Skip to main content

TEXTS 1-3

TEXTS 1-3

Tekst

Texto

śrī-bhagavān uvāca
abhayaṁ sattva-saṁśuddhir
jñāna-yoga-vyavasthitiḥ
dānaṁ damaś ca yajñaś ca
svādhyāyas tapa ārjavam
śrī-bhagavān uvāca
abhayaṁ sattva-saṁśuddhir
jñāna-yoga-vyavasthitiḥ
dānaṁ damaś ca yajñaś ca
svādhyāyas tapa ārjavam
ahiṁsā satyam akrodhas
tyāgaḥ śāntir apaiśunam
dayā bhūteṣv aloluptvaṁ
mārdavaṁ hrīr acāpalam
ahiṁsā satyam akrodhas
tyāgaḥ śāntir apaiśunam
dayā bhūteṣv aloluptvaṁ
mārdavaṁ hrīr acāpalam
tejaḥ kṣamā dhṛtiḥ śaucam
adroho nāti-mānitā
bhavanti sampadaṁ daivīm
abhijātasya bhārata
tejaḥ kṣamā dhṛtiḥ śaucam
adroho nāti-mānitā
bhavanti sampadaṁ daivīm
abhijātasya bhārata

Synoniemen

Palabra por palabra

śrī-bhagavān uvāca — De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; abhayam — onbevreesdheid; sattva-saṁśuddhiḥ — het zuiveren van je bestaan; jñāna — met kennis; yoga — verbinden; vyavasthitiḥ — de situatie; dānam — vrijgevigheid; damaḥ — beheersing van de geest; ca — en; yajñaḥ — het brengen van offers; ca — en; svādhyāyaḥ — het bestuderen van de Vedische literatuur; tapaḥ — het beoefenen van ascese; ārjavam — eenvoud; ahiṁsā — geweldloosheid; satyam — waarheidlievendheid; akrodhaḥ — vrij zijn van woede; tyāgaḥ — onthechting; śāntiḥ — kalmte; apaiśunam — afkeer van onnodig kritiseren; dayā — mededogen; bhū-teṣu — voor alle levende wezens; aloluptvam — afwezigheid van hebzucht; mārdavam — vriendelijkheid; hrīḥ — bescheidenheid; acāpalam — vastberadenheid; tejaḥ — vitaliteit; kṣamā — vergevensgezindheid; dhṛtiḥ — standvastigheid; śaucam — reinheid; adrohaḥ — vrij zijn vanvijandigheid; na — niet; ati-mānitā — eerzucht; bhavanti — zijn; sampadam — de eigenschappen; daivīm — de transcendentale aard; abhijātasya — van iemand die is geboren met; bhārata — o afstammeling van Bharata.

śrī-bhagavān uvāca — la Suprema Personalidad de Dios dijo; abhayam — la valentía; sattva-saṁśuddhiḥ — la purificación de la existencia propia; jñāna — con conocimiento; yoga — de vincularse; vyavasthitiḥ — la situación; dānam — la caridad; damaḥ — controlando la mente; ca — y; yajñaḥ — la ejecución de sacrificios; ca — y; svādhyāyaḥ — el estudio de la literatura védica; tapaḥ — la austeridad; ārjavam — la sencillez; ahiṁsā — la no violencia; satyam — la veracidad; akrodhaḥ — el estar libre de ira; tyāgaḥ — la renunciación; śāntiḥ — la tranquilidad; apaiśunam — la aversión a buscar defectos en los demás; dayā — la misericordia; bhūteṣu — para con las entidades vivientes; aloluptvam — el estar libre de codicia; mārdavam — la mansedumbre; hrīḥ — la modestia; acāpalam — la determinación; tejaḥ — el vigor; kṣamā — el perdón; dhṛtiḥ — la fortaleza; śaucam — la limpieza; adrohaḥ — el estar libre de envidia; na — no; ati-mānitā — ansia de honor; bhavanti — son; sampadam — las cualidades; daivīm — la naturaleza trascendental; abhijātasya — de aquel que nace de; bhārata — ¡oh, hijo de Bharata!

Vertaling

Traducción

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Onbevreesdheid; het zuiveren van je bestaan; het cultiveren van spirituele kennis; vrijgevigheid; zelfbeheersing; het brengen van offers; het bestuderen van de Veda’s; het beoefenen van ascese; eenvoud; geweldloosheid; waarheidlievendheid; vrij zijn van woede; onthechting; kalmte; afkeer van onnodig kritiseren; mededogen voor alle levende wezens; vrij zijn van hebzucht; vriendelijkheid; bescheidenheid; vastberadenheid; vitaliteit; vergevensgezindheid; standvastigheid; reinheid en vrij zijn van vijandigheid en eerzucht — deze transcendentale eigenschappen, o afstammeling van Bharata, treft men aan bij goddelijke mensen die begiftigd zijn met een spirituele aard.

La Suprema Personalidad de Dios dijo: La valentía; la purificación de la existencia propia; el cultivo del conocimiento espiritual; la caridad; el autocontrol; la ejecución de sacrificios; el estudio de los Vedas; la austeridad; la sencillez; la no violencia; la veracidad; el estar libre de ira; la renunciación; la tranquilidad; la aversión a buscarles defectos a los demás; la compasión; el estar libre de codicia; la mansedumbre; la modestia; la firme determinación; el vigor; el perdón; la fortaleza; la limpieza; y el estar libre de envidia y del ansia de honor: estas cualidades trascendentales, ¡oh, hijo de Bharata!, les pertenecen a hombres piadosos que están dotados de naturaleza divina.

