Skip to main content

TEXT 1

TEXT 1

Tekst

Texte

arjuna uvāca
ye śāstra-vidhim utsṛjya
yajante śraddhayānvitāḥ
teṣāṁ niṣṭhā tu kā kṛṣṇa
sattvam āho rajas tamaḥ
arjuna uvāca
ye śāstra-vidhim utsṛjya
yajante śraddhayānvitāḥ
teṣāṁ niṣṭhā tu kā kṛṣṇa
sattvam āho rajas tamaḥ

Synoniemen

Synonyms

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; ye — zij die; śāstra-vidhim — de voorschriften in de geschriften; utsṛjya — opgevend; yajante — vereren; śraddhayā — vol geloof; anvitāḥ — in het bezit van; teṣām — van hen; niṣṭhā — het geloof; tu — maar; — wat; kṛṣṇa — o Kṛṣṇa; sattvam — in goedheid; āho — of anders; rajaḥ — in hartstocht; tamaḥ — in onwetendheid.

arjunaḥ uvāca: Arjuna dit; ye: ceux qui; śāstra-vidhim: les règles prescrites dans les Écritures; utsṛjya: abandonnant; yajante: vouent un culte; śraddhayā: une foi totale; anvitāḥ: emplis de; teṣām: d’eux; niṣṭhā: la foi; tu: mais; kā: qu’est-ce que; kṛṣṇa: ô Kṛṣṇa; sattvam: dans la vertu; āho: ou bien; rajaḥ: dans la passion; tamaḥ: dans l’ignorance.

Vertaling

Translation

Arjuna vroeg: O Kṛṣṇa, wat is de positie van hen die zich niet aan de beginselen van de geschriften houden, maar die volgens hun eigen verbeelding iets of iemand vereren? Zijn zij in goedheid, hartstocht of onwetendheid?

Arjuna dit: Ô Kṛṣṇa, quelles sont les conditions d’existence de ceux qui ne suivent pas les principes des Écritures et se vouent à un culte de leur invention ? Sont-ils sous l’influence de la vertu, de la passion ou de l’ignorance ?

Betekenisverklaring

Purport

In de negenendertigste tekst van het vierde hoofdstuk wordt gezegd dat een persoon die zich met geloof aan een bepaald type verering wijdt, geleidelijk aan verheven wordt naar het niveau van kennis en dat hij volmaakte vrede en voorspoed bereikt. Het zestiende hoofdstuk concludeert dat iemand die de principes die zijn vastgelegd in de heilige teksten niet volgt, een asura of een demon wordt genoemd en dat iemand die de regels van de heilige teksten wel met geloof volgt, een deva of halfgod wordt genoemd. Wanneer iemand nu met geloof enkele regels volgt die niet vermeld staan in de voorschriften van de heilige teksten, wat is dan zijn positie? Dit is de twijfel van Arjuna die Kṛṣṇa zal moeten wegnemen. Behoort de verering van degenen die een soort God creëren door een menselijk wezen uit te kiezen en vervolgens daarop hun geloof richten, tot de hoedanigheid goedheid, hartstocht of onwetendheid? Zullen deze personen de perfectie van het leven bereiken? Is het voor hen mogelijk om werkelijk kennis te hebben en zichzelf te verheffen tot het hoogste niveau van perfectie? Zullen de inspanningen van degenen die niet de regels en bepalingen van de heilige teksten volgen, maar die toch ergens in geloven en goden, halfgoden en mensen vereren, tot succes leiden? Dit zijn de vragen die Arjuna aan Kṛṣṇa voorlegt.

Dans le quatrième chapitre, le trente-neuvième verset enseignait que l’homme qui se voue à un culte particulier se voit graduellement élevé au niveau de la connaissance, et atteint par là les sommets de la paix et de la prospérité. Dans le seizième chapitre, il était en outre expliqué que l’on doit considérer comme un asura, un démon, celui qui omet de suivre les principes établis par les Écritures et comme un deva celui qui les observe avec foi. Mais qu’en est-il de celui qui suit avec foi des principes dont les Écritures ne font pas mention ? Kṛṣṇa va dissiper ici le doute d’Arjuna. L’adoration de celui qui fait d’un être humain un dieu et place en lui sa foi relève-t-elle de la vertu, de la passion ou de l’ignorance ? Obtient-il la véritable connaissance et atteint-il ainsi la perfection de l’existence ? Connaîtra-t-il le succès quand il ne suit pas les principes des Écritures, mais a pourtant foi en quelque chose, deva ou homme, dont il fait l’objet de son culte ? Telles sont les questions qu’Arjuna pose à Kṛṣṇa.