilbare, mijn illusie is nu geweken. Door Jouw genade heb ik mijn geheugen herwonnen. Ik ben nu overtuigd, vrij van twijfels en bereid te doen wat Je me opdraagt.

Betekenisverklaring

De wezenlijke positie van het levend wezen, dat hier vertegenwoordigd wordt door Arjuna, is dat het volgens de opdracht van de Allerhoogste Heer moet handelen; het is bestemd voor zelfdiscipline. Śrī Caitanya Mahāprabhu zegt dat de werkelijke positie van het levend wezen die van een eeuwige dienaar van de Allerhoogste Heer is. Wanneer het dit principe vergeet, raakt het levend wezen geconditioneerd door de materiële natuur, maar wanneer het de Allerhoogste Heer dient, wordt het de bevrijde dienaar van God.

Het is de wezenlijke positie van het levend wezen om een dienaar te zijn; het moet óf de illusionerende māyā óf de Allerhoogste Heer dienen. Als het de Allerhoogste Heer dient, bevindt het zich in zijn normale positie, maar als het er de voorkeur aan geeft de illusionerende, externe energie te dienen, dan zal het zeker verstrikt raken. Wanneer het levend wezen in illusie is, dient het in de materiële wereld. Het is gebonden door zijn lust en verlangens, maar toch denkt het dat het de heer van de wereld is. Dat wordt illusie genoemd. Wie bevrijd is, is vrij van illusie en geeft zich vrijwillig over aan de Allerhoogste om in overeenstemming met Zijn verlangens te handelen.

De laatste illusie, de laatste valstrik van māyā om het levend wezen te vangen, is de suggestie dat het God is. Het levend wezen denkt dan dat het niet langer een geconditioneerde ziel is, maar God. Het is zo onintelligent, dat het zich niet afvraagt hoe het als God tóch in twijfel kon verkeren. Dat is iets wat niet bij zo’n levend wezen opkomt en dat is dus de laatste valstrik van de illusie. Eigenlijk betekent bevrijd raken van de illusionerende energie dat men Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, begrijpt en ermee instemt om in overeenstemming met Zijn wil te handelen.

Het woord ‘moha’ is zeer belangrijk in dit vers. Moha heeft betrekking op dat wat het tegenovergestelde is van kennis. In feite is werkelijke kennis het besef dat ieder levend wezen een eeuwige dienaar is van de Heer. Maar in plaats van te denken dat dat zijn positie is, denkt het levend wezen dat het niet een dienaar is, maar dat het de meester van de materiële wereld is, omdat het de baas wil spelen over de materiële natuur. Dat is de illusie waarin het verkeert. Deze illusie kan door de genade van de Heer of door de genade van een zuivere toegewijde teniet worden gedaan. Wanneer die illusie voorbij is, stemt men ermee in om Kṛṣṇa-bewust te handelen.

Kṛṣṇa-bewustzijn betekent handelen in overeenstemming met de wil van Kṛṣṇa. Een geconditioneerde ziel, verward door materie, de externe energie, weet niet dat de Allerhoogste Heer de meester is, die vol kennis is en de eigenaar van alles. Hij kan alles wat Hij wil aan Zijn toegewijden geven; Hij is ieders vriend, maar Hij besteedt speciale aandacht aan Zijn toegewijde. Hij is de bestuurder van deze materiële natuur en van alle levende wezens. Hij is ook de bestuurder van de onvermoeibare tijd en Hij is vervuld van alle volheden en vermogens. De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods kan zelfs Zichzelf aan de toegewijde geven. Wie Hem niet kent is in de greep van de illusie; zo iemand wordt geen toegewijde, maar een dienaar van māyā.

Maar Arjuna raakte bevrijd van alle illusie nadat hij de Bhagavad-gītā van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods had gehoord. Hij zag in dat Kṛṣṇa niet alleen zijn vriend was, maar ook de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en hij begreep wie Kṛṣṇa werkelijk was. Het bestuderen van de Bhagavad-gītā betekent dus dat men begrijpt wie Kṛṣṇa werkelijk is. Wanneer iemand volledige kennis bezit, geeft hij zich vanzelf over aan Kṛṣṇa. Toen Arjuna begreep dat het het plan van Kṛṣṇa was om de onnodige bevolkingsgroei te verminderen, stemde hij ermee in te strijden volgens het verlangen van Kṛṣṇa. Hij nam opnieuw zijn wapens op — zijn pijlen en zijn boog — om te strijden in opdracht van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.

