Skip to main content

TEXTS 5-6

TEXTS 5-6

Tekst

Texte

aśāstra-vihitaṁ ghoraṁ
tapyante ye tapo janāḥ
dambhāhaṅkāra-saṁyuktāḥ
kāma-rāga-balānvitāḥ
aśāstra-vihitaṁ ghoraṁ
tapyante ye tapo janāḥ
dambhāhaṅkāra-saṁyuktāḥ
kāma-rāga-balānvitāḥ
karṣayantaḥ śarīra-sthaṁ
bhūta-grāmam acetasaḥ
māṁ caivāntaḥ śarīra-sthaṁ
tān viddhy āsura-niścayān
karṣayantaḥ śarīra-sthaṁ
bhūta-grāmam acetasaḥ
māṁ caivāntaḥ śarīra-sthaṁ
tān viddhy āsura-niścayān

Synoniemen

Synonyms

aśāstra — niet in de geschriften; vihitam — voorgeschreven; ghoram — schadelijk voor anderen; tapyante — ondergaan; ye — zij die; tapaḥ — ascese; janāḥ — personen; dambha — met trots; ahaṅkāra — en egoïsme; saṁyuktāḥ — bezig; kāma — van lust; rāga — en gehechtheid; bala — door de kracht; anvitāḥ — gedreven; karṣayantaḥ — folterend; śarīra-stham — zich in het lichaam bevindend; bhūta-grāmam — de combinatie van materiële elementen; acetasaḥ — een misleide mentaliteit hebbend; mām — Mij; ca — ook; eva — zeker; antaḥ — vanbinnen; śarī-rastham — zich in het lichaam bevindend; tān — zij; viddhi — begrijp; āsura-niścayān — demonen.

aśāstra: pas dans les Écritures; vihitam: ordonnées; ghoram: nuisibles aux autres; tapyante: s’infligent; ye: ceux qui; tapaḥ: des austérités; janāḥ: les personnes; dambha: avec orgueil; ahaṅkāra: et égoïsme; saṁyuktāḥ: engagées; kāma: de la concupiscence; rāga: de l’attachement; bala: par la force; anvitāḥ: poussées; karṣayantaḥ: tourmentant; śarīra-stham: située dans le corps; bhūta-grāmam: la combinaison d’éléments matériels; acetasaḥ: ayant une mentalité fourvoyée; mām: Moi; ca: aussi; eva: certes; antaḥ: à l’intérieur; śarīra-stham: situé dans le corps; tān: eux; viddhi: comprends; āsura-niścayān: des êtres démoniaques.

Vertaling

Translation

Zij die zware ascese en verstervingen ondergaan die niet in de geschriften worden aanbevolen en deze uit trots en egoïsme verrichten, die door lust en gehechtheid gedreven worden, die dwaas zijn en zowel de materiële elementen van het lichaam als de Superziel vanbinnen folteren, staan bekend als demonen.

Les insensés qui sont tout entiers gouvernés par la concupiscence et l’attachement, qui, par orgueil et égoïsme, s’imposent de sévères austérités et pénitences non conformes aux Écritures, perturbent l’agencement des éléments matériels du corps et Me tourmentent aussi, Moi, l’Âme Suprême sise en eux. Ils sont tenus pour démoniaques.

