Skip to main content

TEXTS 8-12

TEXTS 8-12

Tekst

Text

amānitvam adambhitvam
ahiṁsā kṣāntir ārjavam
ācāryopāsanaṁ śaucaṁ
sthairyam ātma-vinigrahaḥ
amānitvam adambhitvam
ahiṁsā kṣāntir ārjavam
ācāryopāsanaṁ śaucaṁ
sthairyam ātma-vinigrahaḥ
indriyārtheṣu vairāgyam
anahaṅkāra eva ca
janma-mṛtyu-jarā-vyādhi-
duḥkha-doṣānudarśanam
indriyārtheṣu vairāgyam
anahaṅkāra eva ca
janma-mṛtyu-jarā-vyādhi-
duḥkha-doṣānudarśanam
asaktir anabhiṣvaṅgaḥ
putra-dāra-gṛhādiṣu
nityaṁ ca sama-cittatvam
iṣṭāniṣṭopapattiṣu
asaktir anabhiṣvaṅgaḥ
putra-dāra-gṛhādiṣu
nityaṁ ca sama-cittatvam
iṣṭāniṣṭopapattiṣu
mayi cānanya-yogena
bhaktir avyabhicāriṇī
vivikta-deśa-sevitvam
aratir jana-saṁsadi
mayi cānanya-yogena
bhaktir avyabhicāriṇī
vivikta-deśa-sevitvam
aratir jana-saṁsadi
adhyātma-jñāna-nityatvaṁ
tattva-jñānārtha-darśanam
etaj jñānam iti proktam
ajñānaṁ yad ato ’nyathā
adhyātma-jñāna-nityatvaṁ
tattva-jñānārtha-darśanam
etaj jñānam iti proktam
ajñānaṁ yad ato ’nyathā

Synoniemen

Synonyms

amānitvam — nederigheid; adambhitvam — bescheidenheid; ahiṁsā — geweldloosheid; kṣāntiḥ — verdraagzaamheid; ārjavam — eenvoud; ācārya-upāsanam — een bonafide spiritueel leraar benaderen; śaucam — reinheid; sthairyam — standvastigheid; ātma-vinigrahaḥ — zelfbeheersing; indriya-artheṣu — wat betreft de zintuigen; vairāgyam — onthechting; anahaṅkāraḥ — zonder vals egoïsme zijn; eva — zeker; ca — en; janma — van geboorte; mṛtyu — dood; jarā — ouderdom; vyādhi — en ziekte; duḥkha — van de ellende; doṣa — de onvolkomenheid; anudarśanam — waarneming; asaktiḥ — zonder gehechtheid zijn; anabhiṣvaṅgaḥ — zonder omgang te hebben; putra — voor zoon; dāra — vrouw; gṛha-ādiṣu — huis enz; nityam — voortdurend; ca — en; sama-cittatvam — evenwichtigheid van geest; iṣṭa — het wenselijke; aniṣṭa — het onwenselijke; upapattiṣu — omstandigheden; mayi — voor Mij; ca — en; ananya-yogena — door onvermengde devotionele dienst; bhaktiḥ — devotie; avyabhicāriṇī — zonder onderbreking; vivikta — naar afgezonderde; deśa — plaatsen; sevitvam — strevend; aratiḥ — zonder gehechtheid zijn; jana-saṁsadi — aan de mensenmassa; adhyātma — met betrekking tot het zelf; jñāna — van kennis; nityatvam — standvastigheid; tattva-jñāna — van kennis over de waarheid; artha — van het doel; darśanam — filosofie; etat — dit alles; jñānam — kennis; iti — zo; proktam — genoemd; ajñānam — onwetendheid; yat — dat wat; ataḥ — dan dit; anyathā — andere.