Betekenisverklaring

Significado

In het begin van het vijftiende hoofdstuk werd uitleg gegeven over de banyan-boom van de materiële wereld. De extra wortels die eruit tevoorschijn komen, werden vergeleken met de activiteiten vande levende wezens, waarvan sommige gunstig zijn en sommige ongunstig. In het negende hoofdstuk werden de deva’s of goddelijke personen, en de asura’s, de goddeloze personen of demonen, gekarakteriseerd. Activiteiten in de hoedanigheid goedheid, die volgens de Vedische riten worden verricht, worden gezien als gunstig om vooruitgang te maken op het pad van bevrijding en zulke activiteiten staan bekend als daivī prakṛti, transcendentaal van aard. Zij die zich in de transcendentale natuur bevinden, maken vooruitgang op het pad van bevrijding. Aan de andere kant bestaat er geen kans op bevrijding voor hen die in de hoedanigheden hartstocht en onwetendheid handelen. Ze zullen of als menselijke wezens in de materiële wereld moeten blijven of ze zullen afdalen naar dierlijke soorten of zelfs lagere levensvormen. In dit zestiende hoofdstuk geeft de Heer uitleg over zowel de transcendentale natuur en de daarmee samengaande eigenschappen als de demonische natuur en haar eigenschappen. Ook legt Hij de voor- en nadelen van deze eigenschappen uit.

Al principio del capítulo quince se explicó el árbol baniano de este mundo material. Las raíces adicionales que salen de él se dijo que eran como las actividades de las entidades vivientes: unas auspiciosas, otras poco auspiciosas. Además, en el capítulo nueve se describieron los devas, o seres divinos, y los asuras, los seres no divinos, o los demonios. Ahora bien, según los ritos védicos, las actividades que se realizan en el plano de la modalidad de la bondad se considera que son auspiciosas para progresar en la senda de la liberación, y esas actividades se conocen como daivī prakṛti, trascendentales por naturaleza. Aquellos que están situados en el seno de la naturaleza trascendental, progresan en la senda de la liberación. En cambio, para aquellos que actúan en los planos de las modalidades de la pasión y la ignorancia, no hay ninguna posibilidad de liberarse. Ellos tendrán que, o bien permanecer en este mundo material como seres humanos, o bien descender a las especies de animales o a formas de vida aún inferiores. En este decimosexto capítulo, el Señor explica tanto la naturaleza trascendental y sus cualidades concomitantes, como la naturaleza demoníaca y sus cualidades. Él explica también las ventajas y desventajas de esas cualidades.

Het woord ‘abhijātasya’ is zeer belangrijk en heeft betrekking op iemand die geboren is met transcendentale eigenschappen of goddelijke neigingen. Het verwekken van een kind in een goddelijke sfeer wordt in de Vedische teksten garbhādhāna-saṁskāra genoemd. Wanneer ouders een kind willen hebben met goddelijke eigenschappen, moeten ze de tien zuiverende processen volgen die voor het sociale leven van het menselijk wezen worden aangeraden. Eerder in de Bhagavad-gītā hebben we al gezien dat seksualiteit om een goed kind te krijgen Kṛṣṇa Zelf is. Seksualiteit wordt niet veroordeeld, op voorwaarde dat ze gebruikt wordt in Kṛṣṇa-bewustzijn. Op zijn minst zouden Kṛṣṇa-bewuste personen niet zoals honden en katten kinderen moeten krijgen; ze zouden echter op zo’n manier kinderen moeten krijgen, dat die kinderen na hun geboorte Kṛṣṇa-bewust kunnen worden. Dat is het voordeel dat kinderen van volledig Kṛṣṇa-bewuste ouders zouden moeten krijgen.

La palabra abhijātasya es muy significativa en relación con alguien que ha nacido con cualidades trascendentales o tendencias divinas. El proceso para engendrar a un niño en una atmósfera divina se conoce en las Escrituras védicas como Garbhādhāna-saṁskāra. Si los padres quieren un hijo que tenga cualidades divinas, deben seguir los diez principios recomendados para la vida social del ser humano. En el Bhagavad-gītā también estudiamos antes, que, la vida sexual que se tiene para engendrar un buen hijo, es Kṛṣṇa mismo. La vida sexual no se censura, siempre y cuando el proceso se emplee en el cultivo de conciencia de Kṛṣṇa. Al menos aquellos que tienen conciencia de Kṛṣṇa no deben engendrar hijos como los perros y los gatos, sino que deben hacerlo de modo que esos niños puedan volverse conscientes de Kṛṣṇa después de nacer. Esa debe ser la ventaja de los niños que nacen de unos padres que están absortos en el plano de conciencia de Kṛṣṇa.

Het sociale stelsel dat bekendstaat als varṇāśrama-dharma — het stelsel waardoor de samenleving wordt onderverdeeld in vier categorieën van sociaal leven en vier van voorgeschreven bezigheden of kasten —heeft niet de bedoeling de menselijke samenleving onder te verdelen opbasis van geboorte. De onderverdelingen worden gemaakt op basis van kwalificaties op het vlak van onderwijs en zijn ervoor bedoeld om in desamenleving vrede en voorspoed te handhaven. De kwaliteiten die in ditvers worden genoemd, worden beschouwd als transcendentale kwaliteiten, die ervoor bedoeld zijn om iemand vooruitgang te laten maken in spiritueel inzicht, zodat hij uit de materiële wereld kan worden bevrijd.

