Skip to main content

TEXT 27

TEXT 27

Tekst

Tekst

brahmaṇo hi pratiṣṭhāham
amṛtasyāvyayasya ca
śāśvatasya ca dharmasya
sukhasyaikāntikasya ca
brahmaṇo hi pratiṣṭhāham
amṛtasyāvyayasya ca
śāśvatasya ca dharmasya
sukhasyaikāntikasya ca

Synoniemen

Synonyms

brahmaṇaḥ — van de onpersoonlijke brahmajyoti; hi — zeker; pratiṣṭhā — de basis; aham — Ik ben; amṛtasya — van het onsterfelijke; avyayasya — van het onvergankelijke; ca — ook; śāśvatasya — van het eeuwige; ca — en; dharmasya — van de wezensstaat; sukhasya — van geluk; aikāntikasya — allerhoogste; ca — ook.

brahmaṇaḥ — impersonaalse brahmajyoti; hi — kindlasti; pratiṣṭhā — alustugi; aham — Mina olen; amṛtasya — surematu; avyayasya — hävimatu; ca — samuti; śāśvatasya — igavese; ca — ja; dharmasya — algolemusliku positsiooni; sukhasya — õnne; aikāntikasya — lõpliku; ca — samuti.

Vertaling

Translation

En Ik ben de basis van het onpersoonlijk Brahman, dat onsterfelijk, onvergankelijk en eeuwig is en dat de wezensstaat is van de allerhoogste vreugde.

Ja Mina olen impersonaalse Brahmani alus. See Brahman on surematu, hävimatu ja igavene ning lõpliku õnne algolemuslik positsioon.

Betekenisverklaring

Purport

Het wezen van Brahman is onsterfelijkheid, onvergankelijkheid, eeuwigheid en geluk. Brahman-realisatie is het begin van transcendentale bewustwording. Paramātmā-realisatie, het zich bewust worden van de Superziel, is het middelste of het tweede stadium in transcendentale bewustwording. En het zich bewust worden van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is het uiteindelijke stadium van bewustwording van de Absolute Waarheid. Zowel Paramātmā als het onpersoonlijk Brahman bevindt zich daarom in de Allerhoogste Persoon.

In het zevende hoofdstuk werd uitgelegd dat de materiële natuur een manifestatie is van de lagere energie van de Allerhoogste Heer. De Heer bevrucht de lagere, materiële natuur met deeltjes van de hogere natuur en dat is de spirituele impuls in de materiële natuur. Wanneer een levend wezen dat door deze materiële natuur geconditioneerd is, spirituele kennis begint te cultiveren, dan verheft het zich uit zijn materiële bestaan en komt het geleidelijk aan tot een begrip van de Allerhoogste als Brahman. Het bereiken van de Brahman-opvatting van het leven is het eerste niveau van zelfrealisatie. Op dit niveau is de Brahman-gerealiseerde persoon ontstegen aan het materiële bestaan, maar zijn Brahman-realisatie is niet perfect. Wanneer hij wil kan hij op dat niveau van Brahman blijven en dan geleidelijk aan verder gaan naar Paramātmā-realisatie en daarna naar bewustwording van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. In de Vedische literatuur bestaan hiervan vele voorbeelden. De vier Kumāra’s bevonden zich eerst op een niveau waarop ze dachten dat het onpersoonlijk Brahman de waarheid was, maar vervolgens kwamen ze geleidelijk aan tot het niveau van devotionele dienst.

Wie niet in staat is zich te verheffen boven de onpersoonlijke opvatting van Brahman, loopt het risico terug te vallen. In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt gezegd dat de intelligentie van degenen die tot het niveau van het onpersoonlijk Brahman zijn gekomen, niet volkomen helder is als ze niet verder gaan en geen informatie hebben over de Allerhoogste Persoon. Dus ook al heeft iemand het niveau van Brahman bereikt, dan loopt hij nog kans om terug te vallen als hij geen devotionele dienst aan de Heer verricht. In de Vedische literatuur wordt het volgende gezegd: raso vai saḥ, rasaṁ hy evāyaṁ labdhvānandī bhavati — ‘Wie de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, de onuitputtelijke bron van plezier, Kṛṣṇa, begrijpt, zal werkelijk transcendentaal gelukzalig worden’ (Taittirīya Upaniṣad 2.7.1).