Tekst

sañjaya uvāca
ity ahaṁ vāsudevasya
pārthasya ca mahātmanaḥ
saṁvādam imam aśrauṣam
adbhutaṁ roma-harṣaṇam

Synoniemen

sañjayaḥ uvāca — Sañjaya zei; iti — zo; aham — ik; vāsudevasya — van Kṛṣṇa; pārthasya — en Arjuna; ca — ook; mahā-ātmanaḥ — van de grote zielen; saṁvādam — gesprek; imam — dit; aśrauṣam — heb gehoord; adbhutam — wonderbaarlijk; roma-harṣaṇam — laat het haar overeind staan.

Vertaling

Sañjaya zei: Zo heb ik het gesprek gehoord tussen twee grote zielen, Kṛṣṇa en Arjuna. En deze boodschap is zo wonderbaarlijk dat mijn haar overeind staat.

Betekenisverklaring

Aan het begin van de Bhagavad-gītā vroeg Dhṛtarāṣṭra aan zijn secretaris, Sañjaya: ‘Wat gebeurde er op het Slagveld van Kurukṣetra?’ Het hele werk werd in het hart van Sañjaya geopenbaard door de genade van Vyāsa, zijn spiritueel leraar. Zo kon hij uitleg geven over de gebeurtenissen op het slagveld. Het gesprek was wonderbaarlijk, omdat het nog nooit eerder was voorgekomen dat zo’n belangrijk gesprek tussen twee grote zielen had plaatsgevonden en het zou ook niet meer plaatsvinden. Het was wonderbaarlijk omdat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods over Zichzelf en Zijn energieën sprak tot het levend wezen, Arjuna, een groot toegewijde van de Heer. Wanneer we in de voetsporen van Arjuna volgen om Kṛṣṇa te begrijpen, zal ons leven gelukkig en succesvol zijn. Sañjaya realiseerde zich dit en terwijl alles hem duidelijk werd, bracht hij het gesprek over aan Dhṛtarāṣṭra. Tot besluit zal worden gezegd dat overal waar Kṛṣṇa en Arjuna zijn, de overwinning is.

Tekst

vyāsa-prasādāc chrutavān
etad guhyam ahaṁ param
yogaṁ yogeśvarāt kṛṣṇāt
sākṣāt kathayataḥ svayam

Synoniemen

vyāsa-prasādāt — door de genade van Vyāsadeva; śrutavān — heb gehoord; etat — dit; guhyam — vertrouwelijke; aham — ik; param — de allerhoogste; yogam — mystiek; yoga-īśvarāt — van de meester van alle mystiek; kṛṣṇāt — van Kṛṣṇa; sākṣāt — direct; kathayataḥ — sprekend; svayam — persoonlijk.

Vertaling

Door de genade van Vyāsa heb ik dit zeer vertrouwelijke gesprek rechtstreeks gehoord van de meester van alle mystiek, Kṛṣṇa, die persoonlijk tot Arjuna sprak.

Betekenisverklaring

Vyāsa was de spiritueel leraar van Sañjaya, die erkent dat het door de genade van Vyāsa was dat hij de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods kon begrijpen. Dit betekent dat men Kṛṣṇa niet rechtstreeks moet proberen te begrijpen, maar via een tussenpersoon, namelijk de spiritueel leraar. De spiritueel leraar is de transparante tussenpersoon, hoewel de ervaring niettemin rechtstreeks is. Dit is het mysterie van de opeenvolging van discipelen. Als de spiritueel leraar bonafide is, kan men de Bhagavad-gītā rechtstreeks horen zoals Arjuna deze hoorde.

Over de hele wereld zijn er veel mystici en yogī’s, maar Kṛṣṇa is de meester van alle yogamethoden. In de Bhagavad-gītā wordt de instructie van Kṛṣṇa duidelijk vermeld: geef je over aan Kṛṣṇa. Wie dat doet, is de allerhoogste yogī. Dit wordt bevestigd in de laatste tekst van het zesde hoofdstuk: yoginām api sarveṣām.