La institución social conocida como varṇāśrama-dharma —la institución que divide a la sociedad en cuatro categorías de vida social y en cuatro categorías de ocupaciones o castas— no es para dividir a la sociedad humana según el linaje de cada cual. Esas divisiones se hacen según las aptitudes que se tienen en el campo de la educación. Su función es mantener a la sociedad en un estado de paz y prosperidad. Las cualidades que aquí se mencionan se describen como cualidades trascendentales, cuyo objeto es que la persona progrese en el campo de la comprensión espiritual de manera que pueda liberarse del mundo material.

In het varṇāśrama-stelsel wordt de sannyāsī, degene die zich in de onthechte levensorde bevindt, als het hoofd of als de spiritueel leraar van alle andere sociale posities en orden gezien. Een brāhmaṇa wordt gezien als de spiritueel leraar van de drie andere groepen binnen de maatschappij: de kṣatriya’s, de vaiśya’s en de śūdra’s. Maar een sannyāsī, die aan het hoofd van het stelsel staat, wordt ook gezien als de spiritueel leraar van de brāhmaṇa’s.

De eerste kwalificatie van een sannyāsī is dat hij onbevreesd moet zijn. Omdat een sannyāsī op zichzelf leeft, zonder enige ondersteuning of zekerheid, moet hij simpelweg vertrouwen op de genade van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Als hij denkt: ‘Wie zal me beschermen nadat ik mijn relaties achter me heb gelaten?’, moet hij niet de onthechte levensorde aanvaarden. Men moet er volledig van overtuigd zijn dat Kṛṣṇa of de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods in Zijn gelokaliseerde aspect als Paramātmā altijd in het hart aanwezig is, dat Hij alles ziet en dat Hij altijd weet wat iemand van plan is. Op die manier moet men het vaste vertrouwen hebben dat Kṛṣṇa als de Paramātmā voor een ziel zal zorgen die zich aan Hem heeft overgegeven. ‘Ik zal niet alleen zijn’, en ‘Zelfs al leef ik in het donkerste gedeelte van het woud, Kṛṣṇa zal me vergezellen en Hij zal me beschermen’. dit zijn de gedachten die men zou moeten hebben. Zo’n overtuiging wordt abhayam benoemd, onbevreesdheid. Zo’n mentaliteit is noodzakelijk voor een persoon in de onthechte levensorde.

En la institución varṇāśrama, el sannyāsī, o la persona que se encuentra en la orden de vida de renuncia, se considera que es el líder o el maestro espiritual de todos los estados y órdenes sociales. El brāhmaṇa se considera que es el maestro espiritual de los otros tres sectores de la sociedad, es decir, de los kṣatriyas, los vaiśyas y los śūdras, pero el sannyāsī, que está a la cabeza de la institución, se considera que es el maestro espiritual incluso de los brāhmaṇas. El primer requisito que debe cumplir un sannyāsī es el de no tener miedo. Como un sannyāsī tiene que estar solo, sin ningún respaldo ni garantía de respaldo, simplemente tiene que depender de la misericordia de la Suprema Personalidad de Dios. Si él piensa: «Después de abandonar mis vínculos, ¿quién me protegerá?», él no debe adoptar la orden de vida de renuncia. Uno debe estar plenamente convencido de que Kṛṣṇa, o la Suprema Personalidad de Dios, en Su aspecto localizado de Paramātmā siempre está dentro de uno, que Él lo está viendo todo y que Él siempre sabe lo que uno piensa hacer. Se debe tener, pues, la firme convicción de que Kṛṣṇa en forma de Paramātmā se va a ocupar de un alma que está entregada a Él. «Nunca estaré solo» —debe pensar uno—. «Incluso si vivo en las regiones más oscuras de un bosque, Kṛṣṇa me acompañará y me dará absoluta protección». Esa convicción se denomina abhayam, valentía. Ese estado mental es necesario en una persona que se halla en la orden de vida de renuncia.

Vervolgens moet hij zijn bestaan zuiveren. Er zijn zoveel regels en bepalingen die in de onthechte levensorde gevolgd moeten worden. De belangrijkste van allemaal is dat het voor een sannyāsī strikt verboden is om intieme omgang te hebben met een vrouw. Het is voor hem zelfs verboden om in afzondering met een vrouw te spreken. Heer Caitanya was een ideale sannyāsī en toen Hij in Purī was, konden Zijn vrouwelijke toegewijden niet dichtbij Hem komen om hun eerbetuigingen aan Hem te brengen. Hen werd aangeraden om van een afstand neer te buigen. Dit is geen teken van haat tegenover vrouwen als groep, maar het is een beperking die aan de sannyāsī wordt opgelegd dat hij geen innige relaties met vrouwen mag hebben.

