Skip to main content

Hoofdstuk 12

DEVOTIONELE DIENST

Tekst

arjuna uvāca
evaṁ satata-yuktā ye
bhaktās tvāṁ paryupāsate
ye cāpy akṣaram avyaktaṁ
teṣāṁ ke yoga-vittamāḥ

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; evam — zo; satata — altijd; yuktāḥ — bezig met; ye — zij die; bhaktāḥ — toegewijden; tvām — Jou; paryupāsate — op de juiste manier vereren; ye — zij die; ca — ook; api — weer; akṣaram — transcendentaal; avyaktam — het ongemanifesteerde; teṣām — van hen; ke — wie; yoga-vit-tamāḥ — het volmaaktst in kennis van yoga.

Vertaling

Arjuna vroeg: Wie worden er als volmaakter beschouwd, zij die Jou altijd op de juiste manier toegewijd dienen of zij die het onpersoonlijk Brahman, het ongemanifesteerde, vereren?

Betekenisverklaring

Kṛṣṇa heeft al uitleg gegeven over het persoonlijke, het onpersoonlijke en het kosmische en heeft een beschrijving gegeven van allerlei soorten toegewijden en yogī’s. Over het algemeen kunnen transcendentalisten worden onderverdeeld in twee categorieën. De ene categorie is die van de impersonalisten en de andere die van de personalisten. De personalistische toegewijde verricht met al zijn energie dienst aan de Allerhoogste Heer. De impersonalist is ook bezig, niet zozeer rechtstreeks met dienst aan Kṛṣṇa, maar met meditatie op het onpersoonlijk Brahman, het ongemanifesteerde. In dit hoofdstuk zullen we zien dat bhakti-yoga, devotionele dienst, de hoogste is onder de verschillende methoden van bewustwording van de Absolute Waarheid. Wie werkelijk met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods wil omgaan, moet zich toeleggen op devotionele dienst.

Zij die de Allerhoogste Heer direct vereren door devotionele dienst worden personalisten genoemd. Zij die op het onpersoonlijk Brahman mediteren, worden impersonalisten genoemd. Arjuna vraagt hier welke positie de beste is. Er bestaan verschillende wegen om zich bewust te worden van de Absolute Waarheid, maar Kṛṣṇa geeft in dit hoofdstuk aan dat bhakti-yoga, devotionele dienst aan Hem, de hoogste van allemaal is. Het is de meest directe en makkelijkste manier om met God om te gaan.

In het tweede hoofdstuk van de Bhagavad-gītā legde de Allerhoogste Heer uit dat een levend wezen niet het materiële lichaam is — het is een spirituele vonk. En de Absolute Waarheid is het spirituele geheel. In het zevende hoofdstuk sprak Hij over het levend wezen als een integrerend deeltje van het allerhoogste geheel en raadde Hij het aan zijn aandacht volledig op het geheel te richten. Daarna werd in het achtste hoofdstuk gezegd dat iedereen die op het moment waarop hij zijn lichaam verlaat aan Kṛṣṇa denkt, onmiddellijk naar de spirituele hemel, naar de woning van Kṛṣṇa, wordt overgebracht. En aan het eind van hoofdstuk zes zei de Heer duidelijk dat van alle yogī’s degene die altijd in zichzelf aan Kṛṣṇa denkt, als de volmaaktste wordt beschouwd. In praktisch ieder hoofdstuk was de conclusie dus dat men gehecht moet zijn aan de persoonlijke gedaante van Kṛṣṇa, omdat dat de hoogste spirituele bewustwording is.

Toch zijn er personen die niet gehecht zijn aan de persoonlijke gedaante van Kṛṣṇa. Ze zijn zo volkomen onthecht, dat ze, zelfs wanneer ze hun commentaren op de Bhagavad-gītā geven, andere mensen van Kṛṣṇa willen afleiden en alle devotie op de onpersoonlijke brahmajyoti willen richten. Ze geven de voorkeur aan meditatie op de onpersoonlijke gedaante van de Absolute Waarheid, die zich buiten het bereik van de zintuigen bevindt en ongemanifesteerd is.

