Skip to main content

TEXT 47

VERSO 47

Tekst

Texto

śreyān sva-dharmo viguṇaḥ
para-dharmāt sv-anuṣṭhitāt
svabhāva-niyataṁ karma
kurvan nāpnoti kilbiṣam
śreyān sva-dharmo viguṇaḥ
para-dharmāt sv-anuṣṭhitāt
svabhāva-niyataṁ karma
kurvan nāpnoti kilbiṣam

Synoniemen

Sinônimos

śreyān — beter; sva-dharmaḥ — zijn eigen bezigheid; viguṇaḥ — gebrekkig verricht; para-dharmāt — dan de bezigheid van anderen; su-anuṣṭhitāt — volmaakt gedaan; svabhāva-niyatam — voorgeschreven overeenkomstig zijn eigen aard; karma — activiteit; kurvan — verrichtend; na — nooit; āpnoti — verkrijgt; kilbiṣam — karmische reacties op zonden.

śreyān — melhor; sva-dharmaḥ — sua própria ocupação; viguṇaḥ — executada imperfeitamente; para-dharmāt — do que a ocupação alheia; su-anuṣṭhitāt — executada perfeitamente; svabhāva-niyatam — prescrito conforme a própria natureza; karma — trabalho; kurvan — executando; na — nunca; āpnoti — alcança; kilbiṣam — reações pecaminosas.

Vertaling

Tradução

Het is beter om je eigen plicht te doen, ook al vervul je die onvolmaakt, dan om de plicht van iemand anders op je te nemen en die volmaakt te vervullen. Plichten die zijn voorgeschreven op grond van iemands aard, leiden nooit tot karmische reacties op zonden.

É melhor alguém dedicar-se à sua própria ocupação, mesmo que a execute imperfeitamente, do que aceitar a ocupação alheia, executando-a com perfeição. Os deveres prescritos conforme a natureza da pessoa nunca são afetados por reações pecaminosas.

Betekenisverklaring

Comentário

De Bhagavad-gītā beschrijft de specifieke voorgeschreven plichten voor de mens. In voorgaande verzen werd al uitgelegd dat de plichten van een brāhmaṇa, kṣatriya, vaiśya en śūdra worden voorgeschreven op grond van hun verschillende hoedanigheden van de materiële natuur. Men moet de plichten van een ander niet imiteren. Wie van nature aangetrokken is tot het werk van śūdra’s, moet zich niet kunstmatig als een brāhmaṇa voordoen, ook al is hij geboren in een familie van brāhmaṇa’s. Op die manier moet iedereen overeenkomstig zijn eigen natuur handelen; geen enkele activiteit is weerzinwekkend, zolang deze maar in dienst van de Allerhoogste Heer wordt gedaan.

De voorgeschreven plicht van de brāhmaṇa is in de hoedanigheid goedheid, maar wie niet van nature in de hoedanigheid goedheid is, moet niet de voorgeschreven activiteiten van een brāhmaṇa imiteren. Een kṣatriya of bestuurder heeft zoveel weerzinwekkende dingen te doen: hij moet geweld uitoefenen om zijn vijanden te doden en soms moet hij om diplomatieke redenen liegen. Zulk geweld en zulke leugenachtigheid horen bij het politieke leven, maar een kṣatriya wordt niet geacht zijn voorgeschreven plicht op te geven om vervolgens te proberen de plichten van een brāhmaṇa te vervullen.

Nosso dever ocupacional está prescrito no Bhagavad-gītā. Como já se discutiu nos versos anteriores, os deveres do brāhmaṇa, do kṣatriya, do vaiśya e do śūdra são prescritos segundo os modos da natureza em que eles se encaixam especificamente. Ninguém deve imitar as tarefas alheias. Um homem que por natureza se sente atraído à espécie de trabalho próprio dos śūdras não deve alegar artificialmente que é um brāhmaṇa, embora possa ter nascido numa família de brāhmaṇas. Dessa maneira, todos devem trabalhar segundo sua própria natureza; nenhum trabalho executado a serviço do Senhor Supremo é abominável. O dever ocupacional do brāhmaṇa com certeza está no modo da bondade, mas se alguém não está por natureza no modo da bondade, ele não deve imitar o dever ocupacional de um brāhmaṇa.