Nārada is de directe discipel van Kṛṣṇa en de spiritueel leraar van Vyāsa. Vyāsa is daarom net zo bonafide als Arjuna, omdat hij deel uitmaakt van de opeenvolging van discipelen. Sañjaya is de directe discipel van Vyāsa en door de genade van Vyāsa werden zijn zintuigen gezuiverd, zodat hij Kṛṣṇa rechtstreeks kon zien en horen. Wie rechtstreeks van Kṛṣṇa hoort, kan deze vertrouwelijke kennis begrijpen. Wie niet in contact staat met de opeenvolging van discipelen, kan niet van Kṛṣṇa horen; daarom is de kennis van zo iemand altijd onvolmaakt, althans wat het begrijpen van de Bhagavad-gītā betreft.

In de Bhagavad-gītā worden alle yogamethoden — karma-yoga, jñāna-yoga en bhakti-yoga — uitgelegd. Kṛṣṇa is de meester van al deze mystieke stelsels. Maar net zoals Arjuna fortuinlijk genoeg was om Kṛṣṇa rechtstreeks te begrijpen, was Sañjaya, door de genade van Vyāsa, ook in staat om rechtstreeks van Kṛṣṇa te horen. In wezen bestaat er geen verschil tussen rechtstreeks van Kṛṣṇa horen en rechtstreeks van Kṛṣṇa horen via een bonafide spiritueel leraar als Vyāsa. De spiritueel leraar is ook de vertegenwoordiger van Vyāsadeva. Volgens het Vedische systeem wordt er daarom op de verjaardag van de spiritueel leraar door de discipelen een ceremonie georganiseerd die Vyāsa-pūjā wordt genoemd.

Tekst

rājan saṁsmṛtya saṁsmṛtya
saṁvādam imam adbhutam
keśavārjunayoḥ puṇyaṁ
hṛṣyāmi ca muhur muhuḥ

Synoniemen

rājan — o koning; saṁsmṛtya — herinnerend; saṁsmṛtya — herinnerend; saṁ-vādam — boodschap; imam — deze; adbhutam — wonderbaarlijke; keśava — van Heer Kṛṣṇa; arjunayoḥ — en Arjuna; puṇyam — vrome; hṛṣyāmi — ik verheug me; ca — en; muhuḥ muhuḥ — herhaaldelijk.

Vertaling

O koning, nu ik me deze wonderbaarlijke en heilige dialoog tussen Kṛṣṇa en Arjuna herhaaldelijk herinner, verheug ik me en raak ik onophoudelijk in vervoering.

Betekenisverklaring

Het doorgronden van de Bhagavad-gītā is zoiets transcendentaals, dat iedereen die vertrouwd raakt met de gesprekken van Arjuna en Kṛṣṇa, deugdzaam wordt en deze gesprekken niet meer kan vergeten. Dat is de transcendentale positie van het spirituele leven. Met andere woorden, wie de Gītā uit de juiste bron verneemt, rechtstreeks van Kṛṣṇa, wordt volledig Kṛṣṇa-bewust. Het gevolg van het Kṛṣṇa-bewustzijn is dat men steeds meer verlicht wordt en dat men in vervoering van het leven geniet, niet alleen voor een korte tijd, maar op ieder moment.

Tekst

tac ca saṁsmṛtya saṁsmṛtya
rūpam aty-adbhutaṁ hareḥ
vismayo me mahān rājan
hṛṣyāmi ca punaḥ punaḥ

Synoniemen

tat — die; ca — en; saṁsmṛtya — herinnerend; saṁsmṛtya — herinnerend; rūpam — gedaante; ati — buitengewoon; adbhutam — wonderbaarlijke; hareḥ — van Heer Kṛṣṇa; vismayaḥ — ontzag; me — mijn; mahān — groot; rājan — o koning; hṛṣyāmi — ik verheug me; ca — ook; punaḥ punaḥ — herhaaldelijk.

Vertaling

O koning, nu ik me die wonderbaarlijke gedaante van Heer Kṛṣṇa herhaaldelijk voor de geest haal, word ik bevangen door een steeds grotere verbazing en verheug ik me telkens weer.