Men moet de regels en bepalingen van een bepaalde positie in het leven volgen om zijn leven te zuiveren. Voor een sannyāsī zijn intieme relaties met vrouwen en het bezit van rijkdom voor zinsbevrediging strikt verboden. Heer Caitanya was Zelf de ideale sannyāsī en we kunnen zien dat Hij in Zijn leven heel strikt was wat betreft vrouwen. Hoewel Hij als de meest vrijgevige incarnatie wordt beschouwd en de meest gevallen geconditioneerde zielen aanvaardt, volgde Hij de regels en bepalingen van de levensorde van sannyāsa wat betreft de omgang met vrouwen strikt op. Een van Zijn persoonlijke metgezellen, Choṭa Haridāsa, bevond zich in het gezelschap van Heer Caitanya samen met Zijn andere vertrouwelijke persoonlijke metgezellen, maar om de een of andere reden keek deze Choṭa Haridāsa met een blik vol lust naar een jonge vrouw en Heer Caitanya was zo strikt, dat Hij hem onmiddellijk uit het gezelschap van Zijn persoonlijke metgezellen bande. Heer Caitanya zei: ‘Voor een sannyāsī of voor iedereen die ernaar streeft om uit de greep van de materiële natuur te komen en zichzelf probeert te verheffen tot de spirituele werelden terug te gaan naar huis, terug naar God, is het kijken naar materiële bezittingen en vrouwen voor zinsbevrediging — niet eens van hen genieten, maar alleen al naar hen kijken met zo’n mentaliteit — zo verwerpelijk, dat hij er beter aan zou doen zelfmoord te plegen voordat hij aan zulke ongeoorloofde verlangens toegeeft.’ Dit zijn de methoden om het bestaan te zuiveren.

Luego, el sannyāsī tiene que purificar su existencia. Hay muchísimas reglas y regulaciones que se deben seguir en la orden de vida de renuncia. Lo más importante de todo es que un sannyāsī tiene estrictamente prohibido el relacionarse íntimamente con una mujer. Él tiene prohibido incluso el hablar con una mujer en un lugar solitario. El Señor Caitanya era un sannyāsī ideal, y cuando se encontraba en Purī, Sus devotas ni siquiera podían acercársele para ofrecerle sus respetos. A ellas se les decía que se postraran desde lejos. Ese no es un signo de odio hacia las mujeres como clase, sino que el no tener relaciones íntimas con mujeres es una regla estricta que se le impone al sannyāsī. Uno tiene que seguir las reglas y regulaciones de un determinado estado de vida a fin de purificar su existencia. El sannyāsī tiene estrictamente prohibido el tener relaciones íntimas con mujeres y el poseer riquezas para el goce de los sentidos. El propio Señor Caitanya fue el sannyāsī ideal, y al estudiar Su vida podemos ver que Él era muy estricto respecto a las mujeres. Aunque se considera que Él es la encarnación de Dios más liberal de todas, pues aceptaba a las almas condicionadas más caídas de todas, no obstante siguió estrictamente los reglamentos de la orden de vida de sannyāsī en lo que se refiere a la relación con mujeres. Uno de Sus asociados personales, Choṭa Haridāsa, se reunía con el Señor Caitanya junto con Sus otros asociados personales íntimos, pero de algún modo ocurrió que, una vez, este Choṭa Haridāsa miró lujuriosamente a una joven mujer, y el Señor Caitanya era tan estricto, que de inmediato lo expulsó del grupo de Sus asociados personales. El Señor Caitanya dijo: «Para un sannyāsī o para cualquiera que ambicione salirse de las garras de la naturaleza material y que esté tratando de elevarse a la naturaleza espiritual e ir de vuelta al hogar, de vuelta a Dios, para él, mirar las posesiones materiales y a las mujeres en aras del goce de los sentidos —ni siquiera el disfrutarlas, sino solo el mirarlas con esa propensión— es tan malo, que mejor haría en suicidarse antes que experimentar esos deseos ilícitos». De manera que, esos son los procesos para la purificación.

Het volgende onderdeel is jñāna-yoga-vyavasthiti: het cultiveren van kennis. Het leven van een sannyāsī is bedoeld om kennis te verspreiden aan getrouwde personen en aan anderen die vergeten zijn dat hun leven in werkelijkheid bedoeld is om spirituele vooruitgang te maken. Een sannyāsī hoort van deur tot deur te gaan om te bedelen voor zijn levensonderhoud, maar dat betekent niet dat hij een bedelaar is. Nederigheid is ook een van de kwalificaties van een persoon die zich op het transcendentale niveau bevindt en uit zuivere nederigheid gaat de sannyāsī van deur tot deur; niet echt om te bedelen, maar om getrouwde personen te bezoeken en Kṛṣṇa-bewustzijn bij hen op te wekken. Dat is de plicht van de sannyāsī. Als hij werkelijk ver gevorderd is en daarvoor de opdracht van zijn spiritueel leraar heeft gekregen, moet hij met logica en inzicht het Kṛṣṇa-bewustzijn prediken; als hij echter niet zo gevorderd is, moet hij de onthechte levensorde niet aanvaarden. En ook al heeft hij de onthechte levensorde zonder voldoende kennis aanvaard, dan moet hij zich serieus toeleggen op het luisteren naar een bonafide spiritueel leraar om kennis te cultiveren. Een sannyāsī of iemand in de onthechte levensorde moet vaststaan in onbevreesdheid, zuiverheid (sattva-saṁśuddhi) en kennis (jñāna-yoga).