amānitvam — humility; adambhitvam — pridelessness; ahiṁsā — nonviolence; kṣāntiḥ — tolerance; ārjavam — simplicity; ācārya-upāsanam — approaching a bona fide spiritual master; śaucam — cleanliness; sthairyam — steadfastness; ātma-vinigrahaḥ — self-control; indriya-artheṣu — in the matter of the senses; vairāgyam — renunciation; anahaṅkāraḥ — being without false egoism; eva — certainly; ca — also; janma — of birth; mṛtyu — death; jarā — old age; vyādhi — and disease; duḥkha — of the distress; doṣa — the fault; anudarśanam — observing; asaktiḥ — being without attachment; anabhiṣvaṅgaḥ — being without association; putra — for son; dāra — wife; gṛha-ādiṣu — home, etc.; nityam — constant; ca — also; sama-cittatvam — equilibrium; iṣṭa — the desirable; aniṣṭa — and undesirable; upapattiṣu — having obtained; mayi — unto Me; ca — also; ananya-yogena — by unalloyed devotional service; bhaktiḥ — devotion; avyabhicāriṇī — without any break; vivikta — to solitary; deśa — places; sevitvam — aspiring; aratiḥ — being without attachment; jana-saṁsadi — to people in general; adhyātma — pertaining to the self; jñāna — in knowledge; nityatvam — constancy; tattva-jñāna — of knowledge of the truth; artha — for the object; darśanam — philosophy; etat — all this; jñānam — knowledge; iti — thus; proktam — declared; ajñānam — ignorance; yat — that which; ataḥ — from this; anyathā — other.

Vertaling

Translation

Nederigheid; bescheidenheid; geweldloosheid; verdraagzaamheid; eenvoud; het benaderen van een bonafide spiritueel leraar; reinheid; standvastigheid; zelfbeheersing; onthechting van objecten van zinsbevrediging; afwezigheid van vals ego; het inzicht dat geboorte, dood, ouderdom en ziekte bronnen van ellende zijn; onthechting; vrijheid van verstrikking met kinderen, vrouw, huis en de rest; gelijkmoedigheid zowel tijdens aangename als onaangename gebeurtenissen; voortdurende en onvermengde devotie voor Mij; ernaar streven om in een afgezonderde plaats te wonen; terughoudendheid ten opzichte van gewone mensen; het aanvaarden van het belang van zelfrealisatie, en filosofisch zoeken naar de Absolute Waarheid — dit alles noem Ik kennis en alles daarbuiten is onwetendheid.

Humility; pridelessness; nonviolence; tolerance; simplicity; approaching a bona fide spiritual master; cleanliness; steadiness; self-control; renunciation of the objects of sense gratification; absence of false ego; the perception of the evil of birth, death, old age and disease; detachment; freedom from entanglement with children, wife, home and the rest; even-mindedness amid pleasant and unpleasant events; constant and unalloyed devotion to Me; aspiring to live in a solitary place; detachment from the general mass of people; accepting the importance of self-realization; and philosophical search for the Absolute Truth – all these I declare to be knowledge, and besides this whatever there may be is ignorance.

Betekenisverklaring

Purport

Dit kennissysteem wordt door minder intelligente personen verkeerd begrepen als de interactie van het veld van activiteit. Maar in werkelijkheid is dit het ware kennissysteem. Wie dit systeem aanvaardt, kan dichter bij de Absolute Waarheid komen. Dit is niet de interactie van de hiervoor beschreven vierentwintig elementen. Dit is werkelijk het middel om uit de verstrikking van die elementen te komen. De belichaamde ziel zit vast in het lichaam, dat een omhulsel is, gemaakt van vierentwintig elementen. Het kennissysteem dat hier beschreven wordt, is een middel om daar uit te komen.

Van alle onderdelen van het kennissysteem wordt het belangrijkste in de eerste regel van het elfde vers beschreven: mayi cānanya-yogena bhaktir avya-bhicāriṇī — het kennissysteem eindigt in onvermengde devotionele dienst aan de Heer. Als iemand dus niet tot transcendentale dienst aan de Heer komt, of niet in staat is daartoe te komen, dan hebben de andere negentien onderdelen weinig waarde. Maar wanneer iemand zich in volledig Kṛṣṇa-bewustzijn op devotionele dienst toelegt, dan ontwikkelen de overige negentien onderdelen zich vanzelf in hem. Zo wordt in het Śrīmad-Bhāgavatam (5.18.12) gezegd: yasyāsti bhaktir bhagavaty akiñcanā sarvair guṇais tatra samāsate surāḥ. Alle goede eigenschappen die voortkomen uit kennis, ontwikkelen zich in iemand die tot het niveau van devotionele dienst is gekomen.

Het principe van het aanvaarden van een spiritueel leraar, waarover in het achtste vers gesproken wordt, is essentieel. Zelfs voor iemand die zich toelegt op devotionele dienst, is het heel belangrijk. Het transcendentale leven begint wanneer men een bonafide spiritueel leraar aanvaardt. De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Śrī Kṛṣṇa, verklaart hier duidelijk dat dit kennissysteem het werkelijke pad is. Alle speculatie die daaraan voorbijgaat is onzin.