Betekenisverklaring

Door de genade van Vyāsa blijkt ook Sañjaya in staat te zijn geweest de kosmische gedaante van Kṛṣṇa te aanschouwen die aan Arjuna getoond werd. Er werd gezegd dat Heer Kṛṣṇa een dergelijke gedaante nooit eerder had vertoond. Ze werd alleen aan Arjuna getoond, maar toch konden ook sommige grote toegewijden de kosmische gedaante van Kṛṣṇa zien toen deze aan Arjuna werd getoond, en Vyāsa was een van hen. Hij is een van de grote toegewijden van de Heer en hij wordt beschouwd als een krachtige incarnatie van Kṛṣṇa. Vyāsa onthulde deze visie aan zijn discipel Sañjaya, die zich de wonderbaarlijke gedaante van Kṛṣṇa, die aan Arjuna werd getoond, herinnerde en er telkens weer vreugde aan beleefde.

Tekst

yatra yogeśvaraḥ kṛṣṇo
yatra pārtho dhanur-dharaḥ
tatra śrīr vijayo bhūtir
dhruvā nītir matir mama

Synoniemen

yatra — waar; yoga-īśvaraḥ — de meester van de mystiek; kṛṣṇaḥ — Heer Kṛṣṇa; yatra — waar; pārthaḥ — de zoon van Pṛthā; dhanuḥ-dharaḥ — de drager van de pijl en boog; tatra — daar; śrīḥ — rijkdom; vijayaḥ — overwinning; bhūtiḥ — uitzonderlijk vermogen; dhruvā — zeker; nītiḥ — moraliteit; matiḥ mama — mijn mening.

Vertaling

Overal waar Kṛṣṇa is, de meester van alle mystici, en overal waar Arjuna is, de allerbeste boogschutter, daar zullen zeker ook rijkdom, overwinning, uitzonderlijk vermogen en moraliteit zijn. Dat is mijn mening.

Betekenisverklaring

De Bhagavad-gītā begon met een vraag van Dhṛtarāṣṭra. Hij had de hoop dat zijn zonen, bijgestaan door grote strijders zoals Bhīṣma, Droṇa en Karṇa, de overwinning zouden behalen. Hij had de hoop dat de overwinning aan zijn kant zou zijn. Maar nadat Sañjaya de situatie op het slagveld beschreven had, zei hij tegen de koning: ‘U denkt aan de overwinning, maar volgens mij is al het geluk te vinden daar waar Kṛṣṇa en Arjuna aanwezig zijn.’ Hiermee bevestigde hij rechtstreeks dat Dhṛtarāṣṭra niet op een overwinning kon rekenen. Het stond vast dat de kant van Arjuna de overwinning zou behalen, omdat Kṛṣṇa daar aanwezig was.

Door de taak van Arjuna’s wagenmenner te vervullen, gaf Kṛṣṇa blijk van nog een volheid. Kṛṣṇa bezit alle volheden en onthechting is daar een van. Er zijn veel voorbeelden van zulke onthechting, want Kṛṣṇa is de meester van onthechting.

In werkelijkheid speelde de strijd zich af tussen Duryodhana en Yudhiṣṭhira. Arjuna streed voor zijn oudere broer Yudhiṣṭhira. Omdat Kṛṣṇa en Arjuna aan de kant van Yudhiṣṭhira stonden, stond zijn overwinning vast. De strijd zou beslissen wie over de wereld zou heersen en Sañjaya voorspelde dat de macht in handen van Yudhiṣṭhira zou komen. Hier wordt ook voorspeld dat Yudhiṣṭhira na het behalen van de overwinning meer en meer succes zou hebben; niet alleen omdat hij rechtschapen en vroom was, maar ook omdat hij een strikt moreel persoon was. In heel zijn leven sprak hij geen enkele leugen.

Er zijn veel personen met weinig intelligentie die de Bhagavad-gītā beschouwen als een gesprek over verschillende onderwerpen tussen twee vrienden op een slagveld. Maar zo’n boek kan geen heilig geschrift zijn. Sommigen zullen het bezwaar maken dat Kṛṣṇa Arjuna aanspoorde om te strijden, wat immoreel is. Maar de situatie wordt duidelijk verklaard: de Bhagavad-gītā is de allerhoogste instructie over moraliteit. De allerhoogste instructie over moraliteit wordt in het negende hoofdstuk, tekst vierendertig, gegeven: man-manā bhava mad-bhaktaḥ. Men moet een toegewijde van Kṛṣṇa worden en overgave aan Hem is de essentie van alle religie (sarva-dharmān parityajya mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja). De instructies van de Bhagavad-gītā vormen het allerhoogste stelsel van religie en moraliteit. Alle andere stelsels kunnen weliswaar een zuiverende werking hebben en kunnen tot dit stelsel leiden, maar de laatste instructie van de Gītā is de eindconclusie wat betreft alle moraliteit en religie: overgave aan Kṛṣṇa. Dat is het oordeel van het achttiende hoofdstuk.