El siguiente punto es jñāna-yoga-vyasvasthiti: el estar dedicado al cultivo del conocimiento. La vida de sannyāsī es para impartirles conocimiento a los casados y a otros que han olvidado su verdadera vida de adelanto espiritual. Se supone que un sannyāsī mendiga de puerta en puerta para mantenerse, pero eso no significa que él es un mendigo. La humildad también es una de las cualidades de una persona que está en el plano trascendental, y es por pura humildad que el sannyāsī va de puerta en puerta, no precisamente para mendigar, sino para ver a los casados y despertarlos en lo que se refiere al proceso de conciencia de Kṛṣṇa. Ese es el deber de un sannyāsī. Si él verdaderamente está adelantado y se lo ha ordenado así su maestro espiritual, debe predicar acerca del proceso de conciencia de Kṛṣṇa con lógica y comprensión, y si no se está tan adelantado, no se debe adoptar la vida de renuncia. Pero incluso si uno ha aceptado la orden de vida de renuncia sin suficiente conocimiento, debe dedicarse por entero a oír a un maestro espiritual genuino y cultivar así el conocimiento. Un sannyāsī, o alguien que está en la orden de vida de renuncia, debe tener valor, sattva-saṁśuddhi (pureza) y jñāna-yoga (conocimiento).

Het volgende onderdeel is vrijgevigheid. Vrijgevigheid is bedoeld voor getrouwde personen. Zij moeten op een eerlijke manier in hun levensonderhoud voorzien en vijftig procent van hun inkomen gebruiken om het Kṛṣṇa-bewustzijn over de hele wereld te verspreiden; op die manier moet een getrouwd persoon vrijgevig zijn tegenover gemeenschappen die daarmee bezig zijn. Men moet vrijgevig zijn tegenover de juiste ontvanger. Zoals later uitgelegd zal worden, zijn er verschillende soorten vrijgevigheid: vrijgevigheid in de hoedanigheden goedheid, hartstocht en onwetendheid. In de heilige teksten wordt vrijgevigheid in de hoedanigheid goedheid aangeraden, terwijl vrijgevigheid in de hoedanigheden hartstocht en onwetendheid niet worden aangeraden, omdat dat gewoon geldverspilling is. Men moet alleen vrijgevig zijn om het Kṛṣṇa-bewustzijn over de hele wereld te verspreiden. Dat is vrijgevigheid in de hoedanigheid goedheid.

El siguiente elemento es la caridad. La caridad es para que la pongan en práctica los jefes de familia. Estos deben ganarse la vida por medios honestos, y gastar el cincuenta por ciento de sus ingresos en propagar el proceso de conciencia de Kṛṣṇa por todas partes del mundo. Así pues, el dueño de casa debe darles caridad a las instituciones que se dedican a eso. La caridad se le debe dar al receptor indicado. Hay diferentes clases de caridades, tal como se explicará más adelante —caridad en los planos de las modalidades de la bondad, la pasión y la ignorancia—. Las Escrituras recomiendan la caridad en el plano de la modalidad de la bondad, pero la caridad en los planos de las modalidades de la pasión y la ignorancia no se recomienda, porque ello es simplemente un desperdicio de dinero. La caridad se debe dar únicamente para propagar el proceso de conciencia de Kṛṣṇa por todas partes del mundo. Eso es caridad en el plano de la modalidad de la bondad.

Wat betreft dama (zelfbeheersing), dit is bedoeld voor alle orden van de religieuze samenleving, maar vooral voor een getrouwd persoon. Hoewel hij een vrouw heeft, moet een getrouwd persoon zijn zintuigen niet gebruiken voor onnodige seks. Voor een getrouwd persoon zijn er zelfs op het vlak van seksualiteit beperkingen; hij moet zich hier alleen mee bezighouden om kinderen te verwekken. Wie geen kinderen wil, moet geen seksueel contact hebben met zijn vrouw. In de moderne samenleving genieten mensen van seks met behulp van voorbehoedsmiddelen of nog afschuwelijkere methoden om te ontkomen aan de verantwoordelijkheid van het opvoeden van kinderen. Dit hoort niet bij de transcendentale kwaliteiten, maar bij de demonische. Wie vooruitgang wil maken in het spirituele leven moet, zelfs al is men getrouwd, zijn seksualiteit bedwingen en geen kind verwekken zonder daarmee Kṛṣṇa te willen dienen. Wanneer men in staat is om Kṛṣṇa-bewuste kinderen te verwekken, mag men honderden kinderen voortbrengen, maar wie hiertoe niet in staat is, moet niet toegeven aan zinnelijk genot.

Luego, en lo que respecta a dama (el autocontrol), no es solo para las demás órdenes de la sociedad religiosa, sino en especial para el jefe de familia. Aunque este tiene una esposa, no debe usar los sentidos para la vida sexual innecesariamente. Los jefes de familia tienen restricciones incluso en la vida sexual, la cual se debe tener únicamente para la procreación. Si el hombre casado no desea tener hijos, no debe disfrutar de vida sexual con su esposa. La sociedad moderna disfruta de la vida sexual con anticonceptivos o métodos aún más abominables, para eludir la responsabilidad de tener hijos. Esa no es una cualidad trascendental sino demoníaca. Cualquiera que quiera progresar en la vida espiritual, incluso una persona casada, debe controlar su vida sexual y no debe engendrar un niño sin el propósito de servir a Kṛṣṇa. Si se es capaz de engendrar hijos que se vuelvan conscientes de Kṛṣṇa, se pueden producir cientos de hijos, pero sin esa capacidad no hay que entregarse a ello solo para placer de los sentidos.