This process of knowledge is sometimes misunderstood by less intelligent men as being the interaction of the field of activity. But actually this is the real process of knowledge. If one accepts this process, then the possibility of approaching the Absolute Truth exists. This is not the interaction of the twenty-four elements, as described before. This is actually the means to get out of the entanglement of those elements. The embodied soul is entrapped by the body, which is a casing made of the twenty-four elements, and the process of knowledge as described here is the means to get out of it. Of all the descriptions of the process of knowledge, the most important point is described in the first line of the eleventh verse. Mayi cānanya-yogena bhaktir avyabhicāriṇī: the process of knowledge terminates in unalloyed devotional service to the Lord. So if one does not approach, or is not able to approach, the transcendental service of the Lord, then the other nineteen items are of no particular value. But if one takes to devotional service in full Kṛṣṇa consciousness, the other nineteen items automatically develop within him. As stated in Śrīmad-Bhāgavatam (5.18.12), yasyāsti bhaktir bhagavaty akiñcanā sarvair guṇais tatra samāsate surāḥ. All the good qualities of knowledge develop in one who has attained the stage of devotional service. The principle of accepting a spiritual master, as mentioned in the eighth verse, is essential. Even for one who takes to devotional service, it is most important. Transcendental life begins when one accepts a bona fide spiritual master. The Supreme Personality of Godhead, Śrī Kṛṣṇa, clearly states here that this process of knowledge is the actual path. Anything speculated beyond this is nonsense.

De verschillende onderdelen van de kennis die hier uiteengezet is, kunnen als volgt worden geanalyseerd. Nederigheid betekent dat men niet moet verlangen naar de voldoening die voortkomt uit verering door anderen. De materialistische levensopvatting doet ons ernaar hunkeren door anderen geëerd te worden, maar vanuit het gezichtspunt van iemand met perfecte kennis — iemand die weet dat hij dit lichaam niet is — is alles met betrekking tot het lichaam, of het nu eer is of schande, waardeloos. Men moet niet naar dit materiële bedrog verlangen. Mensen willen heel graag beroemd zijn op grond van hun religie en als gevolg daarvan zien we soms dat iemand zich aansluit bij een groep die eigenlijk geen religieuze principes volgt, zonder de principes van religie te begrijpen en dat hij zich vervolgens wil laten gelden als een religieus leider. Om te zien in hoeverre men werkelijk vooruitgang maakt in de spirituele wetenschap, heeft men iets nodig waaraan men die vooruitgang kan toetsen. Men kan zich hierover een oordeel vormen aan de hand van deze onderdelen.

As for the knowledge outlined here, the items may be analyzed as follows. Humility means that one should not be anxious to have the satisfaction of being honored by others. The material conception of life makes us very eager to receive honor from others, but from the point of view of a man in perfect knowledge – who knows that he is not this body – anything, honor or dishonor, pertaining to this body is useless. One should not be hankering after this material deception. People are very anxious to be famous for their religion, and consequently sometimes it is found that without understanding the principles of religion one enters into some group which is not actually following religious principles and then wants to advertise himself as a religious mentor. As for actual advancement in spiritual science, one should have a test to see how far he is progressing. He can judge by these items.

Geweldloosheid wordt meestal gezien als het niet doden of vernietigen van het lichaam, maar eigenlijk betekent geweldloosheid dat men anderen geen leed berokkent. In het algemeen zitten mensen door onwetendheid gevangen in de materialistische levensopvatting en ondergaan ze voortdurend materieel leed. Wanneer iemand de mensen niet tot spirituele kennis verheft, begaat hij dus geweld. Men moet zijn best doen om echte kennis aan de mensen te verspreiden, zodat ze verlicht kunnen worden en deze materiële verstrikking kunnen verlaten. Dat is geweldloosheid.

Nonviolence is generally taken to mean not killing or destroying the body, but actually nonviolence means not to put others into distress. People in general are trapped by ignorance in the material concept of life, and they perpetually suffer material pains. So unless one elevates people to spiritual knowledge, one is practicing violence. One should try his best to distribute real knowledge to the people, so that they may become enlightened and leave this material entanglement. That is nonviolence.