Betekenisverklaring

Purport

Er zijn personen die vormen van ascese of versterving verzinnen die niet vermeld worden in de voorschriften van de heilige teksten. Bijvoorbeeld, vasten met een bijbedoeling, zoals het bereiken van een zuiver politiek doel, wordt niet vermeld in de aanwijzingen in de heilige teksten. De heilige teksten raden aan om te vasten voor spirituele vooruitgang, niet voor politieke of sociale doelen. Personen die zich wel op zulke ascese toeleggen zijn volgens de Bhagavad-gītā zeker demonisch. Hun activiteiten gaan tegen de regels van de heilige teksten in en zijn niet bevorderlijk voor mensen in het algemeen. In feite handelen ze uit trots, vals ego, lust en gehechtheid aan materieel genot. Zulke activiteiten verstoren niet alleen de samenstelling van materiële elementen waaruit het lichaam is opgebouwd, maar ook de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods Zelf die in het lichaam verblijft. Voor anderen is zulk ongeautoriseerd vasten of zulke ascese voor een politiek doel beslist zeer storend. De Vedische literatuur maakt geen melding van zulke activiteiten. Een demonisch persoon mag dan denken dat hij door deze methode zijn vijand of andere partijen kan dwingen met zijn verlangens in te stemmen, maar soms sterft men door dit vasten. De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods keurt zulke activiteiten niet goed en Hij noemt degenen die zich ermee bezighouden demonen. Zulke demonstraties zijn een belediging tegenover de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, omdat ze worden verricht uit ongehoorzaamheid aan de regels in de heilige teksten.

Het woord ‘acetasaḥ’ is in dit verband van belang. Personen met een normale mentale gesteldheid moeten de regels in de heilige teksten volgen. Zij die zich niet in zo’n toestand bevinden, negeren de heilige teksten en gehoorzamen ze niet, maar verzinnen hun eigen manier van ascese. Men moet altijd bedenken wat de uiteindelijke bestemming van demonische mensen is; dit werd in het vorige hoofdstuk beschreven. De Heer dwingt ze om geboren te worden in baarmoeders van demonische personen. Als gevolg daarvan zullen ze leven na leven door demonische principes geleid worden, zonder hun relatie met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods te kennen. Maar wanneer zulke personen fortuinlijk genoeg zijn om begeleiding te krijgen van een spiritueel leraar, die hun het pad van de Vedische wijsheid kan wijzen, dan kunnen ze loskomen uit deze verstrikking en uiteindelijk het hoogste doel bereiken.

Certains hommes s’inventent leurs propres modes d’austérité et de pénitence, dont les Écritures ne font pas mention: ils vont par exemple jeûner afin d’obtenir des résultats matériels, politiques ou autres. Mais les Écritures recommandent le jeûne qui sert l’avancement spirituel et non celui qui vise un but politique ou social. La Bhagavad-gītā est formelle: les hommes qui se livrent à de telles austérités sont démoniaques. Leurs actes s’opposent aux préceptes scripturaires et d’une manière générale n’apportent rien à l’humanité. Ils sont en fait motivés par l’orgueil, le faux ego, la concupiscence et l’attachement aux plaisirs matériels. Ces actes perturbent non seulement la combinaison des éléments matériels du corps, mais aussi le Seigneur Suprême qui y vit en personne. Ces austérités et ces jeûnes non autorisés, accomplis à des fins politiques, sont une grande source de gêne pour autrui. Une fois encore, ils ne sont en aucun cas mentionnés dans les Textes védiques. L’homme démoniaque croira peut-être que ces méthodes forceront son ennemi ou les partis adverses à se rendre à ses désirs, mais elles pourront également parfois le conduire à la mort. Ces pratiques ne sont pas approuvées par Dieu, qui enseigne au contraire que ceux qui s’y livrent sont démoniaques. Elles sont une insulte au Seigneur parce qu’elles vont à l’encontre des lois énoncées dans les Textes védiques.

Relevons à ce propos le mot acetasaḥ. Si les hommes dont le mental est sain ont pour devoir d’obéir aux règles des Écritures, les autres négligent les Védas et leur désobéissent en inventant leurs propres modes d’ascèse et de pénitence. Il faut toujours garder à l’esprit le destin de ces démons, tel qu’il est décrit dans le chapitre précédent. Le Seigneur les force à renaître du sein de quelque autre être démoniaque, et donc à vivre existence après existence selon des principes diaboliques, en ignorant tout du lien qui les unit à Dieu, la Personne Suprême. Mais par contre, s’ils ont la chance d’être dirigés sur la voie de la sagesse védique par un maître spirituel, ils pourront se libérer de cet enchaînement et atteindre le but suprême.