Skip to main content

Hoofdstuk 17

DE VORMEN VAN GELOOF

Tekst

arjuna uvāca
ye śāstra-vidhim utsṛjya
yajante śraddhayānvitāḥ
teṣāṁ niṣṭhā tu kā kṛṣṇa
sattvam āho rajas tamaḥ

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; ye — zij die; śāstra-vidhim — de voorschriften in de geschriften; utsṛjya — opgevend; yajante — vereren; śraddhayā — vol geloof; anvitāḥ — in het bezit van; teṣām — van hen; niṣṭhā — het geloof; tu — maar; — wat; kṛṣṇa — o Kṛṣṇa; sattvam — in goedheid; āho — of anders; rajaḥ — in hartstocht; tamaḥ — in onwetendheid.

Vertaling

Arjuna vroeg: O Kṛṣṇa, wat is de positie van hen die zich niet aan de beginselen van de geschriften houden, maar die volgens hun eigen verbeelding iets of iemand vereren? Zijn zij in goedheid, hartstocht of onwetendheid?

Betekenisverklaring

In de negenendertigste tekst van het vierde hoofdstuk wordt gezegd dat een persoon die zich met geloof aan een bepaald type verering wijdt, geleidelijk aan verheven wordt naar het niveau van kennis en dat hij volmaakte vrede en voorspoed bereikt. Het zestiende hoofdstuk concludeert dat iemand die de principes die zijn vastgelegd in de heilige teksten niet volgt, een asura of een demon wordt genoemd en dat iemand die de regels van de heilige teksten wel met geloof volgt, een deva of halfgod wordt genoemd. Wanneer iemand nu met geloof enkele regels volgt die niet vermeld staan in de voorschriften van de heilige teksten, wat is dan zijn positie? Dit is de twijfel van Arjuna die Kṛṣṇa zal moeten wegnemen. Behoort de verering van degenen die een soort God creëren door een menselijk wezen uit te kiezen en vervolgens daarop hun geloof richten, tot de hoedanigheid goedheid, hartstocht of onwetendheid? Zullen deze personen de perfectie van het leven bereiken? Is het voor hen mogelijk om werkelijk kennis te hebben en zichzelf te verheffen tot het hoogste niveau van perfectie? Zullen de inspanningen van degenen die niet de regels en bepalingen van de heilige teksten volgen, maar die toch ergens in geloven en goden, halfgoden en mensen vereren, tot succes leiden? Dit zijn de vragen die Arjuna aan Kṛṣṇa voorlegt.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
tri-vidhā bhavati śraddhā
dehināṁ sā svabhāva-jā
sāttvikī rājasī caiva
tāmasī ceti tāṁ śṛṇu

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; tri-vidhā — in drie soorten; bhavati — wordt; śraddhā — het geloof; dehinām — van de belichaamde; — dat; sva-bhāva-jā — overeenkomstig de hoedanigheid van de materiële natuur waar hij zich in bevindt; sāttvikī — in de hoedanigheid goedheid; rājasī — in de hoedanigheid hartstocht; ca — en; eva — zeker; tāmasī — in de hoedanigheid onwetendheid; ca — en; iti — zo; tām — dat; śṛṇu — hoor van Mij.

Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Naargelang de hoedanigheden van de materiële natuur die de belichaamde ziel verworven heeft, kan iemands geloof drievoudig zijn: in goedheid, in hartstocht of in onwetendheid. Luister nu naar wat Ik hierover te zeggen heb.

Betekenisverklaring

Zij die de regels en bepalingen van de heilige teksten kennen, maar ze uit luiheid of lusteloosheid niet meer volgen, worden door de hoedanigheden van de materiële natuur beheerst. Overeenkomstig hun vroegere activiteiten in de hoedanigheden goedheid, hartstocht of onwetendheid, verwerven ze zich een aard die bij een bepaalde kwaliteit hoort. Het contact tussen het levend wezen en de verschillende hoedanigheden van de materiële natuur is al een eeuwigheid aan de gang; vanaf het moment dat het levend wezen in aanraking kwam met de materiële natuur, heeft het verschillende mentaliteiten aangenomen overeenkomstig het contact dat het met de materiële hoedanigheden had. Maar deze aard kan men veranderen door met een bonafide spiritueel leraar om te gaan en zich neer te leggen bij zijn regels en die van de heilige teksten. Geleidelijk aan kan iemand zijn positie veranderen, van onwetendheid naar goedheid of van hartstocht naar goedheid.

De conclusie is dat een blind geloof volgens een bepaalde hoedanigheid van de materiële natuur iemand niet kan helpen het niveau van perfectie te bereiken. Men moet de dingen met behulp van zijn intelligentie en in het gezelschap van een bonafide spiritueel leraar zorgvuldig overwegen. Op die manier kan men van positie veranderen en naar een hogere hoedanigheid van de materiële natuur overgaan.

Tekst

sattvānurūpā sarvasya
śraddhā bhavati bhārata
śraddhā-mayo ’yaṁ puruṣo
yo yac-chraddhaḥ sa eva saḥ

Synoniemen

sattva-anurūpā — overeenkomstig het bestaan; sarvasya — van iedereen; śraddhā — geloof; bhavati — wordt; bhārata — o afstammeling van Bharata; śraddhā — geloof; mayaḥ — vol van; ayam — dit; puruṣaḥ — levend wezen; yaḥ — wie; yat — dat hebbend; śraddhaḥ — geloof; saḥ — zo; eva — zeker; saḥ — hij.

Vertaling

O afstammeling van Bharata, overeenkomstig zijn bestaan in de verschillende hoedanigheden van de materiële natuur, ontwikkelt men een bepaald soort geloof. Het levend wezen heeft een bepaald soort geloof overeenkomstig de hoedanigheden die het verworven heeft.

Betekenisverklaring

Iedereen heeft een bepaald geloof, los van wie of wat men is. Maar het geloof dat iemand heeft, wordt als goed, hartstochtelijk of onwetend gezien overeenkomstig de aard die hij verworven heeft. Op grond van zijn bepaald soort geloof gaat hij met bepaalde personen om. In het vijftiende hoofdstuk is gezegd dat ieder levend wezen in feite oorspronkelijk een integrerend deeltje van de Allerhoogste Heer is; daarom is het levend wezen van oorsprong ontstegen aan alle hoedanigheden van de materiële natuur. Maar wanneer men zijn relatie met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods vergeet en in het geconditioneerde leven in aanraking komt met de materiële natuur, veroorzaakt men zijn eigen positie door het contact met alle verscheidenheid binnen de materiële natuur. Het kunstmatige geloof en bestaan die daaruit voortkomen, zijn enkel materieel. Hoewel iemand door een bepaald idee of een zekere levensopvatting geleid wordt, is hij van oorsprong nirguṇa of transcendentaal. Om zijn relatie met de Allerhoogste Heer te herstellen, moet iemand daarom worden gezuiverd van de materiële onzuiverheid die hij heeft opgelopen. Dat is het enige pad terug dat vrij is van angst: Kṛṣṇa-bewustzijn. Wanneer men Kṛṣṇa-bewust is, garandeert dat pad zijn verheffing naar het niveau van perfectie. Wie zich niet toelegt op dit pad van zelfrealisatie, zal zeker door de invloeden van de hoedanigheden van de materiële natuur worden geleid.