Offers brengen is een ander onderdeel dat getrouwde personen moeten verrichten, omdat er voor offers grote hoeveelheden geld nodig zijn. Degenen in de andere levensorden, namelijk brahmacarya, vānaprastha en sannyāsa, hebben geen geld en onderhouden zich door te bedelen. Het brengen van verschillende typen offers is dus bedoeld voor getrouwdepersonen. Zij moeten agni-hotra-offers verrichten, zoals die in de Vedische literatuur worden voorgeschreven, maar zulke offers zijn in deze tijd heel duur en niet ieder getrouwd persoon is in staat ze te verrichten. Het beste offer dat voor dit tijdperk wordt aangeraden, is het saṅkīrtana-yajña. Dit saṅkīrtana-yajña, het chanten van Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare, is het beste en het goedkoopste offer; iedereen kan het uitvoeren en er zijn voordeel mee doen. Dus vrijgevigheid, het beheersen van de zintuigen en het brengen van offers zijn bedoeld voor getrouwde personen.

El celebrar sacrificios es otra de las cosas que deben hacer los jefes de familia, porque para los sacrificios se requiere de una gran cantidad de dinero. Aquellos que se encuentran en las otras órdenes de vida, es decir, brahmacarya, vānaprastha y sannyāsa, no tienen dinero; ellos viven de limosna. De manera que, la ejecución de diferentes tipos de sacrificios es función de los dueños de casa. Ellos deben realizar sacrificios agni-hotra tal como se estipula en la literatura védica, pero en la actualidad esos sacrificios son muy costosos, y a un casado cualquiera no le es posible llevarlos a cabo. El mejor sacrificio que se recomienda en esta era se denomina saṅkīrtana-yajña. Este saṅkīrtana-yajña, el canto de Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare, es el mejor y el más barato de todos los sacrificios; todo el mundo puede adoptarlo y beneficiarse con ello. Así que esas tres cosas, es decir, la caridad, el control de los sentidos y la ejecución de sacrificios, son para el jefe de familia.

Dan is er svādhyāya, het bestuderen van de Veda’s, dat speciaal bedoeld is voor brahmacarya, het studentenleven. Brahmacārī’s mogen geen contact hebben met vrouwen; ze moeten een celibatair leven leiden en hun geest verdiepen in het bestuderen van de Vedische literatuur om kennis te cultiveren. Dit wordt svādhyāya genoemd.

Luego, svādhyāya, el estudio de los Vedas, es para la vida de brahmacarya, o la vida de estudiante. Los brahmacārīs no deben tener ninguna relación con mujeres; ellos deben llevar una vida de celibato y ocupar la mente en el estudio de la literatura védica para el cultivo del conocimiento espiritual. Eso se denomina svādhyāya.

Tapas of ascese is in het bijzonder bedoeld voor het teruggetrokken leven. Men moet niet zijn hele leven getrouwd blijven, maar altijd bedenken dat er vier levensstadia zijn: brahmacarya, gṛhastha, vānaprastha en sannyāsa. Na een gṛhastha of getrouwd persoon te zijn geweest, moet men teruggetrokken gaan leven. Als men honderd jaar leeft, moet men vijfentwintig jaar doorbrengen als student, vijfentwintig jaar als getrouwd persoon, vijfentwintig jaar in de teruggetrokken levensorde en vijfentwintig jaar in de onthechte levensorde. Dat zijn de bepalingen van het Vedische religieuze leven. Wie zich heeft teruggetrokken uit het gezinsleven, moet ascese van lichaam, geest en tong beoefenen. Dat is tapasya. Het hele varṇāśrama-stelsel is bedoeld voor tapasya, ascese. Zonder dat kan geen enkel menselijk wezen bevrijding krijgen.

De theorie dat er in het leven geen behoefte is aan ascese, dat men maar door kan gaan met speculeren en dat alles zo goed zal komen, wordtnoch in de Vedische literatuur noch in de Bhagavad-gītā aangeraden. Zulketheorieën worden door pseudospiritualisten verzonnen, die meer volgelingen proberen te krijgen. Wanneer er beperkingen, regels en bepalingen zijn, zullen mensen zich niet aangetrokken voelen. Zij die volgelingen willen in de naam van religie alleen maar om een show op te voeren, leggen geen beperkingen op aan het leven van hun studenten en evenmin aan hun eigen levens. Maar die methode wordt niet goedgekeurd door de Veda’s.

Tapas, o la austeridad, es especialmente función de la vida retirada. Uno no debe permanecer como cabeza de familia durante toda su vida; siempre se debe recordar que la vida se divide en cuatro partes: brahmacarya, gṛhastha, vānaprastha y sannyāsa. De modo que, después de gṛhastha, de la vida de casado, uno debe retirarse. Si uno vive cien años, debe emplear veinticinco en la vida de estudiante, veinticinco en la vida de casado, veinticinco en la vida retirada y veinticinco en la orden de vida de renuncia. Esas son las regulaciones de la disciplina religiosa védica. Un hombre retirado de la vida doméstica debe practicar austeridades del cuerpo, de la mente y de la lengua. Eso es tapasya. La sociedad varṇāśrama-dharma por entero está hecha para la tapasya. Sin tapasya, o austeridad, ningún ser humano puede conseguir la liberación. La teoría de que en la vida no hay necesidad de austeridad, de que uno puede seguir especulando y todo va a ir bien, no se recomienda ni en la literatura védica ni en el Bhagavad-gītā. Esa clase de teorías las crean espiritualistas exhibicionistas que tratan de conseguirse más seguidores. Si hay restricciones —reglas y regulaciones—, la gente no se verá atraída. Por consiguiente, aquellos que quieren tener seguidores en nombre de la religión, solo por exhibicionismo, no restringen las vidas de sus alumnos ni las suyas propias. Pero ese método no lo aprueban los Vedas.