Verdraagzaamheid betekent dat iemand geoefend moet zijn in het verdragen van beledigingen en hoon van anderen. Wanneer iemand bezig is vooruitgang te maken in spirituele kennis, zullen er zoveel beledigingen zijn en zal er zo veel hoon van anderen komen. Dit is te verwachten, want zo zit de materiële natuur nu eenmaal in elkaar. Zelfs Prahlāda, een jongen die al op zijn vijfde bezig was met het cultiveren van spirituele kennis, verkeerde in gevaar omdat zijn vader vijandig stond tegenover zijn devotie. De vader van Prahlāda probeerde hem op alle mogelijke manieren te doden, maar Prahlāda tolereerde het gedrag van zijn vader. Er mogen dan veel belemmeringen zijn om vooruitgang te maken in spirituele kennis, maar we moeten verdraagzaam zijn en vastberaden met onze ontwikkeling doorgaan.

Tolerance means that one should be practiced to bear insult and dishonor from others. If one is engaged in the advancement of spiritual knowledge, there will be so many insults and much dishonor from others. This is expected because material nature is so constituted. Even a boy like Prahlāda, who, only five years old, was engaged in the cultivation of spiritual knowledge, was endangered when his father became antagonistic to his devotion. The father tried to kill him in so many ways, but Prahlāda tolerated him. So there may be many impediments to making advancement in spiritual knowledge, but we should be tolerant and continue our progress with determination.

Eenvoud betekent dat iemand zonder sluwe diplomatie zo eerlijk en open moet zijn, dat hij zelfs aan een vijand de waarheid kan onthullen.

Wat het benaderen van een spiritueel leraar betreft, dat is essentieel, want zonder de instructies van een bonafide spiritueel leraar kan niemand vooruitgang maken in de spirituele wetenschap. Men moet de spiritueel leraar in alle nederigheid benaderen en hem allerlei diensten verlenen, zodat hij tevreden zal zijn en de discipel zijn zegeningen zal geven. Omdat de bonafide spiritueel leraar een vertegenwoordiger van Kṛṣṇa is, zal de discipel door de zegeningen van de spiritueel leraar onmiddellijk vorderingen maken, zelfs zonder dat deze alle regels en bepalingen volgt. Of met andere woorden, iemand die de spiritueel leraar zonder terughoudendheid heeft gediend, zal de regulerende principes gemakkelijker kunnen volgen.

Simplicity means that without diplomacy one should be so straightforward that he can disclose the real truth even to an enemy. As for acceptance of the spiritual master, that is essential, because without the instruction of a bona fide spiritual master one cannot progress in the spiritual science. One should approach the spiritual master with all humility and offer him all services so that he will be pleased to bestow his blessings upon the disciple. Because a bona fide spiritual master is a representative of Kṛṣṇa, if he bestows any blessings upon his disciple, that will make the disciple immediately advanced without the disciple’s following the regulative principles. Or, the regulative principles will be easier for one who has served the spiritual master without reservation.

Reinheid is essentieel om vooruitgang te maken in het spirituele leven. Er zijn twee soorten reinheid: externe en interne. Externe reinheid betekent een bad nemen, maar voor interne reinheid moet men altijd aan Kṛṣṇa denken en Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare chanten. Deze methode reinigt de geest van het opgehoopte stof van vroeger karma.

Cleanliness is essential for making advancement in spiritual life. There are two kinds of cleanliness: external and internal. External cleanliness means taking a bath, but for internal cleanliness one has to think of Kṛṣṇa always and chant Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare. This process cleans the accumulated dust of past karma from the mind.

Standvastigheid betekent dat iemand zeer vastberaden moet zijn om vooruitgang te maken in het spirituele leven. Zonder deze vastberadenheid kan niemand tastbare vooruitgang maken.

Zelfbeheersing betekent dat men niets moet aanvaarden wat schadelijk is voor spirituele vooruitgang. Men moet hier een gewoonte van maken en alles wat tegen het pad van spirituele vooruitgang ingaat, verwerpen. Dat is ware onthechting.