Het woord ‘śraddhā’ of ‘geloof’, dat in dit vers voorkomt, is heel belangrijk. Śraddhā of geloof komt oorspronkelijk voort uit de hoedanigheid goedheid. Iemands geloof kan gericht zijn op een halfgod of op een verzonnen God of op een ander verzinsel. Het vaste geloof dat iemand heeft, moet leiden tot activiteiten in de hoedanigheid goedheid. Maar in het materiële, geconditioneerde leven zijn alle activiteiten onzuiver; ze zijn gemengd en niet in zuivere goedheid. Zuivere goedheid is transcendentaal. In zuivere goedheid kan men de werkelijke natuur van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods begrijpen.

Zolang iemands geloof niet volledig in zuivere goedheid is, is zijn geloof aangetast door een van de drie hoedanigheden van de materiële natuur. De aantasting door de hoedanigheden van de materiële natuur breidt zich uit tot het hart; daarom raakt iemands geloof gevestigd in overeenstemming met de gesteldheid van het hart, dat in aanraking is met een bepaalde hoedanigheid van de materiële natuur. Men moet begrijpen dat wanneer iemands hart in de hoedanigheid goedheid is, zijn geloof ook in goedheid is. Wanneer zijn hart in de hoedanigheid hartstocht is, is zijn geloof ook in de hoedanigheid hartstocht. En als zijn hart in de hoedanigheid duisternis of illusie is, is zijn geloof daar ook door aangetast. Op die manier vinden we in de wereld verschillende soorten geloof en doordat er verschillende soorten geloof zijn, zijn er verschillende soorten religie. Het werkelijke principe van religieus geloof is gebaseerd op de hoedanigheid zuivere goedheid, maar omdat het hart is aangetast, treffen we verschillende soorten religieuze principes aan. Zo zijn er verschillende soorten van verering overeenkomstig de verschillende soorten van geloof.

Tekst

yajante sāttvikā devān
yakṣa-rakṣāṁsi rājasāḥ
pretān bhūta-gaṇāṁś cānye
yajante tāmasā janāḥ

Synoniemen

yajante — vereren; sāttvikāḥ — zij die zich in de hoedanigheid goedheid bevinden; devān — halfgoden; yakṣa-rakṣāṁsi — demonen; rājasāḥ — zij die zich in de hoedanigheid hartstocht bevinden; pretān — geesten van de overledenen; bhūta-gaṇān — geesten; ca — en; anye — anderen; yajante — vereren; tāmasāḥ — in de hoedanigheid onwetendheid; janāḥ — mensen.

Vertaling

Mensen in de hoedanigheid goedheid vereren de halfgoden; degenen in de hoedanigheid hartstocht vereren de demonen en degenen in de hoedanigheid onwetendheid vereren geestverschijningen en de geesten van overledenen.

Betekenisverklaring

In dit vers beschrijft de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods verschillende soorten vereerders op basis van hun externe activiteiten. Volgens de regels in de heilige teksten is alleen de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods vererenswaardig, maar zij die niet zo vertrouwd zijn met die voorschriften of er niet zoveel geloof aan hechten, vereren verschillende objecten overeenkomstig hun specifieke situaties in de hoedanigheden van de materiële natuur. Degenen in de hoedanigheid goedheid vereren over het algemeen de halfgoden. Deze halfgoden zijn Brahmā, Śiva en anderen zoals Indra, Candra en de zonnegod. Er bestaan verschillende halfgoden. Degenen in de hoedanigheid goedheid vereren een bepaalde halfgod voor een bepaald doel. Om dezelfde reden vereren degenen in de hoedanigheid hartstocht de demonen. We herinneren ons in dit verband dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog in Calcutta een man was die Hitler vereerde, omdat hij dankzij de oorlog een grote rijkdom had bemachtigd door zijn handel op de zwarte markt. Degenen in de hoedanigheid hartstocht en onwetendheid kiezen over het algemeen een invloedrijk mens als God. Ze denken dat iedereen als God vereerd kan worden en dat daardoor dezelfde resultaten worden verkregen.

In dit vers wordt duidelijk beschreven dat degenen in de hoedanigheid hartstocht zulke goden vereren en creëren en dat degenen in de hoedanigheid onwetendheid, in duisternis, geesten vereren. Soms houden mensen vereringsceremonies bij het grafmonument van een dode. Seksuele dienst wordt ook tot de hoedanigheid onwetendheid gerekend. Op dezelfde manier leven er in afgelegen dorpen in India vereerders van geesten. We hebben persoonlijk gezien dat de lagere klassen daar soms naar het woud gaan en wanneer ze eenmaal weten dat er in een bepaalde boom een geest leeft, dan vereren ze die boom en brengen ze er offers. Deze verschillende soorten van verering zijn niet werkelijk verering van God. Het vereren van God is voor personen die zich op het transcendentale niveau van zuivere goedheid bevinden. In het Śrīmad-Bhāgavatam (4.3.23) wordt gezegd: sattvaṁ viśuddhaṁ vasudeva-śabditam — ‘Wie zich in zuivere goedheid bevindt, vereert Vāsudeva.’ Dit betekent dat zij die volledig gezuiverd zijn van de hoedanigheden van de materiële natuur en die zich op een transcendentaal niveau bevinden, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods kunnen vereren.

De impersonalisten worden geacht in de hoedanigheid goedheid te zijn en ze vereren vijf verschillende halfgoden. Ze vereren de onpersoonlijke Viṣṇu-gedaante in de materiële wereld, die bekendstaat als de gefilosofeerde Viṣṇu. Viṣṇu is de expansie van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, maar omdat de impersonalisten uiteindelijk niet in Hem geloven, denken ze dat de Viṣṇu-gedaante alleen maar een ander aspect van het onpersoonlijk Brahman is. Op dezelfde manier denken ze dat Heer Brahmā de onpersoonlijke vorm van de materiële hoedanigheid hartstocht is. Zo geven ze soms beschrijvingen van vijf halfgoden die vererenswaardig zijn, maar omdat ze denken dat het onpersoonlijk Brahman de uiteindelijke waarheid is, ontdoen ze zich in laatste instantie van alle objecten van verering. Samenvattend kunnen we stellen dat men gezuiverd kan worden van de hoedanigheden van de materiële natuur door om te gaan met personen die zich op een transcendentaal niveau bevinden.

Tekst

aśāstra-vihitaṁ ghoraṁ
tapyante ye tapo janāḥ
dambhāhaṅkāra-saṁyuktāḥ
kāma-rāga-balānvitāḥ
karṣayantaḥ śarīra-sthaṁ
bhūta-grāmam acetasaḥ
māṁ caivāntaḥ śarīra-sthaṁ
tān viddhy āsura-niścayān

Synoniemen

aśāstra — niet in de geschriften; vihitam — voorgeschreven; ghoram — schadelijk voor anderen; tapyante — ondergaan; ye — zij die; tapaḥ — ascese; janāḥ — personen; dambha — met trots; ahaṅkāra — en egoïsme; saṁyuktāḥ — bezig; kāma — van lust; rāga — en gehechtheid; bala — door de kracht; anvitāḥ — gedreven; karṣayantaḥ — folterend; śarīra-stham — zich in het lichaam bevindend; bhūta-grāmam — de combinatie van materiële elementen; acetasaḥ — een misleide mentaliteit hebbend; mām — Mij; ca — ook; eva — zeker; antaḥ — vanbinnen; śarī-rastham — zich in het lichaam bevindend; tān — zij; viddhi — begrijp; āsura-niścayān — demonen.

