Skip to main content

TEXT 6

VERSO 6

Tekst

Texto

na tad bhāsayate sūryo
na śaśāṅko na pāvakaḥ
yad gatvā na nivartante
tad dhāma paramaṁ mama
na tad bhāsayate sūryo
na śaśāṅko na pāvakaḥ
yad gatvā na nivartante
tad dhāma paramaṁ mama

Synoniemen

Sinônimos

na — niet; tat — die; bhāsayate — verlicht; sūryaḥ — de zon; na — evenmin; śaśāṅkaḥ — de maan; na — evenmin; pāvakaḥ — vuur, elektriciteit; yat — waarnaar; gatvā — gegaan zijnd; na — nooit; nivartante — zij komen terug; tat dhāma — die woning; paramam — allerhoogste; mama — van Mij.

na — não; tat — essa; bhāsayate — ilumina; sūryaḥ — o Sol; na — nem; śaśāṅkaḥ — a Lua; na — nem; pāvakaḥ — fogo, eletricidade; yat — onde; gatvā — indo; na — nunca; nivartante — retornam; tat dhāma — essa morada; paramam — suprema; mama — Minha.

Vertaling

Tradução

Die allerhoogste woning van Mij wordt niet verlicht door de zon of de maan en evenmin door vuur of elektriciteit. Zij die haar bereiken, komen nooit meer terug naar de materiële wereld.

Esta Minha morada suprema não é iluminada pelo Sol ou pela Lua, nem pelo fogo ou pela eletricidade. Aqueles que a alcançam jamais retornam a este mundo material.

Betekenisverklaring

Comentário

Dit vers beschrijft de spirituele woning van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, die bekendstaat als Kṛṣṇaloka of Goloka Vṛndāvana. In de spirituele hemel bestaat er geen behoefte aan zonneschijn, maneschijn, vuur of elektriciteit, omdat alle planeten er zelf licht geven. In dit universum hebben we maar īīn planeet die zelf licht geeft, namelijk de zon, maar in de spirituele hemel geven alle planeten uit zichzelf licht. De lichtgloed van al deze planeten (Vaikuṇṭha’s genaamd) vormt de stralende hemel die de brahmajyoti wordt genoemd. Eigenlijk komt deze gloed van de planeet van Kṛṣṇa, Goloka Vṛndāvana. Een deel van die lichtgloed wordt bedekt door het mahat-tattva, de materiële wereld, maar het grootste gedeelte van die stralende hemel is gevuld met spirituele planeten, die Vaikuṇṭha’s worden genoemd en waarvan de belangrijkste Goloka Vṛndāvana is.

Descreve-se aqui a morada da Suprema Personalidade de Deus, Kṛṣṇa, o mundo espiritual — que é conhecida como Kṛṣṇaloka, Goloka Vṛndāvana. No céu espiritual não há necessidade do brilho do sol, do luar, de fogo ou de eletricidade, porque todos os planetas são luminosos. Neste Universo, há apenas um planeta, o Sol, que é autoluminoso, mas todos os planetas no céu espiritual são autoluminosos. A refulgência brilhante de todos esses planetas (chamados Vaikuṇṭhas) constitui o céu resplandecente conhecido como brahmajyoti. Na verdade, a refulgência emana do planeta de Kṛṣṇa, Goloka Vṛndāvana. Parte desta refulgência brilhante está coberta pelo mahat-tattva, o mundo material. Mas a maior porção deste céu refulgente é cheia de planetas espirituais, chamados Vaikuṇṭhas, o principal dos quais é Goloka Vṛndāvana.

Zolang het levend wezen in deze donkere materiële wereld is, leidt het een geconditioneerd bestaan. Maar zodra het door het wegkappen van de valse, verwrongen boom van de materiële wereld de spirituele hemel bereikt, raakt het bevrijd. De kans dat het terug moet komen bestaat dan niet meer. In dit geconditioneerde leven ziet het levend wezen zichzelf als de heer van de materiële wereld, maar in zijn bevrijde toestand gaat het binnen in het spirituele koninkrijk en wordt het een metgezel van de Allerhoogste Heer. Daar ervaart het dan eeuwige gelukzaligheid, eeuwig leven en volledige kennis.