Op die manier zijn er dus twee categorieën van transcendentalisten. Arjuna probeert hier een definitief antwoord te krijgen op de vraag welke methode gemakkelijker is en welke van de twee categorieën het volmaaktst is. Met andere woorden, hij probeert zijn eigen positie duidelijk te krijgen, omdat hij gehecht is aan de persoonlijke gedaante van Kṛṣṇa. Hij is niet gehecht aan het onpersoonlijk Brahman. Hij wil weten of zijn positie zeker is. De onpersoonlijke manifestatie van de Allerhoogste Heer, zowel in de materiële als in de spirituele wereld, vormt een probleem voor meditatie. Eigenlijk kan men zich het onpersoonlijk aspect van de Absolute Waarheid niet voorstellen. Arjuna wil daarom zeggen: ‘Wat is het nut van zulke tijdverspilling?’

In het elfde hoofdstuk ondervond Arjuna dat gehechtheid aan de persoonlijke gedaante van Kṛṣṇa het beste is, want op die manier kon hij tegelijkertijd alle andere gedaanten begrijpen en werd zijn liefde voor Kṛṣṇa niet verstoord. Deze belangrijke vraag van Arjuna aan Kṛṣṇa zal het onderscheid tussen de persoonlijke en onpersoonlijke opvattingen van de Absolute Waarheid duidelijk maken.

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
mayy āveśya mano ye māṁ
nitya-yuktā upāsate
śraddhayā parayopetās
te me yukta-tamā matāḥ

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; mayi — op Mij; āveśya — vestigend; manaḥ — de geest; ye — zij die; mām — Mij; nitya — altijd; yuktāḥ — bezig met; upāsate — vereren; śraddhayā — met geloof of vertrouwen; parayā — transcendentaal; upetāḥ — begiftigd; te — zij; me — door Mij; yukta-tamāḥ — volmaaktst in yoga; matāḥ — worden beschouwd.

Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Zij die hun geest op Mijn persoonlijke gedaante concentreren en Me altijd vol transcendentaal vertrouwen vereren, beschouw Ik als het volmaaktst.

Betekenisverklaring

Als antwoord op de vraag van Arjuna zegt Kṛṣṇa duidelijk dat degene die zich op Zijn persoonlijke gedaante concentreert en Hem met vertrouwen en devotie vereert, beschouwd moet worden als het volmaaktst in yoga. Voor zo’n Kṛṣṇa-bewust persoon bestaan er geen materiële activiteiten, omdat hij alles voor Kṛṣṇa doet.

Een zuivere toegewijde is altijd bezig. Soms chant hij, soms luistert hij of leest hij boeken over Kṛṣṇa, soms kookt hij prasāda of gaat hij naar de markt om iets voor Kṛṣṇa te kopen, en soms maakt hij de tempel schoon of doet hij de afwas; wat hij ook doet, hij laat geen moment voorbijgaan zonder zijn activiteiten aan Kṛṣṇa te wijden. Zulke activiteiten worden in volledige samādhi gedaan.

Tekst

ye tv akṣaram anirdeśyam
avyaktaṁ paryupāsate
sarvatra-gam acintyaṁ ca
kūṭa-stham acalaṁ dhruvam
sanniyamyendriya-grāmaṁ
sarvatra sama-buddhayaḥ
te prāpnuvanti mām eva
sarva-bhūta-hite ratāḥ

Synoniemen

ye — zij die; tu — maar; akṣaram — dat wat niet door de zintuigen kan worden waargenomen; anirdeśyam — het onbestemde; avyaktam — het ongemanifesteerde; paryupāsate — wijden zich volledig aan verering; sarvatra-gam — het aldoordringende; acintyam — het ondenkbare; ca — en; kūṭa-stham — onveranderlijke; acalam — vaststaande; dhruvam — onbeweeglijke; sanniyamya — beheersend; indriya-grāmam — alle zintuigen; sarvatra — overal; sama-buddhayaḥ — gelijkmoedig; te — zij; prāpnuvanti — bereiken; mām — Mij; eva — zeker; sarva-bhūta-hite — aan het welzijn van alle levende wezens; ratāḥ — gewijd.