Vertaling

Zij die zware ascese en verstervingen ondergaan die niet in de geschriften worden aanbevolen en deze uit trots en egoïsme verrichten, die door lust en gehechtheid gedreven worden, die dwaas zijn en zowel de materiële elementen van het lichaam als de Superziel vanbinnen folteren, staan bekend als demonen.

Betekenisverklaring

Er zijn personen die vormen van ascese of versterving verzinnen die niet vermeld worden in de voorschriften van de heilige teksten. Bijvoorbeeld, vasten met een bijbedoeling, zoals het bereiken van een zuiver politiek doel, wordt niet vermeld in de aanwijzingen in de heilige teksten. De heilige teksten raden aan om te vasten voor spirituele vooruitgang, niet voor politieke of sociale doelen. Personen die zich wel op zulke ascese toeleggen zijn volgens de Bhagavad-gītā zeker demonisch. Hun activiteiten gaan tegen de regels van de heilige teksten in en zijn niet bevorderlijk voor mensen in het algemeen. In feite handelen ze uit trots, vals ego, lust en gehechtheid aan materieel genot. Zulke activiteiten verstoren niet alleen de samenstelling van materiële elementen waaruit het lichaam is opgebouwd, maar ook de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods Zelf die in het lichaam verblijft. Voor anderen is zulk ongeautoriseerd vasten of zulke ascese voor een politiek doel beslist zeer storend. De Vedische literatuur maakt geen melding van zulke activiteiten. Een demonisch persoon mag dan denken dat hij door deze methode zijn vijand of andere partijen kan dwingen met zijn verlangens in te stemmen, maar soms sterft men door dit vasten. De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods keurt zulke activiteiten niet goed en Hij noemt degenen die zich ermee bezighouden demonen. Zulke demonstraties zijn een belediging tegenover de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, omdat ze worden verricht uit ongehoorzaamheid aan de regels in de heilige teksten.

Het woord ‘acetasaḥ’ is in dit verband van belang. Personen met een normale mentale gesteldheid moeten de regels in de heilige teksten volgen. Zij die zich niet in zo’n toestand bevinden, negeren de heilige teksten en gehoorzamen ze niet, maar verzinnen hun eigen manier van ascese. Men moet altijd bedenken wat de uiteindelijke bestemming van demonische mensen is; dit werd in het vorige hoofdstuk beschreven. De Heer dwingt ze om geboren te worden in baarmoeders van demonische personen. Als gevolg daarvan zullen ze leven na leven door demonische principes geleid worden, zonder hun relatie met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods te kennen. Maar wanneer zulke personen fortuinlijk genoeg zijn om begeleiding te krijgen van een spiritueel leraar, die hun het pad van de Vedische wijsheid kan wijzen, dan kunnen ze loskomen uit deze verstrikking en uiteindelijk het hoogste doel bereiken.

Tekst

āhāras tv api sarvasya
tri-vidho bhavati priyaḥ
yajñas tapas tathā dānaṁ
teṣāṁ bhedam imaṁ śṛṇu

Synoniemen

āhāraḥ — voedsel; tu — zeker; api — ook; sarvasya — van iedereen; tri-vidhaḥ — van drie soorten; bhavati — er is; priyaḥ — geliefd; yajñaḥ — offer; tapaḥ — ascese; tathā — ook; dānam — vrijgevigheid; teṣām — van hen; bhedam — de verschillen; imam — dit; śṛṇu — hoor.

Vertaling

Zelfs het voedsel waaraan een persoon de voorkeur geeft, kan in drie soorten worden onderscheiden, overeenkomstig de drie hoedanigheden van de materiële natuur. Hetzelfde geldt voor het brengen van offers, het beoefenen van ascese en vrijgevigheid; hoor nu over het onderscheid tussen deze.

Betekenisverklaring

In verband met de verschillende situaties in de hoedanigheden van de materiële natuur zijn er verschillen in eetgewoonten, het verrichten van offers, ascese en vrijgevigheid. Deze vinden niet allemaal op hetzelfde niveau plaats. Zij die een onderscheid kunnen maken en die kunnen zien welke soort handeling in welke hoedanigheid van de materiële natuur wordt gedaan, zijn werkelijk wijs; zij die alle soorten van offers of voedsel of vrijgevigheid als hetzelfde zien, kunnen geen onderscheid maken en zijn dwaas. Er zijn religieuze personen die rondgaan en verkondigen dat men kan doen wat men wil en toch de volmaaktheid kan bereiken. Maar zulke dwaze leiders handelen niet volgens de aanwijzingen van de heilige teksten. Ze verzinnen hun eigen wegen en misleiden de mensen op die manier.

Tekst

āyuḥ-sattva-balārogya-
sukha-prīti-vivardhanāḥ
rasyāḥ snigdhāḥ sthirā hṛdyā
āhārāḥ sāttvika-priyāḥ

Synoniemen

āyuḥ — levensduur; sattva — bestaan; bala — kracht; ārogya — gezondheid; sukha — geluk; prīti — en voldoening; vivardhanāḥ — laten toenemen; rasyāḥ — sappig; snigdhāḥ — vettig; sthirāḥ — voedzaam; hṛdyāḥ — aangenaam voor het hart; āhārāḥ — voedsel; sāttvika — voor iemand in de hoedanigheid goedheid; priyāḥ — smakelijk.

Vertaling

Voedsel dat geliefd is bij mensen in de hoedanigheid goedheid verlengt de levensduur, zuivert het bestaan en schenkt kracht, gezondheid, geluk en voldoening. Zulk voedsel is sappig, vettig, gezond en smakelijk.

Tekst

kaṭv-amla-lavaṇāty-uṣṇa-
tīkṣṇa-rūkṣa-vidāhinaḥ
āhārā rājasasyeṣṭā
duḥkha-śokāmaya-pradāḥ

Synoniemen

kaṭu — bitter; amla — zuur; lavaṇa — zout; ati-uṣṇa — heel scherp; tīkṣṇa — pikant; rūkṣa — droog; vidāhinaḥ — brandend; āhārāḥ — voedsel; rājasasya — voor iemand in de hoedanigheid hartstocht; iṣṭāḥ — smakelijk; duḥkha — ellende; śoka — leed; āmaya — ziekte; pradāḥ — veroorzakend.

Vertaling

Voedsel dat te bitter, te zuur, zout, scherp gekruid, pikant, droog en heet is, is geliefd bij personen in de hoedanigheid hartstocht. Zulk voedsel veroorzaakt ellende, leed en ziekte.

Tekst

yāta-yāmaṁ gata-rasaṁ
pūti paryuṣitaṁ ca yat
ucchiṣṭam api cāmedhyaṁ
bhojanaṁ tāmasa-priyam

Synoniemen

yāta-yāmam — voedsel dat drie uur voordat het gegeten wordt gekookt is; gata-rasam — smaakloos; pūti — stinkend; paryuṣitam — bedorven; ca — ook; yat — dat wat; ucchiṣṭam — etensresten van anderen; api — ook; ca — en; amedhyam — onaanraakbaar; bhojanam — voedsel; tāmasa — door iemand in de hoedanigheid duisternis; priyam — geliefd.