Enquanto está neste mundo material escuro, o ser vivo leva uma vida condicionada, mas logo que alcança o céu espiritual, eliminando a árvore falsa e adulterada, ou seja, este mundo material, ele se libera. Então, não há possibilidade de ele voltar para cá. Em sua vida condicionada, o ser vivo se considera o dono deste mundo material, mas em seu estado liberado ele ingressa no reino espiritual e se torna um associado do Senhor Supremo. Lá, ele desfruta de bem-aventurança eterna, vida eterna e conhecimento pleno.

Men zou door deze informatie gefascineerd moeten zijn. Men zou ernaar moeten verlangen om zichzelf naar die eeuwige wereld over te brengen en zich los te maken uit deze valse weerspiegeling van de werkelijkheid. Voor wie te gehecht is aan de materiële wereld, is het heel moeilijk om deze gehechtheid te verbreken, maar wanneer men zich op het Kṛṣṇa-bewustzijn toelegt, bestaat er een kans dat men geleidelijk aan onthecht raakt. Met moet het gezelschap van toegewijden opzoeken, van degenen die Kṛṣṇa-bewust zijn. Men moet een gemeenschap zoeken die gewijd is aan het Kṛṣṇa-bewustzijn en leren hoe men devotionele dienst kan verrichten. Op die manier kan men zijn gehechtheid aan de materiële wereld verbreken. Men zal zijn aantrekking tot de materiële wereld niet verliezen door alleen maar saffraangele kleren aan te trekken. Men moet gehecht raken aan devotionele dienst aan de Heer. Zoals in het twaalfde hoofdstuk beschreven is, is die devotionele dienst de enige manier om uit deze valse verschijningsvorm van de werkelijke boom te komen en daarom moet ze serieus genomen worden. In het veertiende hoofdstuk werden de onzuivere effecten van de hoedanigheden van de materiële natuur beschreven. Alleen devotionele dienst werd beschreven als zuiver transcendentaal.

O homem deve se interessar por esta informação. Ele deve desejar transferir-se para este mundo eterno e desembaraçar-se deste falso reflexo da realidade. Para quem está deveras apegado a este mundo material, é muito difícil cortar este apego, mas se adota a consciência de Kṛṣṇa, existe a possibilidade de que se desapegue aos poucos. Ele deve se associar com devotos, com aqueles que estão em consciência de Kṛṣṇa. Ele deve procurar uma sociedade dedicada à consciência de Kṛṣṇa e aprender como executar o serviço devocional. Dessa maneira, ele pode cortar seu apego ao mundo material. Ninguém pode livrar-se da atração ao mundo material apenas vestindo roupa açafroada. Ele deve apegar-se ao serviço devocional ao Senhor. Portanto, todos devem considerar mui seriamente que o serviço devocional como foi descrito no Décimo Segundo Capítulo é o único meio de sair desta falsa representação da árvore verdadeira. O Décimo Quarto Capítulo descreve a influência que a natureza material exerce em todos os diversos processos. Só o serviço devocional é descrito como puramente transcendental.

De woorden ‘paramaṁ mama’ zijn hier heel belangrijk. Feitelijk is alles, elke uithoek, het eigendom van de Allerhoogste Heer, maar de spirituele wereld is paramam, vervuld van de zes volheden. De Kaṭha Upaniṣad (2.2.15) bevestigt dat er in de spirituele wereld geen behoefte is aan zonlicht, maanlicht of sterren (na tatra sūryo bhāti na candratārakam), want het interne vermogen van de Allerhoogste Heer verlicht de hele spirituele hemel. Die allerhoogste woning kan alleen bereikt worden door overgave en op geen andere manier.

Aqui, as palavras paramaṁ mama são muito importantes. Na verdade, todos os cantos são propriedade do Senhor Supremo, mas o mundo espiritual é paramam, pleno em seis opulências. O Kaṭha Upaniṣad (2.2.15) também confirma que no mundo espiritual não há necessidade de brilho do sol, de luar ou de estrelas (na tatra sūryo bhāti na candratārakam), pois o céu espiritual é inteiramente iluminado pela potência interna do Senhor Supremo. Só se pode alcançar esta morada suprema através da rendição, e por nenhum outro meio.