De zintuigen zijn zo sterk dat ze altijd naar zinsbevrediging verlangen. Men moet niet toegeven aan die onnodige verlangens. De zintuigen moeten alleen bevredigd worden om het lichaam fit te houden, zodat men zijn plicht kan vervullen om vooruitgang te maken in het spirituele leven. Het belangrijkste en moeilijkst te bedwingen zintuig is de tong. Voor wie er in slaagt de tong te beheersen, bestaat er alle mogelijkheid om ook de andere zintuigen te beheersen. De functie van de tong is proeven en geluid voortbrengen. Door systematische regulering moet de tong altijd worden beziggehouden met het proeven van de overblijfselen van het voedsel dat aan Kṛṣṇa geofferd is en met het chanten van Hare Kṛṣṇa. Wat de ogen betreft, men moet ze niet toestaan iets anders te zien dan de mooie gedaante van Kṛṣṇa. Dat zal de ogen in bedwang houden. Op dezelfde manier moeten de oren worden beziggehouden met horen over Kṛṣṇa en de neus met het ruiken van de bloemen die aan Kṛṣṇa geofferd zijn. Dat is het proces van devotionele dienst en het is hier duidelijk dat de Bhagavad-gītā alleen een uiteenzetting geeft over de wetenschap van devotionele dienst. Devotionele dienst is het belangrijkste en enige doel. De Bhagavad-gītā heeft geen ander onderwerp dan devotionele dienst, maar onintelligente commentatoren proberen de aandacht van de lezer af te leiden naar andere onderwerpen.

Steadiness means that one should be very determined to make progress in spiritual life. Without such determination, one cannot make tangible progress. And self-control means that one should not accept anything which is detrimental to the path of spiritual progress. One should become accustomed to this and reject anything which is against the path of spiritual progress. This is real renunciation. The senses are so strong that they are always anxious to have sense gratification. One should not cater to these demands, which are not necessary. The senses should only be gratified to keep the body fit so that one can discharge his duty in advancing in spiritual life. The most important and uncontrollable sense is the tongue. If one can control the tongue, then there is every possibility of controlling the other senses. The function of the tongue is to taste and to vibrate. Therefore, by systematic regulation, the tongue should always be engaged in tasting the remnants of foodstuffs offered to Kṛṣṇa and chanting Hare Kṛṣṇa. As far as the eyes are concerned, they should not be allowed to see anything but the beautiful form of Kṛṣṇa. That will control the eyes. Similarly, the ears should be engaged in hearing about Kṛṣṇa and the nose in smelling the flowers offered to Kṛṣṇa. This is the process of devotional service, and it is understood here that Bhagavad-gītā is simply expounding the science of devotional service. Devotional service is the main and sole objective. Unintelligent commentators on the Bhagavad-gītā try to divert the mind of the reader to other subjects, but there is no other subject in Bhagavad-gītā than devotional service.

Vals ego betekent dat men zich vereenzelvigt met het lichaam. Wanneer iemand inziet dat hij zijn lichaam niet is maar een ziel, komt hij tot zijn werkelijke ego. Het ego bestaat. Vals ego wordt afgewezen, maar het werkelijke ego niet. In de Vedische literatuur staat: ahaṁ brahmāsmi — ik ben Brahman, ik ben spiritueel (Bṛhad-āraṇyaka Upaniṣad 1.4.10). Dit ‘ik ben’, het besef van het zelf, bestaat ook in de bevrijde toestand van zelfrealisatie. Dit besef van ‘ik ben’ is ego, maar wanneer het besef van ‘ik ben’ op het valse lichaam gericht wordt, wordt het vals ego. Wanneer het besef van het zelf zich op de werkelijkheid richt, is het werkelijk ego. Er bestaan filosofen die zeggen dat we ons ego moeten opgeven, maar we kunnen ons ego niet opgeven, want ego betekent identiteit. We moeten natuurlijk wel onze valse identificatie met het lichaam opgeven.

False ego means accepting this body as oneself. When one understands that he is not his body and is spirit soul, he comes to his real ego. Ego is there. False ego is condemned, but not real ego. In the Vedic literature (Bṛhad-āraṇyaka Upaniṣad 1.4.10) it is said, ahaṁ brahmāsmi: I am Brahman, I am spirit. This “I am,” the sense of self, also exists in the liberated stage of self-realization. This sense of “I am” is ego, but when the sense of “I am” is applied to this false body it is false ego. When the sense of self is applied to reality, that is real ego. There are some philosophers who say we should give up our ego, but we cannot give up our ego, because ego means identity. We ought, of course, to give up the false identification with the body.