Vertaling

Voedsel dat langer dan drie uur voordat het gegeten wordt gekookt is, voedsel dat smaakloos, rot en bedorven is en voedsel dat uit etensresten en onaanraakbare dingen bestaat, is geliefd bij mensen in de hoedanigheid onwetendheid.

Betekenisverklaring

Voedsel heeft tot doel de levensduur te verlengen, de geest te zuiveren en de lichaamskracht te vergroten. Dat is het enige waarvoor het bedoeld is. In het verleden hebben grote gezaghebbende personen de voedselsoorten geselecteerd die de gezondheid het meest bevorderen en die de levensduur verlengen, zoals melkproducten, suiker, rijst, tarwe, vruchten en groenten. Deze voedselsoorten zijn zeer geliefd bij degenen in de hoedanigheid goedheid. Sommige andere voedselsoorten, zoals gebakken maïs en melasse, die op zichzelf niet zo smakelijk zijn, kunnen op smaak worden gebracht door ze te mengen met melk of andere voedingsmiddelen. Ze zijn dan in de hoedanigheid goedheid.

Al deze voedingsmiddelen zijn van nature zuiver en zijn volkomen verschillend van onaanraakbare dingen als vlees en sterkedrank. Vettige voedselsoorten, die in tekst acht genoemd werden, hebben niets te maken met dierlijk vet dat verkregen wordt door slachting. Dierlijk vet is beschikbaar in de vorm van melk, dat de meest wonderbaarlijke van alle voedselsoorten is. Melk, boter, kaas en soortgelijke producten geven dierlijk vet in een vorm die elk doden van onschuldige dieren overbodig maakt. Zulk doden vindt alleen plaats als gevolg van een brute mentaliteit. De beschaafde methode om aan het noodzakelijke vet te komen is via melk. Slachten is beneden alle menselijk peil. Eiwitten zijn ruimschoots aanwezig in spliterwten, dāl, tarwemeel enz.

Voedingsmiddelen in de hoedanigheid hartstocht, die bitter, te zout of te heet zijn of te veel gekruid met rode peper, veroorzaken ellende doordat ze het slijm in de maag verminderen, wat tot ziekte leidt. Voedsel in de hoedanigheid onwetendheid of duisternis is voornamelijk voedsel dat niet vers is. Al het voedsel dat meer dan drie uur voordat het gegeten wordt, gekookt is (behalve prasāda, het voedsel dat aan de Heer geofferd is), wordt tot de hoedanigheid duisternis gerekend. Deze voedselsoorten stinken, omdat ze al aan het bederven zijn, en dat is iets dat mensen in deze hoedanigheid aantrekt, maar voor degenen in de hoedanigheid goedheid is het afstotelijk.

Voedselresten mogen alleen gegeten worden wanneer ze deel hebben uitgemaakt van een maaltijd die eerst aan de Allerhoogste Heer is geofferd of die eerst door heilige personen gegeten is, in het bijzonder de spiritueel leraar. Anders horen etensresten bij de hoedanigheid duisternis en zorgen ze voor een toename van infecties of ziekte. Hoewel personen in de hoedanigheid duisternis zulk voedsel heel smakelijk vinden, is het niet geliefd bij degenen in de hoedanigheid goedheid en wordt het door hen dan ook niet aangeraakt.

Het beste voedsel bestaat uit de overblijfselen van wat aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods geofferd is. In de Bhagavad-gītā zegt de Heer dat Hij gerechten aanvaardt die gemaakt zijn van groenten, meel en melk wanneer deze met liefde en devotie geofferd worden. Patraṁ puṣpaṁ phalaṁ toyam (Bg. 9.26). Natuurlijk zijn liefde en devotie de belangrijkste dingen die de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods aanvaardt. Maar er wordt ook gezegd dat de prasāda op een bepaalde manier moet worden klaargemaakt. Men kan elk soort voedsel eten dat volgens de voorschriften van de heilige teksten voor de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods bereid is en aan Hem is geofferd, ook al is het ver, ver van tevoren klaargemaakt. Dit is omdat het transcendentaal is. Om voedsel voor iedereen antiseptisch, eetbaar en smakelijk te maken, moet men het daarom aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods aanbieden.

Tekst

aphalākāṅkṣibhir yajño
vidhi-diṣṭo ya ijyate
yaṣṭavyam eveti manaḥ
samādhāya sa sāttvikaḥ

Synoniemen

aphala-ākāṅkṣibhiḥ — door zij die niet naar de resultaten verlangen; yajñaḥ — offer; vidhi-diṣṭaḥ — volgens de aanwijzingen in de geschriften; yaḥ — welke; ijyate — wordt gebracht; yaṣṭavyam — moet gedaan worden; eva — zeker; iti — zo; manaḥ — de geest; samādhāya — geconcentreerd; saḥ — het; sāttvikaḥ — in de hoedanigheid goedheid.

Vertaling

Van alle offers is het offer dat uit plichtsbesef en volgens de aanwijzingen van de geschriften wordt gebracht door iemand die geen beloning verlangt, in de hoedanigheid goedheid.

Betekenisverklaring

Over het algemeen hebben mensen de neiging om met bepaalde bijbedoelingen offers te brengen, maar hier wordt gesteld dat offers zonder zo’n verlangen en uit plichtsbesef gebracht moeten worden. Neem bijvoorbeeld de rituelen in tempels of kerken. Over het algemeen worden die verricht om iemands materiële situatie te verbeteren. Maar dat is niet in de hoedanigheid goedheid. Men moet uit plichtsbesef naar de kerk of de tempel gaan, zijn eerbetuigingen aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods brengen en bloemen en etenswaar offeren zonder uit te zijn op een verbetering van zijn materiële situatie. Iedereen denkt dat het geen zin heeft om naar de tempel te gaan alleen om God te vereren, maar in de heilige teksten wordt verering voor economisch voordeel niet aangeraden. Men moet enkel naar de tempel gaan om zijn respect te betuigen aan de Beeldgedaante. Hierdoor zal men in de hoedanigheid goedheid komen. Het is de plicht van ieder beschaafd mens om de regels van de heilige teksten te gehoorzamen en zijn respect te betuigen aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.

Tekst

abhisandhāya tu phalaṁ
dambhārtham api caiva yat
ijyate bharata-śreṣṭha
taṁ yajñaṁ viddhi rājasam

Synoniemen

abhisandhāya — verlangend; tu — maar; phalam — het resultaat; dambha — trots; artham — in het belang van; api — ook; ca — en; eva — zeker; yat — dat wat; ijyate — wordt gebracht; bharata-śreṣṭha — o beste onder de Bhārata’s; tam — dat; yajñam — offer; viddhi — weet; rājasam — in de hoedanigheid hartstocht.

Vertaling

Maar weet dat het offer dat gebracht wordt voor materieel gewin of uit trots, in de hoedanigheid hartstocht is, o beste onder de Bhārata’s.