De Allerhoogste Heer bezit zes volheden volledig en wanneer een toegewijde Hem benadert, is er een uitwisseling van die zes volheden. De dienaar van de koning geniet op nagenoeg hetzelfde niveau als de koning. Op die manier gaat devotionele dienst vergezeld van eeuwig, onvergankelijk geluk en eeuwig leven. Brahman-realisatie of eeuwigheid of onvergankelijkheid, ligt daarom besloten in devotionele dienst. Wie devotionele dienst verricht, heeft dit alles al in zijn bezit.

Brahmani algne olemus on surematus, hävimatus, igavikulisus ning õnn. Brahmani teadvustamine on transtsendentaalse teadvustamise esimene aste. Paramātmā ehk Ülihinge teadvustamine on selle tee teine, keskmine aste, ning Jumala Kõrgeima Isiksuse mõistmine tähendab Absoluutse Tõe lõplikku teadvustamist. Seega sisalduvad nii impersonaalne Brahman kui ka Paramātmā Kõrgeimas Isiksuses. Seitsmendas peatükis selgitatakse, et materiaalne loodus on Kõigekõrgema Jumala madalama energia avaldumine. Jumal eostab madalama, materiaalse looduse, kõrgema looduse osakestega, ning see on vaimne kokkupuude materiaalse maailmaga. Kui selle materiaalse looduse tingimustest sõltuv elusolend hakkab arendama vaimseid teadmisi, tõuseb ta kõrgemale materiaalse eksistentsi tasandist ning jõuab järk-järgult tasandile, kus ta võib mõista Kõigekõrgema Olendi Brahmani aspekti. Brahmani teadvustamine on vaimse eneseteadvustamise esimene tasand. Sellel tasandil muutub Brahmanit teadvustanud isiksus transtsendentaalseks materiaalse eksistentsi suhtes, kuid ta pole veel täielikult Brahmanit teadvustanud. Kui ta soovib, võib ta teatud ajaks sellele Brahmani tasandile jääda ning seejärel, järk-järgult arenedes, tõusta Paramātmā teadvustamiseni ning lõpuks ka Jumala Kõrgeima Isiksuse teadvustamiseni. Sellisest arenemisteest on vedakirjanduses palju näiteid. Neli Kumārat teadvustasid esmalt tõe impersonaalse Brahmani aspekti, kuid seejärel tõusid nad aegamööda pühendunud teenimise tasandile. See, kes ei tõuse Brahmani teadvustamise tasandilt kõrgemale, riskib ohuga uuesti langeda. „Śrīmad-Bhāgavatamis" öeldakse, et isegi kui inimene tõuseb impersonaalse Brahmani teadvustamise tasandile, ei ole tema arukus täielikult kirgastunud enne kui ta omandab teadmised Kõrgeimast Isiksusest ning areneb edasi Brahmani teadvustamisest. Seepärast võib elusolend Brahmani tasandile tõusnult ikkagi väga kergesti langeda, kui ta ei rakenda end Jumala pühendunud teenimisse. Vedakirjanduses öeldakse: raso vai saḥ, rasaṁ hy evāyaṁ labdhvānandī bhavati – „Kui inimene mõistab Jumala Isiksust, naudingute allikat, Kṛṣṇat, saab ta tõepoolest kogeda transtsendentaalset õndsust." („Taittirīya Upaniṣad" 2.7.1) Kõigekõrgemale Jumalale kuuluvad täielikult kuus küllust, ning kui Jumala pühendunu jõuab Jumalani, saab ka tema neist küllustest osa. Kuninga teener naudib peaaegu samavõrd kui kuningas. Igavene ja hävimatu õnn ning igavene elu käivad pühendunud teenimisega alati kaasas. Seepärast kuulub ka Brahmani ehk igaviku ehk hävimatuse teadvustamine pühendunud teenimise hulka. Isiksus, kes teenib pühendunult Jumalat, omab juba nimetatud omadusi.