Men moet leren inzien dat het ondergaan van geboorte, dood, ouderdom en ziekte ellendig is. In verschillende Vedische teksten zijn beschrijvingen te vinden over geboorte. In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt de wereld van de ongeborene, het verblijf van het kind in de baarmoeder, hoe het lijdt enz. levendig beschreven. Men moet ervan doordrongen zijn dat geboorte iets ellendigs is. Omdat we vergeten zijn hoeveel ellende we in de baarmoeder hebben geleden, zorgen we niet voor een oplossing voor de herhaling van geboorte en dood. Op dezelfde manier zijn er op het moment van de dood allerlei soorten leed en ook deze worden in de gezaghebbende heilige teksten vermeld. Dat is waarover gesproken zou moeten worden. En wat ziekte en ouderdom betreft, iedereen zal daarvan zelf de nodige ervaring opdoen. Niemand wil ziek zijn en niemand wil oud worden, maar deze dingen zijn onmogelijk te vermijden. Als we geen pessimistische kijk op het materiële leven hebben en de ellende van geboorte, dood, ouderdom en ziekte niet inzien, zal er geen stimulans zijn om vooruitgang te maken in het spirituele leven.

One should try to understand the distress of accepting birth, death, old age and disease. There are descriptions in various Vedic literatures of birth. In the Śrīmad-Bhāgavatam the world of the unborn, the child’s stay in the womb of the mother, its suffering, etc., are all very graphically described. It should be thoroughly understood that birth is distressful. Because we forget how much distress we have suffered within the womb of the mother, we do not make any solution to the repetition of birth and death. Similarly at the time of death there are all kinds of sufferings, and they are also mentioned in the authoritative scriptures. These should be discussed. And as far as disease and old age are concerned, everyone gets practical experience. No one wants to be diseased, and no one wants to become old, but there is no avoiding these. Unless we have a pessimistic view of this material life, considering the distresses of birth, death, old age and disease, there is no impetus for our making advancement in spiritual life.

Onthecht zijn van kinderen, vrouw en huis betekent niet dat men geen gevoelens voor hen mag hebben. De genegenheid die we voor hen koesteren is natuurlijk, maar wanneer ze ongunstig zijn voor spirituele vooruitgang, zouden we niet gehecht aan ze moeten zijn. De beste methode om het thuis plezierig te maken is Kṛṣṇa-bewustzijn. Wanneer iemand volledig Kṛṣṇa-bewust is, kan hij zijn huis heel gelukkig maken, omdat de methode van het Kṛṣṇa-bewustzijn heel gemakkelijk is. Men hoeft alleen maar Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare te chanten, de overblijfselen van het voedsel dat aan Kṛṣṇa geofferd is aan te nemen, met elkaar te spreken over boeken als de Bhagavad-gītā en het Śrīmad-Bhāgavatam en bezig te zijn met het vereren van de Beeldgedaante. Door deze vier activiteiten zal men gelukkig worden. Men moet de leden van het gezin op die manier trainen. De gezinsleden kunnen ’s morgens en ’s avonds bij elkaar komen en samen Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare chanten. Als iemand zijn gezinsleven op die manier, door het volgen van deze vier principes, vorm kan geven om zo Kṛṣṇa-bewustzijn te ontwikkelen, dan is het niet nodig het gezinsleven te verwisselen voor een onthecht leven. Maar als het niet bevorderlijk is, als het niet gunstig is voor spirituele ontwikkeling, dan moet het gezinsleven opgegeven worden. Men moet alles opgeven om Kṛṣṇa-bewust te worden en Kṛṣṇa te dienen, net zoals Arjuna deed. Arjuna wilde zijn familieleden sparen, maar toen hij eenmaal begrepen had dat deze familieleden zijn Kṛṣṇa-bewustzijn in de weg stonden, aanvaardde hij de instructie van Kṛṣṇa en ging hij het gevecht aan en doodde hij hen. Men moet onder alle omstandigheden onthecht zijn van het geluk en het verdriet van het gezinsleven, omdat men in deze wereld nooit volledig gelukkig of volledig ongelukkig kan zijn.