Betekenisverklaring

Soms worden offers en rituelen verricht om naar de hemelse planeten bevorderd te worden of om in deze wereld wat materieel profijt te behalen. Zulke offers of ritualistische handelingen worden tot de hoedanigheid hartstocht gerekend.

Tekst

vidhi-hīnam asṛṣṭānnaṁ
mantra-hīnam adakṣiṇam
śraddhā-virahitaṁ yajñaṁ
tāmasaṁ paricakṣate

Synoniemen

vidhi-hīnam — zonder de geschriften te volgen; asṛṣṭa-annam — zonder dat er prasāda wordt uitgedeeld; mantra-hīnam — zonder dat er Vedische hymnen gezongen worden; adakṣīṇam — zonder de priesters te belonen; śraddhā — geloof; virahitam — zonder; yajñam — offer; tāmasam — in de hoedanigheid onwetendheid; paricakṣate — moet beschouwd worden als.

Vertaling

Ieder offer dat gebracht wordt zonder rekening te houden met de aanwijzingen van de geschriften, zonder dat er prasāda [spiritueel voedsel] wordt uitgedeeld, zonder dat er Vedische hymnen gezongen worden, zonder beloningen voor de priesters en zonder geloof, moet worden beschouwd als een offer in de hoedanigheid onwetendheid.

Betekenisverklaring

Geloof in de hoedanigheid duisternis of onwetendheid is feitelijk ongeloof. Soms vereren mensen een bepaalde halfgod alleen maar om aan geld te komen, dat ze vervolgens uitgeven aan hun tijdverdrijf, waarbij ze de regels van de heilige teksten in de wind slaan. Zulke ritualistische shows van godsdienstigheid worden niet als zuiver en oprecht aanvaard. Ze horen allemaal bij de hoedanigheid duisternis; ze zijn de oorzaak van een demonische mentaliteit en komen de menselijke samenleving niet ten goede.

Tekst

deva-dvija-guru-prājña-
pūjanaṁ śaucam ārjavam
brahmacaryam ahiṁsā ca
śārīraṁ tapa ucyate

Synoniemen

deva — van de Allerhoogste Heer; dvija — de brāhmaṇa’s; guru — de spiritueel leraar; prājña — en eerbiedwaardige persoonlijkheden; pūjanam — verering; śaucam — reinheid; ārjavam — eenvoud; brahmacaryam — seksuele onthouding; ahiṁsā — geweldloosheid; ca — ook; śārīram — wat het lichaam betreft; tapaḥ — ascese; ucyate — wordt genoemd.

Vertaling

Ascese van het lichaam bestaat uit het vereren van de Allerhoogste Heer, de brāhmaṇa’s, de spiritueel leraar en meerderen zoals de vader en de moeder, en verder uit reinheid, eenvoud, seksuele onthouding en geweldloosheid.

Betekenisverklaring

De Allerhoogste Godheid geeft hier uitleg over de verschillende soorten ascese en soberheid. Allereerst legt Hij de ascese uit die met het lichaam beoefend wordt. Men moet zijn eerbetuigingen brengen of leren brengen aan God of aan de halfgoden, aan de volmaakte, gekwalificeerde brāhmaṇa’s, de spiritueel leraar, aan meerderen zoals de vader, de moeder of ongeacht welk persoon die vertrouwd is met de Vedische kennis. Deze personen moeten altijd met gepast respect worden behandeld.

Men moet er een gewoonte van maken zichzelf zowel intern als extern schoon te houden en men moet leren zich als een eenvoudig mens te gedragen. Men moet nalaten wat niet door de heilige teksten wordt goedgekeurd. En men moet niet toegeven aan seks buiten het huwelijk, want de heilige teksten keuren seks alleen goed binnen het huwelijk en anders niet. Dat wordt seksuele onthouding genoemd. Dit is ascese van het lichaam.

Tekst

anudvega-karaṁ vākyaṁ
satyaṁ priya-hitaṁ ca yat
svādhyāyābhyasanaṁ caiva
vāṅ-mayaṁ tapa ucyate

Synoniemen

anudvega-karam — geen opwinding veroorzakend; vākyam — woorden; satyam — waarheidsgetrouw; priya — aangenaam; hitam — gunstig; ca — en; yat — welke; svādhyāya — van het bestuderen van de Veda’s; abhyasanam — beoefening; ca — en; eva — zeker; vāk-mayam — van de spraak; tapaḥ — ascese; ucyate — wordt genoemd.

Vertaling

Ascese van de spraak bestaat uit het spreken van de waarheid en van woorden die aangenaam en goed voor anderen zijn en die geen onrust opwekken, en verder uit het regelmatig reciteren van de Vedische literatuur.

Betekenisverklaring

Men moet door zijn manier van spreken de geest van anderen niet verstoren. Wanneer een leraar spreekt, kan hij natuurlijk de waarheid spreken om zijn studenten te onderrichten, maar tegen personen die niet zijn studenten zijn, moet hij niet spreken als hij daarmee hun geesten verstoort. Dit is ascese van spraak. Daarnaast moet men geen onzin spreken. In spirituele gezelschappen is het gebruikelijk om uitspraken te doen die worden bevestigd door de heilige teksten. Men moet onmiddellijk een citaat uit een gezaghebbend geschrift geven om zijn bewering te onderbouwen. Tegelijkertijd moeten zijn woorden aangenaam zijn voor het oor. Door zulke discussies kan men het grootste voordeel behalen en de menselijke samenleving verheffen. Er is een onuitputtelijke voorraad Vedische literatuur en men zou die moeten bestuderen. Dat wordt ascese van de spraak genoemd.

Tekst

manaḥ-prasādaḥ saumyatvaṁ
maunam ātma-vinigrahaḥ
bhāva-saṁśuddhir ity etat
tapo mānasam ucyate

Synoniemen

manaḥ-prasādaḥ — tevredenheid van de geest; saumyatvam — anderen zonder hypocrisie behandelen; maunam — ernst; ātma — van het zelf; vinigrahaḥ — beheersing; bhāva — van iemands natuur; saṁśuddhiḥ — het zuiveren; iti — zo; etat — dit; tapaḥ — ascese; mānasam — van de geest; ucyate — wordt genoemd.

Vertaling

En tevredenheid, eenvoud, ernst, zelfbeheersing en het zuiveren van het bestaan vormen de ascese van de geest.

Betekenisverklaring

Om met de geest ascese te oefenen moet men hem onthechten van zinsbevrediging. De geest moet op zo’n manier getraind worden, dat hij er altijd aan denkt hoe hij goed kan doen voor anderen. De beste training voor de geest is ernstig nadenken. Men moet nooit afwijken van het Kṛṣṇa-bewustzijn en zinsbevrediging altijd vermijden. Door Kṛṣṇa-bewust te worden, zuivert men zijn bestaan. Tevredenheid van geest kan alleen worden bereikt door de geest te weerhouden van gedachten aan zinsbevrediging. Hoe meer we aan zinsbevrediging denken, des te ontevredener de geest wordt.

Tegenwoordig gebruiken we de geest onnodig op zoveel verschillende manieren voor zinsbevrediging en daarom is het voor de geest onmogelijk tevreden te worden. Het beste wat men kan doen is de aandacht van de geest richten op de Vedische literatuur zoals de purāṇa’s en het Mahābhārata, die vol staan met verhalen die voldoening geven. Met deze kennis kan men zijn voordeel doen en op die manier gezuiverd raken. De geest moet vrij zijn van hypocrisie en men moet aan het welzijn van iedereen denken.