Hoewel de aard van het levend wezen Brahman is, heeft het het verlangen baas te spelen over de materiële wereld en daardoor komt het ten val. In zijn wezenstoestand staat het levend wezen boven de drie hoedanigheden van de materiële natuur, maar door het contact met de materiële natuur raakt het verstrikt in haar verschillende hoedanigheden: goedheid, hartstocht en onwetendheid. Door het contact met die drie hoedanigheden neemt het verlangen om over de materiële wereld te heersen toe. Maar door devotionele dienst in zuiver Kṛṣṇa-bewustzijn komt het levend wezen onmiddellijk tot het transcendentale niveau en zal zijn onwettige verlangen om de materiële wereld te besturen verdwijnen; daarom moet men het proces van devotionele dienst, beginnend met horen, chanten, zich herinneren — de voorgeschreven negen methoden van devotionele dienst — in het gezelschap van toegewijden beoefenen. Door zulk gezelschap, door de invloed van de spiritueel leraar, kan men zijn materiële verlangen om te heersen geleidelijk aan laten varen en zal men zeer standvastig worden in transcendentale liefdedienst aan de Heer. Deze methode wordt vanaf de tweeëntwintigste tekst tot aan de laatste tekst van dit hoofdstuk voorgeschreven.

Devotionele dienst is heel eenvoudig: men moet altijd devotionele dienst verrichten voor de Heer; men moet de overblijfselen van het voedsel dat aan de Beeldgedaante is geofferd eten; de bloemen ruiken die aan de lotusvoeten van de Heer zijn geofferd; de plaatsen bekijken waar de Heer Zijn transcendentale activiteiten van vermaak heeft beleefd; lezen over de verschillende activiteiten van de Heer en over de uitwisselingen van liefde tussen de Heer en Zijn toegewijden; altijd de transcendentale mantra Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare chanten, en zich aan de verscheidene vastendagen houden waarop de verschijningen en verdwijningen van de Heer en Zijn toegewijden worden herdacht. Door deze methode te volgen raakt men volkomen onthecht van alle materiële activiteiten. Wie op die manier de brahmajyoti of de niveaus van de verschillende andere opvattingen van Brahman bereikt, is kwalitatief gezien gelijk aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.

Ehkki elusolend on oma olemuselt Brahman, omab ta soovi valitseda materiaalse maailma üle ning see põhjustabki tema langemise. Oma algolemuslikus positsioonis on elusolend kõrgemalseisev materiaalse looduse kolmest guṇast, kuid puutudes kokku materiaalse loodusega, langeb ta selle erinevate guṇade – vooruse, kire ja teadmatuse mõju alla. Puutudes kokku nende kolme guṇaga, tekib temas soov materiaalse looduse üle valitseda. Asudes aga teenima Jumalat täies Kṛṣṇa teadvuses, tõuseb ta kohe transtsendentaalsele tasandile ning tema õigusevastane iha valitseda materiaalse looduse üle kaob. Seepärast peaks inimene teiste pühendunute seltskonnas praktiseerima pühendunud teenimise protsessi, mis sisaldab kuulamist, laulmist, mäletamist jne. (Pühakirjades on antud üheksa erinevat pühendunud teenimise meetodit.) Teiste pühendunutega suhtlemise läbi ning vaimse õpetaja abiga hävitab inimene endas järk-järgult soovi materiaalse looduse üle valitseda ning rakendab end vankumatult ja armastusega Jumala transtsendentaalsesse teenimisse. Sellist toimimisviisi soovitatakse järgida käesolevas peatükis alates kahekümne teisest värsist. Jumala pühendunud teenimine on väga lihtne: inimene peaks alati teenima Jumalat, sööma jumalusele pakutud toidu jäänuseid, nuusutama Jumala lootosjalgadele pakutud lilli, külastama paiku, kus Jumal ilmutas Oma mänge, lugema Jumala erinevatest tegevustest ning Tema vastastikusest armastusest pühendunutega, ning alati kordama transtsendentaalset vibratsiooni Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare. Samuti peaks ta järgima paaste, mis on mõeldud Jumala ja Tema pühendunute ilmumise ning lahkumise tähistamiseks. Sellist protsessi järgides loobub inimene kõikidest materiaalsetest tegevustest. Kui ta on sel moel jõudnud brahmajyotini või mõistnud mõnd Brahmani aspekti käsitlustest, omab ta samu omadusi, mida Jumala Kõrgeim Isiksuski.

Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het veertiende hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘De drie hoedanigheden van de materiële natuur’.

Selliselt lõpevad Bhaktivedanta selgitused „Śrīmad Bhagavad-gītā" neljateistkümnendale peatükile, mis käsitlesid materiaalse looduse kolme guṇat.