As for detachment from children, wife and home, it is not meant that one should have no feeling for these. They are natural objects of affection. But when they are not favorable to spiritual progress, then one should not be attached to them. The best process for making the home pleasant is Kṛṣṇa consciousness. If one is in full Kṛṣṇa consciousness, he can make his home very happy, because this process of Kṛṣṇa consciousness is very easy. One need only chant Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare, accept the remnants of foodstuffs offered to Kṛṣṇa, have some discussion on books like Bhagavad-gītā and Śrīmad-Bhāgavatam, and engage oneself in Deity worship. These four things will make one happy. One should train the members of his family in this way. The family members can sit down morning and evening and chant together Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare. If one can mold his family life in this way to develop Kṛṣṇa consciousness, following these four principles, then there is no need to change from family life to renounced life. But if it is not congenial, not favorable for spiritual advancement, then family life should be abandoned. One must sacrifice everything to realize or serve Kṛṣṇa, just as Arjuna did. Arjuna did not want to kill his family members, but when he understood that these family members were impediments to his Kṛṣṇa realization, he accepted the instruction of Kṛṣṇa and fought and killed them. In all cases, one should be detached from the happiness and distress of family life, because in this world one can never be fully happy or fully miserable.

Geluk en verdriet zijn factoren die samengaan met het materiële leven. Men moet verdraagzaam leren zijn. Dat wordt aangeraden in de Bhagavad-gītā. Niemand kan ooit het komen en gaan van geluk en verdriet beperken en daarom moet men onthecht zijn van het geluk en het verdriet van de materialistische manier van leven om onder beide omstandigheden vanzelf gelijkmoedig te zijn. Over het algemeen zijn we heel gelukkig wanneer we iets krijgen wat gewenst is en zijn we verdrietig wanneer we iets krijgen wat ongewenst is. Maar als we ons werkelijk op een spiritueel niveau bevinden, dan zullen deze dingen ons onbewogen laten. Om dat niveau te bereiken moeten we ononderbroken devotionele dienst verrichten. Ononderbroken devotionele dienst aan Kṛṣṇa betekent dat men zich met de negen onderdelen van devotionele dienst bezighoudt: chanten, horen, vereren, eerbetuigingen brengen enz. zoals in de laatste tekst van het negende hoofdstuk beschreven is. Dat is de methode die we moeten volgen.

Happiness and distress are concomitant factors of material life. One should learn to tolerate, as advised in Bhagavad-gītā. One can never restrict the coming and going of happiness and distress, so one should be detached from the materialistic way of life and be automatically equipoised in both cases. Generally, when we get something desirable we are very happy, and when we get something undesirable we are distressed. But if we are actually in the spiritual position these things will not agitate us. To reach that stage, we have to practice unbreakable devotional service. Devotional service to Kṛṣṇa without deviation means engaging oneself in the nine processes of devotional service – chanting, hearing, worshiping, offering respect, etc. – as described in the last verse of the Ninth Chapter. That process should be followed.

Wanneer iemand zich eenmaal heeft aangepast aan een spirituele manier van leven, zal hij vanzelfsprekend niet met materialistische mensen willen omgaan. Dat zou hem tegen de borst stuiten. Iemand kan zichzelf testen door te zien in hoeverre hij geneigd is om op een afgezonderde plaats te wonen, zonder ongewenst gezelschap. Een toegewijde heeft natuurlijk geen enkele behoefte aan onnodig sporten of het bezoeken van een bioscoop of andere sociale bezigheden, omdat hij inziet dat die activiteiten gewoon tijdverspilling zijn.

Er zijn veel wetenschappelijk onderzoekers en filosofen die een studie maken van seksualiteit of van een ander onderwerp, maar volgens de Bhagavad-gītā hebben zulk wetenschappelijk onderzoek en zulke filosofische speculatie geen enkele waarde. Ze zijn min of meer onzinnig. Volgens de Bhagavad-gītā moet men met behulp van filosofische analyse wetenschappelijk onderzoek doen naar het wezen van de ziel. Men moet onderzoek doen om tot een begrip van het zelf te komen. Dat wordt hier aangeraden.

Naturally, when one is adapted to the spiritual way of life, he will not want to mix with materialistic men. That would go against his grain. One may test himself by seeing how far he is inclined to live in a solitary place, without unwanted association. Naturally a devotee has no taste for unnecessary sporting or cinema-going or enjoying some social function, because he understands that these are simply a waste of time. There are many research scholars and philosophers who study sex life or some other subject, but according to Bhagavad-gītā such research work and philosophical speculation have no value. That is more or less nonsensical. According to Bhagavad-gītā, one should make research, by philosophical discretion, into the nature of the soul. One should make research to understand the self. That is recommended here.