Zwijgzaamheid betekent dat men altijd aan zelfrealisatie denkt. Een Kṛṣṇa-bewust persoon bewaart op die manier de volmaakte stilte. Het bedwingen van de geest houdt in dat men ervoor zorgt dat deze onthecht raakt van zinsbevrediging. Men moet open en eerlijk zijn in zijn gedrag en zo zijn bestaan zuiveren. Al deze kwaliteiten vormen samen de ascese van mentale activiteiten.

Tekst

śraddhayā parayā taptaṁ
tapas tat tri-vidhaṁ naraiḥ
aphalākāṅkṣibhir yuktaiḥ
sāttvikaṁ paricakṣate

Synoniemen

śraddhayā — met geloof; parayā — transcendentaal; taptam — beoefend; tapaḥ — ascese; tat — die; tri-vidham — van drie soorten; naraiḥ — door mensen; aphala-ākāṅkṣibhiḥ — die niet naar de resultaten verlangen; yuktaiḥ — bezig zijn; sāttvikam — in de hoedanigheid goedheid; paricakṣate — wordt genoemd.

Vertaling

Deze drievoudige ascese, die vol transcendentaal geloof beoefend wordt door hen die geen materiële voordelen verlangen, maar die alleen bezig zijn voor het plezier van de Allerhoogste, wordt ascese in de hoedanigheid goedheid genoemd.

Tekst

satkāra-māna-pūjārthaṁ
tapo dambhena caiva yat
kriyate tad iha proktaṁ
rājasaṁ calam adhruvam

Synoniemen

sat-kāra — respect; māna — aanzien; pūjā — en verering; artham — in het belang van; tapaḥ — ascese; dambhena — met trots; ca — ook; eva — zeker; yat — welke; kriyate — wordt verricht; tat — dat; iha — in deze wereld; proktam — wordt genoemd; rājasam — in de hoedanigheid hartstocht; calam — onbestendig; adhruvam — tijdelijk.

Vertaling

Ascese die verricht wordt uit trots en om respect, aanzien en verering te verwerven, wordt ascese in de hoedanigheid hartstocht genoemd. Zulke ascese is wankel en vergankelijk.

Betekenisverklaring

Soms wordt ascese verricht om mensen aan te trekken en om eer, ontzag en verering van anderen te krijgen. Personen in de hoedanigheid hartstocht zorgen ervoor dat ze door hun ondergeschikten worden vereerd, dat hun voeten door hen gewassen worden en dat ze rijkdommen van hen aangeboden krijgen. Zo’n show van ascese wordt tot de hoedanigheid hartstocht gerekend. De resultaten zijn tijdelijk; ze kunnen voor een bepaalde tijd volgehouden worden, maar zijn niet duurzaam.

Tekst

mūḍha-grāheṇātmano yat
pīḍayā kriyate tapaḥ
parasyotsādanārthaṁ vā
tat tāmasam udāhṛtam

Synoniemen

mūḍha — dwaas; grāheṇa — met inspanning; ātmanaḥ — van iemands eigen zelf; yat — welke; pīḍayā — door foltering; kriyate — wordt verricht; tapaḥ — ascese; parasya — van anderen; utsādana-artham — om vernietiging teweeg te brengen; — of; tat — dat; tāmasam — in de hoedanigheid duisternis; udāhṛtam — wordt genoemd.

Vertaling

Ascese verricht uit dwaasheid, met zelffoltering of bedoeld om anderen te vernietigen of te verwonden, wordt ascese in de hoedanigheid onwetendheid genoemd.

Betekenisverklaring

Er zijn voorvallen bekend van dwaze ascese zoals de zware ascese die verricht werd door demonen als Hiraṇyakaśipu, die onsterfelijk wilde worden en de halfgoden wilde doden. Hiraṇyakaśipu bad tot Heer Brahmā voor zulke gunsten, maar uiteindelijk werd hij door de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods gedood. Ascese ondergaan voor iets wat onmogelijk is, hoort zeker bij de hoedanigheid onwetendheid.

Tekst

dātavyam iti yad dānaṁ
dīyate ’nupakāriṇe
deśe kāle ca pātre ca
tad dānaṁ sāttvikaṁ smṛtam

Synoniemen

dātavyam — het geven waard; iti — zo; yat — dat wat; dānam — vrijgevigheid; dīyate — wordt gegeven; anupakāriṇe — zonder iets terug te verwachten; deśe — op de juiste plaats; kāle — op een juist tijdstip; ca — ook; pātre — aan een geschikt persoon; ca — en; tat — die; dānam — vrijgevigheid; sāttvikam — in de hoedanigheid goedheid; smṛtam — wordt beschouwd als.

Vertaling

Vrijgevigheid uit plichtsbesef, waarvoor niets wordt terugverwacht en die plaatsvindt op het juiste moment, op de juiste plaats en aan een waardig persoon, wordt beschouwd als vrijgevigheid in de hoedanigheid goedheid.

Betekenisverklaring

In de Vedische literatuur wordt aangeraden om vrijgevig te zijn tegenover iemand die zich bezighoudt met spirituele activiteiten. Het wordt niet aangeraden om vrijgevig te zijn zonder onderscheid te maken; spirituele volmaaktheid moet altijd een punt van overweging zijn. Daarom wordt aangeraden om vrijgevig te zijn in pelgrimsoorden en op een maans of zonsverduistering of aan het eind van de maand of aan een gekwalificeerde brāhmaṇa of vaiṣṇava (toegewijde) of in tempels. Zulke vrijgevigheid moet vrij zijn van het verlangen naar beloning. Liefdadigheid voor de armen komt soms voort uit medelijden, maar wanneer een arme geen waardig persoon is om barmhartig voor te zijn, dan is er geen sprake van spirituele vooruitgang. Met andere woorden, vrijgevigheid zonder onderscheid te maken tussen personen, wordt in de Vedische literatuur niet aangeraden.

Tekst

yat tu pratyupakārārthaṁ
phalam uddiśya vā punaḥ
dīyate ca parikliṣṭaṁ
tad dānaṁ rājasaṁ smṛtam

Synoniemen

yat — dat wat; tu — maar; prati-upakāra-artham — om er iets voor terug te krijgen; phalam — een resultaat; uddiśya — verlangend; — of; punaḥ — opnieuw; dīyate — wordt gegeven; ca — ook; parikliṣṭam — met tegenzin; tat — die; dānam — vrijgevigheid; rājasam — in de hoedanigheid hartstocht; smṛtam — wordt beschouwd als.

Vertaling

Maar vrijgevigheid waarvoor men iets terugverwacht, met een verlangen naar de vruchten ervan of die gepaard gaat met tegenzin, wordt beschouwd als vrijgevigheid in de hoedanigheid hartstocht.

Betekenisverklaring

Soms komt vrijgevigheid voort uit het verlangen om naar de hemelse planeten bevorderd te worden en soms geven mensen iets met veel moeite en hebben ze achteraf berouw: ‘Waarom heb ik daar nu zo veel geld aan uitgegeven?’ Soms zijn mensen vrijgevig vanuit een bepaalde verplichting of op verzoek van een meerdere. Zulke soorten van vrijgevigheid worden tot de hoedanigheid hartstocht gerekend.