Existem tantas tarefas abomináveis que cabem a um kṣatriya, ou administrador: o kṣatriya precisa usar de violência contra seus inimigos e às vezes tem que mentir usando de diplomacia. Esta violência e duplicidade fazem parte das atividades políticas, mas o kṣatriya não deve abandonar suas tarefas para tentar executar os deveres de um brāhmaṇa.

Men moet op zo’n manier handelen dat de Allerhoogste Heer erdoor tevreden wordt gesteld. Arjuna was bijvoorbeeld een kṣatriya, maar hij aarzelde om de strijd met de tegenpartij aan te binden. Wie echter strijdt voor Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, hoeft niet bang te zijn voor degradatie. In de handel geldt hetzelfde: soms moet een handelaar een boel leugens vertellen om winst te maken. Doet hij dat niet, dan is er geen winst. Soms zegt een handelaar: ‘O beste klant, omdat u het bent, zal ik op u geen winst maken’, maar men moet dan bedenken dat de handelaar zonder winst niet kan bestaan. Wanneer een handelaar zegt dat hij geen winst maakt, dan moet men inzien dat dat een leugen is. Maar een handelaar moet niet denken dat hij zijn beroep moet opgeven en de taken van een brāhmaṇa op zich moet nemen, omdat hij gedwongen is leugens te vertellen. Dat wordt niet aanbevolen.

Als iemand met zijn activiteiten de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods dient, maakt het niet uit of hij een kṣatriya, een vaiśya of een śūdra is. Zelfs de brāhmaṇa’s, die verschillende soorten offers uitvoeren, moeten soms dieren doden, omdat die tijdens zulke ceremonies soms worden geofferd. Op dezelfde manier begaat een kṣatriya geen zonde als hij tijdens zijn voorgeschreven plicht een vijand doodt. Deze zaken werden in het derde hoofdstuk allemaal duidelijk en uitgebreid uitgelegd; iedereen moet actief zijn voor Yajña, Viṣṇu, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Alles wat men voor persoonlijke zinsbevrediging doet, wordt een oorzaak van gebondenheid.

De conclusie is dat iedereen moet handelen overeenkomstig de bepaalde hoedanigheid van de materiële natuur die hij verworven heeft, en dat hij vastbesloten moet zijn alleen de allerhoogste zaak van de Allerhoogste Heer te dienen.

Todos devem agir para satisfazer o Senhor Supremo. Por exemplo, Arjuna era um kṣatriya. Ele estava hesitando em combater o grupo oponente. Mas se a luta é em prol de Kṛṣṇa, a Suprema Personalidade de Deus, a pessoa não precisa ter medo de degradar-se. No campo dos negócios também, às vezes o comerciante tem de dizer muitas mentiras para obter lucro. Se não adotar esse procedimento, não haverá lucro. Às vezes, o comerciante diz: “Oh, meu querido freguês, não estou tirando nenhum lucro de você”, mas é bom saber que sem lucro o comerciante não pode existir. Portanto, deve-se saber que é uma pequena mentira quando um comerciante diz que não está tendo lucro. Mas o comerciante não deve pensar que, como se dedica a uma ocupação em que é compulsório dizer mentiras, ele deve abandonar sua profissão e passar a exercer a profissão de um brāhmaṇa. Não se recomenda isto. Não importa se alguém é kṣatriya, vaiśya ou śūdra, contanto que, com seu trabalho, ele sirva à Suprema Personalidade de Deus. Mesmo os brāhmaṇas, que executam diferentes espécies de sacrifício, às vezes devem matar animais porque há certas cerimônias em que se sacrificam animais. De modo semelhante, se um kṣatriya, ocupado em sua própria profissão mata um inimigo, não comete pecado algum. O Terceiro Capítulo explicou de maneira clara e detalhada esses assuntos; todo homem deve trabalhar em benefício de Yajña, ou Viṣṇu, a Suprema Personalidade de Deus. Tudo o que é feito para o gozo dos próprios sentidos é causa de cativeiro. A conclusão é que todos devem ocupar-se conforme o modo específico da natureza que adquiriram e devem aceitar trabalhar apenas para servir à causa suprema do Senhor Supremo.