Over zelfrealisatie wordt hier duidelijk gezegd dat vooral bhakti-yoga heel praktisch is. Zodra er sprake is van devotie moeten we bedenken dat het over de relatie tussen de Superziel en de individuele ziel gaat. De individuele ziel en de Superziel kunnen niet īīn zijn, tenminste niet wanneer we het vanuit het oogpunt van bhakti, de devotionele levensopvatting, bekijken. Deze dienst van de individuele ziel aan de Allerhoogste Ziel is, zoals al eerder gezegd werd, eeuwig, nityam. Bhakti, devotionele dienst, is dus eeuwig; van deze filosofie moet men vast overtuigd zijn.

As far as self-realization is concerned, it is clearly stated here that bhakti-yoga is especially practical. As soon as there is a question of devotion, one must consider the relationship between the Supersoul and the individual soul. The individual soul and the Supersoul cannot be one, at least not in the bhakti conception, the devotional conception of life. This service of the individual soul to the Supreme Soul is eternal, nityam, as it is clearly stated. So bhakti, or devotional service, is eternal. One should be established in that philosophical conviction.

In het Śrīmad-Bhāgavatam (1.2.11) wordt uitgelegd: vadanti tat tattva-vidas tattvaṁ yaj jñānam advayam — ‘Zij die de Absolute Waarheid werkelijk kennen, weten dat het Zelf begrepen kan worden in drie verschillende aspecten: Brahman, Paramātmā en Bhagavān.’ In de bewustwording van de Absolute Waarheid is Bhagavān het hoogste aspect; daarom moet men tot dat begripsniveau van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods komen en devotionele dienst aan de Heer verrichten. Dat is de vervolmaking van kennis.

In the Śrīmad-Bhāgavatam (1.2.11) this is explained. Vadanti tat tattva-vidas tattvaṁ yaj jñānam advayam. “Those who are actually knowers of the Absolute Truth know that the Self is realized in three different phases, as Brahman, Paramātmā and Bhagavān.” Bhagavān is the last word in the realization of the Absolute Truth; therefore one should reach up to that platform of understanding the Supreme Personality of Godhead and thus engage in the devotional service of the Lord. That is the perfection of knowledge.

Dit systeem, dat begint met het beoefenen van nederigheid en tot het punt gaat van bewustwording van de Allerhoogste Waarheid, de Absolute Persoonlijkheid Gods, is te vergelijken met een trap die op de begane grond begint en omhoog gaat tot de hoogste verdieping. Op deze trap bevinden zich zoveel mensen die de eerste verdieping hebben bereikt of de tweede, de derde enz., maar zolang iemand de hoogste verdieping, namelijk het begrijpen van Kṛṣṇa, nog niet heeft bereikt, bevindt hij zich op een lager niveau van kennis.

Wie zich met God wil meten en tegelijkertijd vooruitgang wil maken in spirituele kennis, zal gefrustreerd raken. Er wordt duidelijk gezegd dat het zonder nederigheid niet mogelijk is om tot begrip te komen. Denken dat men God is, is wel bijzonder arrogant. Hoewel het levend wezen voortdurend wordt geteisterd door de strenge wetten van de materiële natuur, blijft het uit onwetendheid toch denken: ‘Ik ben God.’ Kennis begint daarom met amānitva, nederigheid. Men moet nederig zijn en weten dat men ondergeschikt is aan de Allerhoogste Heer. Door opstandigheid tegenover de Allerhoogste Heer raakt men ondergeschikt aan de materiële natuur. Men moet deze waarheid kennen en ervan overtuigd zijn.

Beginning from practicing humility up to the point of realization of the Supreme Truth, the Absolute Personality of Godhead, this process is just like a staircase beginning from the ground floor and going up to the top floor. Now on this staircase there are so many people who have reached the first floor, the second or the third floor, etc., but unless one reaches the top floor, which is the understanding of Kṛṣṇa, he is at a lower stage of knowledge. If anyone wants to compete with God and at the same time make advancement in spiritual knowledge, he will be frustrated. It is clearly stated that without humility, understanding is not truly possible. To think oneself God is most puffed up. Although the living entity is always being kicked by the stringent laws of material nature, he still thinks, “I am God” because of ignorance. The beginning of knowledge, therefore, is amānitva, humility. One should be humble and know that he is subordinate to the Supreme Lord. Due to rebellion against the Supreme Lord, one becomes subordinate to material nature. One must know and be convinced of this truth.