De brahmaanse kwaliteit van eenvoud is niet een principe dat alleen door een bepaalde levensorde gevolgd moet worden, maar een die voor alle levensorden geldt — de brahmacārī āśrama, de gṛhastha āśrama, de vānaprastha āśrama en de sannyāsa āśrama. Men moet heel eenvoudig en eerlijk zijn.

En lo que concierne a la cualidad brahmínica de la sencillez, este principio no solo lo debe poner en práctica una determinada orden de vida, sino todos los individuos, ya sea que se encuentren en el brahmacārī-āśrama, en el gṛhastha-āśrama, en el vānaprastha-āśrama o en el sannyāsa-āśrama. Uno debe ser muy sencillo y franco.

Ahiṁsā betekent dat men de levensontwikkeling van welk levend wezen dan ook niet verhindert. Men moet niet denken dat omdat de spirituele vonk toch nooit gedood kan worden, zelfs niet na het doden van het lichaam, het geen kwaad kan dieren te doden voor zinsbevrediging. Mensen zijn tegenwoordig verslaafd aan het eten van dieren, hoewel ze voldoende granen, vruchten en melk hebben. Het doden van dieren is niet noodzakelijk. Dit voorschrift geldt voor iedereen. Als er geen andere mogelijkheid is, mag men een dier doden, maar het moet dan geofferd worden. In ieder geval moeten personen die ernaar verlangen vooruitgang te maken in spirituele bewustwording, dieren geen geweld aandoen wanneer de mensheid voldoende voedselvoorraad heeft.

Werkelijke ahiṁsā betekent dat men de levensontwikkeling van iemand anders niet hindert. Dieren maken ook een ontwikkeling door in hun evolutionaire leven door van de ene categorie van dierlijk leven naar de andere te verhuizen. Als een bepaald dier gedood wordt, dan hindert dat zijn ontwikkeling. Als een dier voor een bepaald aantal dagen of jaren in een bepaald lichaam verblijft en dan voortijdig gedood wordt, moet het opnieuw in die levensvorm terugkomen om de resterende dagen vol te maken en vervolgens te promoveren naar een andere levenssoort. Hun ontwikkeling mag dus niet gehinderd worden alleen maar om de eetlust te bevredigen. Dat is wat onder ahiṁsā wordt verstaan.

Ahiṁsā significa no impedir la vida progresiva de ninguna entidad viviente. Uno no debe pensar que, como la chispa espiritual nunca es matada, ni siquiera después de que se mata el cuerpo, no hay nada de malo en matar animales para el goce de los sentidos. Ahora la gente está adicta a comer animales, a pesar de tener una amplia provisión de granos, frutas y leche. No hay ninguna necesidad de matar a los animales. Este mandamiento es para todos. Cuando no hay otro recurso, se puede matar a un animal, pero se lo debe ofrecer en calidad de sacrificio. En todo caso, cuando hay una amplia provisión de comida para la humanidad, las personas que desean progresar en el campo de la comprensión espiritual no deben perpetrar actos de violencia contra los animales. Verdadera ahiṁsā significa no obstaculizar la vida progresiva de nadie. Los animales también están progresando en su vida evolutiva, transmigrando de una categoría de vida animal a otra. Si un determinado animal es matado, entonces su progreso se obstaculiza. Si un animal tiene que permanecer en un cuerpo determinado durante un cierto número de días o de años y es matado prematuramente, tiene entonces que regresar de nuevo en esa forma de vida para completar los días restantes, a fin de ser promovido a otra especie de vida. De modo que, su progreso no se debe obstaculizar solo para que uno satisfaga su paladar. Eso se denomina ahiṁsā.

Satyam. Dit woord betekent dat men de waarheid niet in zijn eigen voordeel moet verdraaien. In de Vedische literatuur staan enkele moeilijke passages, maar de betekenis of de bedoeling daarvan moet van een bonafide spiritueel leraar worden geleerd. Dat is de methode waarmee we deVeda’s moeten begrijpen. Śruti betekent dat men van een autoriteit moet horen. Men moet geen eigen interpretaties maken voor eigen voordeel. Erbestaan zoveel commentaren op de Bhagavad-gītā die de oorspronkelijke tekst verkeerd interpreteren. Men moet de werkelijke betekenis van een bepaald woord geven en die betekenis moet van een bonafide spiritueel leraar worden geleerd.

Satyam. Esta palabra significa que uno no debe tergiversar la verdad por algún interés personal. En la literatura védica hay algunos pasajes difíciles, pero su significado o su esencia se debe aprender con un maestro espiritual genuino. Ese es el proceso para entender los Vedas. Śruti significa que uno debe oír a la autoridad. Uno no debe elaborar una interpretación por un interés personal. Hay muchísimos comentarios que se le han hecho al Bhagavad-gītā y que interpretan erróneamente el texto original. Se debe presentar el verdadero sentido de la palabra, y ello se debe aprender de labios de un maestro espiritual genuino.