Er bestaan tal van liefdadigheidsinstellingen die schenkingen doen aan instanties die zich met zinsbevrediging inlaten. Zulke schenkingen worden in de Vedische teksten niet aangeraden. Alleen vrijgevigheid in de hoedanigheid goedheid wordt aangeraden.

Tekst

adeśa-kāle yad dānam
apātrebhyaś ca dīyate
asat-kṛtam avajñātaṁ
tat tāmasam udāhṛtam

Synoniemen

adeśa — op een onzuivere plaats; kāle — en onzuivere tijd; yat — dat wat; dānam — vrijgevigheid; apātrebhyaḥ — aan personen die het niet waard zijn; ca — ook; dīyate — wordt gegeven; asat-kṛtam — zonder respect; avajñātam — zonder de juiste aandacht; tat — die; tāmasam — in de hoedanigheid duisternis; udāhṛtam — wordt genoemd.

Vertaling

En vrijgevigheid die plaatsvindt op een onzuivere plaats, op een onjuist moment, aan onwaardige personen of zonder respect en aandacht, wordt vrijgevigheid in de hoedanigheid onwetendheid genoemd.

Betekenisverklaring

Schenkingen aan personen die zich overgeven aan drugsgebruik en gokken, worden hier niet aangemoedigd. Dat soort schenkingen is in de hoedanigheid onwetendheid. Zulke vrijgevigheid is niet gunstig. Integendeel, zondige personen worden er alleen maar door aangemoedigd. En wanneer men iets aan een waardig persoon schenkt, maar dat zonder respect of aandacht doet, dan wordt ook dat vrijgevigheid in de hoedanigheid duisternis genoemd.

Tekst

oṁ tat sad iti nirdeśo
brahmaṇas tri-vidhaḥ smṛtaḥ
brāhmaṇās tena vedāś ca
yajñāś ca vihitāḥ purā

Synoniemen

oṁ — aanduiding van de Allerhoogste; tat — die; sat — eeuwige; iti — zo; nirdeśaḥ — aanduiding; brahmaṇaḥ — van de Allerhoogste; tri-vidhaḥ — drievoudige; smṛtaḥ — wordt beschouwd; brāhmaṇāḥ — de brāhmaṇa’s; tena — met deze; vedāḥ — de Vedische literatuur; ca — en; yajñāḥ — offers; ca — en; vihitāḥ — gebruikt; purā — vroeger.

Vertaling

Vanaf het begin van de schepping werden de drie woorden ‘oṁ tat sat’ gebruikt om de Allerhoogste Absolute Waarheid aan te duiden. Deze drie symbolische aanduidingen werden door brāhmaṇa’s gebruikt tijdens het zingen van de Vedische hymnen en tijdens de offers die werden gebracht om de Allerhoogste tevreden te stellen.

Betekenisverklaring

Eerder is al uitgelegd dat ascese, offers, vrijgevigheid en voedsel onderverdeeld worden in drie categorieën: de hoedanigheden goedheid, hartstocht en onwetendheid. Maar of ze nu tot de eerste, tweede of derde categorie behoren, ze zijn allemaal geconditioneerd en onzuiver door deze hoedanigheden van de materiële natuur. Wanneer ze gericht worden op de Allerhoogste — oṁ tat sat, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, het eeuwige — worden ze middelen voor spirituele verheffing. In de heilige teksten wordt dit als doel aangegeven. Deze drie woorden, ‘oṁ tat sat’, duiden in het bijzonder op de Absolute Waarheid, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. In de Vedische hymnen komt men altijd het woord ‘oṁ’ tegen.

Wie de regels van de heilige teksten niet navolgt, zal de Absolute Waarheid niet bereiken. Hij zal een tijdelijk resultaat behalen, maar niet het uiteindelijke doel van het leven. De conclusie is dat vrijgevigheid, offers en ascese verricht moeten worden in de hoedanigheid goedheid; als ze worden verricht in de hoedanigheid hartstocht of onwetendheid, zijn ze beslist van lagere kwaliteit.

De drie woorden ‘oṁ tat sat’ worden samen met de heilige naam van de Allerhoogste Heer uitgesproken, zoals bijvoorbeeld in oṁ tad viṣṇoḥ. Wanneer een Vedische hymne of de heilige naam van de Allerhoogste Heer wordt uitgesproken, wordt oṁ toegevoegd; dat is de aanwijzing in de Vedische literatuur. Deze drie woorden zijn ontleend aan de Vedische hymnen. Oṁ ity etad brahmaṇo nediṣṭhaṁ nāma (Ṛg-veda) geeft het eerste doel aan. Vervolgens geeft tat tvam asi (Chāndogya Upaniṣad 6.8.7) het tweede doel aan. En sad eva saumya (Chāndogya Upaniṣad 6.2.1) geeft het derde doel aan. Samen worden ze oṁ tat sat.

Toen Brahmā, het eerstgeschapen wezen, voorheen offers verrichtte, duidde hij met deze drie woorden op de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Datzelfde principe wordt daarom altijd gevolgd volgens de opeenvolging van discipelen. Deze hymne is dus van groot belang. De Bhagavad-gītā raadt daarom aan dat alle activiteiten gedaan moeten worden voor oṁ tat sat, voor de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Wanneer iemand met deze drie woorden ascese en offers verricht of vrijgevig is, dan handelt hij Kṛṣṇa-bewust. Kṛṣṇa-bewustzijn is het wetenschappelijk verrichten van transcendentale activiteiten en het stelt iemand in staat om terug te gaan naar huis, terug naar God. Wanneer men op zo’n transcendentale manier handelt, is er geen sprake van energieverlies.

Tekst

tasmād oṁ ity udāhṛtya
yajña-dāna-tapaḥ-kriyāḥ
pravartante vidhānoktāḥ
satataṁ brahma-vādinām

Synoniemen

tasmāt — daarom; oṁ — beginnend met oṁ; iti — zo; udāhṛtya — aanduidend; yajña — van offers; dāna — vrijgevigheid; tapaḥ — en ascese; kriyāḥ — verrichtingen; pravartante — beginnen; vidhāna-uktāḥ — volgens de bepalingen van de geschriften; satatam — altijd; brahma-vādinām — van de transcendentalisten.

Vertaling

Daarom beginnen transcendentalisten die de Allerhoogste willen bereiken, altijd met ‘oṁ’ wanneer ze in overeenstemming met de regels in de geschriften offers brengen, uit vrijgevigheid schenkingen doen en ascese beoefenen.

Betekenisverklaring

Oṁ tad viṣṇoḥ paramaṁ padam(Ṛg-veda 1.22.20). De lotusvoeten van Viṣṇu zijn het allerhoogste doel van devotie. Alles doen voor de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is de waarborg voor de perfectie van elke activiteit.