Uit de Bhagavad-gītā kunnen we leren dat zelfrealisatie door filosofische speculatie en meditatie een bepaald proces is, maar dat volledige overgave aan Kṛṣṇa de hoogste perfectie is. Dat is de essentie van het onderricht van de Bhagavad-gītā. Het pad van de regulerende principes overeenkomstig de verschillende sociale klassen en de verschillende religieuze stelsels is weliswaar een vertrouwelijk pad van kennis, maar hoewel de religieuze rituelen vertrouwelijk zijn, zijn meditatie en het cultiveren van kennis nog vertrouwelijker. En de meest vertrouwelijke instructie is dat men zich overgeeft aan Kṛṣṇa door volledig Kṛṣṇa-bewust devotionele dienst te verrichten. Dat is de essentie van het achttiende hoofdstuk.

Een ander aspect dat in de Bhagavad-gītā behandeld wordt, is dat Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, werkelijk de waarheid is. Men kan zich bewust worden van drie aspecten van de Absolute Waarheid: het onpersoonlijk Brahman, de gelokaliseerde Paramātmā en uiteindelijk de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa. Perfecte kennis over de Absolute Waarheid betekent perfecte kennis over Kṛṣṇa. Wanneer men Kṛṣṇa begrijpt, maken alle kennisgebieden integraal deel uit van dat begrip.

Kṛṣṇa is transcendentaal, want Hij bevindt Zich altijd in Zijn eeuwige interne vermogen. De levende wezens komen voort uit Zijn energie en worden onderverdeeld in twee klassen: de eeuwig geconditioneerde en de eeuwig bevrijde levende wezens. Er bestaan ontelbare levende wezens en ze worden gezien als integrerende deeltjes van Kṛṣṇa. De materiële energie bestaat uit vierentwintig elementen. De schepping wordt geschapen en vernietigd door de externe energie, die voortgedreven wordt door de eeuwige tijd. Deze verschijning van de kosmos is afwisselend zichtbaar en onzichtbaar.

In de Bhagavad-gītā werden vijf hoofdonderwerpen besproken: de Aller-hoogste Persoonlijkheid Gods, de materiële natuur, de levende wezens, de eeuwige tijd en alle soorten activiteiten. Alles is afhankelijk van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa. Alle opvattingen van de Absolute Waarheid — het onpersoonlijk Brahman, de gelokaliseerde Paramātmā en welke andere opvatting van het transcendentale dan ook — vallen binnen het bestek van het begrijpen van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Hoewel de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, het levend wezen, de materiële natuur en de tijd oppervlakkig gezien verschillend lijken te zijn, is er niets wat van de Allerhoogste verschilt. Maar de Allerhoogste is altijd verschillend van alles. Heer Caitanya’s filosofie is die van ‘onvoorstelbare eenheid en verscheidenheid’. Dit filosofische stelsel vormt de perfecte kennis van de Absolute Waarheid.

In zijn oorspronkelijke positie is het levend wezen zuiver spiritueel. Het is net als een atomisch deeltje van de Allerhoogste Ziel. Heer Kṛṣṇa kan op die manier vergeleken worden met de zon en de levende wezens met de zonneschijn. Omdat de levende wezens de tussenenergie van Kṛṣṇa zijn, hebben ze de neiging om of met de materiële energie of met de spirituele energie in contact te staan. Met andere woorden, de positie van het levend wezen is in het midden van de twee energieën van de Heer, en omdat het tot Zijn hogere energie behoort, heeft het een kleine hoeveelheid onafhankelijkheid. Door op de juiste manier van die onafhankelijkheid gebruik te maken, komt het rechtstreeks onder de leiding van Kṛṣṇa te staan. Zo bereikt het zijn normale toestand in de vreugdeschenkende energie.

Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het achttiende hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘Conclusie: De volmaaktheid van onthechting’.