Akrodha betekent het bedwingen van woede. Zelfs al wordt deze woede uitgelokt, toch moet men verdraagzaam zijn, want wanneer iemandkwaad wordt, raakt zijn hele lichaam verontreinigd. Woede is het gevolg van de hoedanigheid hartstocht en lust; wie zich op het transcendentale niveau bevindt, moet deze woede dus bedwingen.

Apaiśunam betekent dat men niet naar de fouten in een ander moet zoeken of anderen niet onnodig moet corrigeren. Een dief een dief noemen is natuurlijk niet onnodig kritiseren, maar een eerlijk mens een dief noemen is zeer kwetsend en zal een belemmering vormen voor iemands vooruitgang in het spirituele leven.

Hrī betekent dat iemand heel bescheiden moet zijn en geen weerzinwekkende activiteit moet begaan.

Acāpalam, vastberadenheid, betekent dat men niet opgewonden ofgefrustreerd moet raken wanneer men faalt in zijn streven. Men moet daarniet om treuren, maar met geduld en vastberadenheid vooruitgang blijven maken.

Akrodha significa contener la ira. Incluso si existe una provocación se debe ser tolerante, pues en cuanto uno se pone furioso, todo su cuerpo se contamina. La ira es el producto de la modalidad de la pasión y de la lujuria, por lo cual aquel que está situado en el plano trascendental debe evitar que ella lo domine. Apaiśunam significa que uno no debe buscar defectos en los demás o corregirlos innecesariamente. Claro que, decirle ladrón a alguien que lo es no es buscar defectos, pero decirle ladrón a una persona honesta es una gran ofensa por parte de alguien que está progresando en la vida espiritual. Hrī significa que uno debe ser muy modesto y no debe realizar ningún acto que sea abominable. Acāpalam, determinación, significa que uno no se debe agitar o frustrar en ningún esfuerzo. Puede que uno fracase en algún esfuerzo, pero uno no se debe lamentar por eso; se debe progresar con paciencia y determinación.

Het woord ‘tejas’ dat hier wordt gebruikt, is bedoeld voor de kṣatriya’s. De kṣatriya’s moeten altijd heel krachtig zijn om bescherming te kunnen bieden aan de zwakkeren. Ze moeten zichzelf niet als geweldloos voordoen. Wanneer geweld noodzakelijk is, moeten ze het gebruiken. Maar iemand die in staat is zijn vijand te bedwingen, kan onder bepaalde voorwaarden vergevensgezind zijn; hij kan kleinere overtredingen vergeven.

La palabra tejas que se usa aquí es para los kṣatriyas. Los kṣatriyas siempre deben ser muy fuertes, para ser capaces de darles protección a los débiles. Ellos no deben hacerse pasar por no violentos. Si se requiere de violencia, ellos deben hacer uso de ella. Pero, en ciertas circunstancias, una persona que es capaz de someter a su enemigo, puede perdonarlo. Ella puede excusar las ofensas menores.

Śaucam betekent ‘reinheid’, niet alleen van geest en lichaam, maar ook wat betreft gedrag in de omgang met anderen. Dit is in het bijzonder bedoeld voor handelslieden, die geen zaken horen te doen op de zwarte markt.

Nāti-mānitā betekent dat men geen eer moet verwachten. Dit heeft vooral betrekking op de śūdra’s, de arbeidersklasse, die volgens de Vedische voorschriften de laagste van de vier klassen zijn. Ze moeten in hun eigen positie blijven en niet verwaand zijn, want voor hen zijn prestige en eer onnodig. Het is de plicht van śūdra’s de hogere klassen respect te betuigen om de sociale orde in stand te houden.

Śaucam significa limpieza, no solo en cuerpo y mente, sino también en los tratos de uno. Eso se refiere en especial a los comerciantes, los cuales no deben tratar en el mercado negro. Nāti-mānitā, el no esperar honor, se les aplica a los śūdras, la clase trabajadora, que, según las disposiciones védicas, se considera que son la más baja de las cuatro clases. Ellos no deben envanecerse con un prestigio u honor innecesarios, y deben permanecer en su propia posición. Los śūdras tienen el deber de ofrecerles respeto a las clases superiores, para la conservación del orden social.

Al deze zesentwintig kwaliteiten zijn transcendentale eigenschappen. Ze moeten worden gecultiveerd volgens de verschillende posities in de sociale orden en de orden van voorgeschreven bezigheden. De strekking is dat, ook al zijn materiële omstandigheden ellendig, wanneer deze eigenschappen door alle klassen van mensen door oefening ontwikkeld worden, het geleidelijk aan mogelijk zal worden om tot het hoogste niveau van transcendentale bewustwording te komen.

Todas estas veintiséis cualidades que se han mencionado son trascendentales. Las mismas se deben cultivar conforme a las diferentes órdenes sociales y las diferentes ocupaciones en que cada cual se encuentre. La conclusión de esto es que aunque las condiciones materiales sean desoladoras, si todas las clases de hombres cultivan esas cualidades por medio de la práctica, entonces, gradualmente, será posible ascender hasta el plano más alto de la comprensión trascendental.