Tekst

tad ity anabhisandhāya
phalaṁ yajña-tapaḥ-kriyāḥ
dāna-kriyāś ca vividhāḥ
kriyante mokṣa-kāṅkṣibhiḥ

Synoniemen

tat — dat; iti — zo; anabhisandhāya — zonder te verlangen; phalam — het resultaat; yajña — van offers; tapaḥ — en ascese; kriyāḥ — activiteiten; dāna — vrijgevigheid; kriyāḥ — activiteiten; ca — ook; vividhāḥ — verschillende; kriyante — worden gedaan; mokṣa-kāṅkṣibhiḥ — door hen die werkelijk bevrijding verlangen.

Vertaling

Zonder te verlangen naar de vruchten, moet men verschillende soorten offers brengen, ascese beoefenen en vrijgevig schenkingen doen met het woord ‘tat’. Het doel van zulke transcendentale activiteiten is bevrijd te raken van materiële verstrikking.

Betekenisverklaring

Om naar het spirituele niveau verheven te worden, moet men handelen zonder te verlangen naar materieel gewin. Activiteiten moeten verricht worden voor de allerhoogste winst, namelijk dat men wordt overgebracht naar het spirituele koninkrijk, terug naar huis, terug naar God.

Tekst

sad-bhāve sādhu-bhāve ca
sad ity etat prayujyate
praśaste karmaṇi tathā
sac-chabdaḥ pārtha yujyate
yajñe tapasi dāne ca
sthitiḥ sad iti cocyate
karma caiva tad-arthīyaṁ
sad ity evābhidhīyate

Synoniemen

sat-bhāve — de aard van de Allerhoogste; sādhu-bhāve — de aard van de toegewijde; ca — ook; sat — het woord ‘sat’; iti — zo; etat — dit; prayujyate — wordt gebruikt; praśaste — in bonafide; karmaṇi — activiteiten; tathā — ook; sat-śabdaḥ — het geluid sat; pārtha — o zoon van Pṛthā; yujyate — wordt gebruikt; yajñe — in offers; tapasi — in ascese; dāne — in vrijgevigheid; ca — en; sthitiḥ — de situatie; sat — de Allerhoogste; iti — zo; ca — en; ucyate — wordt uitgesproken; karma — activiteit; ca — ook; eva — zeker; tat — daarvoor; arthīyam — bedoeld; sat — de Allerhoogste; iti — zo; eva — zeker; abhidhīyate — wordt aangeduid.

Vertaling

De Absolute Waarheid is het doel van devotionele offers en wordt aangeduid met het woord ‘sat’. Degene die zulke offers brengt wordt ook ‘sat’ genoemd, evenals alle offers, ascese en vrijgevige schenkingen die in overeenstemming met hun absolute aard worden gedaan om de Allerhoogste Persoon voldoening te schenken, o zoon van Pṛthā.

Betekenisverklaring

De woorden ‘praśaste karmaṇi’ of ‘voorgeschreven plichten’ geven aan dat er in de Vedische literatuur veel activiteiten worden voorgeschreven die processen van zuivering zijn en die beginnen van het moment van verwekking tot aan het einde van iemands leven. Deze processen worden toegepast voor de uiteindelijke bevrijding van het levend wezen. Het wordt aangeraden om tijdens al deze activiteiten oṁ tat sat uit te spreken.

De woorden ‘sad-bhāve’ en ‘sādhu-bhāve’ duiden op de transcendentale situatie. Handelen in Kṛṣṇa-bewustzijn wordt sattva genoemd en wie zich volkomen bewust is van Kṛṣṇa-bewuste activiteiten wordt een sādhu genoemd. In het Śrīmad-Bhāgavatam (3.25.25) wordt gezegd dat transcendentale onderwerpen duidelijk worden in het gezelschap van toegewijden. De woorden die in dat vers gebruikt worden zijn ‘satāṁ prasaṅgāt’. Zonder goed gezelschap kan niemand transcendentale kennis verwerven.

Wanneer men een discipel initieert of de heilige draad geeft, zegt men oṁ tat sat. Op dezelfde manier is het doel van alle soorten van yajña de Allerhoogste, oṁ tat sat. De woorden ‘tad-arthīyam’ duiden verder op dienst aan alles wat de Allerhoogste vertegenwoordigt, inclusief diensten als koken en het helpen bij verschillende activiteiten in de tempel van de Heer of elke andere activiteit voor het verspreiden van Zijn roem. Deze allerhoogste woorden ‘oṁ tat sat’ worden zo op verschillende manieren gebruikt om alle activiteiten te perfectioneren en alles compleet te maken.

Tekst

aśraddhayā hutaṁ dattaṁ
tapas taptaṁ kṛtaṁ ca yat
asad ity ucyate pārtha
na ca tat pretya no iha

Synoniemen

aśraddhayā — zonder geloof; hutam — gebracht als offer; dattam — geschonken; tapaḥ — ascese; taptam — verricht; kṛtam — gedaan; ca — en; yat — dat wat; asat — vals; iti — zo; ucyate — wordt genoemd; pārtha — o zoon van Pṛthā; na — nooit; ca — en; tat — dat; pretya — na de dood; na u — evenmin; iha — in dit leven.

Vertaling

Alles wat zonder geloof in de Allerhoogste wordt gedaan als offer, als ascese of uit vrijgevigheid, o zoon van Pṛthā, is tijdelijk. Het wordt ‘asat’ genoemd en is waardeloos, zowel in dit leven als in het volgende.

Betekenisverklaring

Alles wat wordt gedaan zonder op het transcendentale doel gericht te zijn — ook al is dat het verrichten van offers, ascese of vrijgevigheid — is waardeloos. In dit vers worden zulke activiteiten daarom als verfoeilijk afgedaan. Alles zou in Kṛṣṇa-bewustzijn voor de Allerhoogste moeten worden gedaan. Zonder dit geloof en zonder de juiste begeleiding kan men geen enkel resultaat behalen. In alle Vedische teksten wordt aangeraden om op de Allerhoogste te vertrouwen en in Hem te geloven. Bij het volgen van de Vedische instructies is het uiteindelijke doel Kṛṣṇa te begrijpen. Zonder dit principe te volgen kan niemand succesvol zijn. Het is daarom het beste om vanaf het begin te handelen in Kṛṣṇa-bewustzijn onder begeleiding van een bonafide spiritueel leraar. Dat is de manier om alles succesvol te maken.

In de geconditioneerde toestand zijn mensen aangetrokken tot het vereren van halfgoden, geesten of Yakṣa’s zoals Kuvera. De hoedanigheid goedheid is beter dan de hoedanigheden hartstocht en onwetendheid, maar wie zich direct op het Kṛṣṇa-bewustzijn toelegt, staat boven deze drie hoedanigheden van de materiële natuur. Hoewel er een proces is van geleidelijke verheffing, is het het beste zich door omgang met zuivere toegewijden direct op het Kṛṣṇa-bewustzijn toe te leggen, zoals in dit hoofdstuk werd aangeraden. Om succesvol te zijn, moet men eerst de juiste spiritueel leraar vinden en onder zijn begeleiding getraind worden. Hierdoor krijgt men vertrouwen in de Allerhoogste. Wanneer dat vertrouwen na verloop van tijd rijpt, wordt het liefde voor God genoemd. Deze liefde is het uiteindelijke doel van de levende wezens. Men moet zich daarom direct toeleggen op het Kṛṣṇa-bewustzijn. Dat is de boodschap van dit zeventiende hoofdstuk.

Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het zeventiende hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘De vormen van geloof’.