Vertaling

Maar zij die zich uitsluitend bezighouden met het vereren van het ongemanifesteerde, het onbestemde, dat wat zich buiten het bereik van de zintuiglijke waarneming bevindt, het alomtegenwoordige, ondenkbare, onveranderlijke, onbeweeglijke en vaststaande — het onpersoonlijke begrip van de Absolute Waarheid — door de verschillende zintuigen te beheersen, door neutraal te zijn tegenover iedereen en door zich in te zetten voor ieders geluk, zulke personen zullen Mij uiteindelijk bereiken.

Betekenisverklaring

Zij die de Allerhoogste God, Kṛṣṇa, niet rechtstreeks vereren, maar die hetzelfde doel proberen te bereiken door een indirect proces, zullen uiteindelijk ook hetzelfde doel bereiken, namelijk Śrī Kṛṣṇa. Kṛṣṇa zegt: ‘Na vele levens zoekt de wijze zijn toevlucht bij Mij, wetend dat Vāsudeva alles is.’ Wie na vele levens tot complete kennis komt, geeft zich over aan Heer Kṛṣṇa. Wie de Allerhoogste God benadert volgens de methode die in dit vers weergegeven wordt, moet zijn zintuigen beheersen, iedereen dienen en zich inspannen voor het welzijn van alle wezens. Hieruit kunnen we afleiden dat we Heer Kṛṣṇa moeten benaderen, omdat er anders geen sprake is van perfecte bewustwording. Aan iemands volledige overgave aan Hem gaat vaak veel ascese vooraf.

Om de Superziel in de individuele ziel waar te nemen, moet men alle zintuiglijke activiteiten van zien, horen, proeven, aanraken, werken enz. stoppen. Dan kan men begrijpen dat de Allerhoogste Ziel overal aanwezig is. Wie zich hier eenmaal van bewust is, is geen enkel levend wezen vijandig gezind; hij ziet geen verschil tussen mens en dier, want hij ziet alleen de ziel en niet het uitwendig omhulsel. Maar voor een gewoon mens is deze methode van onpersoonlijke bewustwording heel moeilijk.

Tekst

kleśo ’dhika-taras teṣām
avyaktāsakta-cetasām
avyaktā hi gatir duḥkhaṁ
dehavadbhir avāpyate

Synoniemen

kleśaḥ — moeilijkheid; adhika-taraḥ — heel erg; teṣām — van hen; avyakta — aan het ongemanifesteerde; āsakta — gehecht; cetasām — zij van wie de geest; avyaktā — naar het ongemanifesteerde; hi — zeker; gatiḥ — vooruitgang; duḥkham — met moeite; deha-vadbhiḥ — door de belichaamde; avāpyate — wordt bereikt.

Vertaling

Voor personen van wie de geest gehecht is aan het ongemanifesteerde, onpersoonlijke aspect van de Allerhoogste, is het zeer moeizaam om vooruitgang te maken. Vorderingen maken langs die weg is altijd moeilijk voor hen die belichaamd zijn.

Betekenisverklaring

De groep van transcendentalisten die het pad van het ondenkbare, ongemanifesteerde, onpersoonlijke aspect van de Allerhoogste Heer volgen, worden jñāna-yogī’s genoemd, en personen die volledig Kṛṣṇa-bewust zijn en devotionele dienst aan de Heer verrichten, worden bhakti-yogī’s genoemd. Het verschil tussen jñāna-yoga en bhakti-yoga wordt hier exact beschreven. Het proces van jñāna-yoga is heel moeilijk, ook al leidt het uiteindelijk tot hetzelfde doel, terwijl het pad van bhakti-yoga, het proces waarbij men direct de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods dient, voor de belichaamde ziel gemakkelijker en natuurlijker is.

De individuele ziel is sinds onheuglijke tijden belichaamd. Het is erg moeilijk voor haar om enkel theoretisch te begrijpen dat ze niet het lichaam is. De bhakti-yogī aanvaardt daarom de Beeldgedaante van Kṛṣṇa als vererenswaardig, omdat er in de geest een lichamelijke opvatting verankerd ligt, die zo haar toepassing vindt. Het vereren van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods in Zijn gedaante in de tempel is natuurlijk geen afgodsverering. In de Vedische literatuur zijn er bewijzen te vinden dat verering saguṇa of nirguṇa kan zijn; dat wil zeggen dat de Allerhoogste respectievelijk wel en geen kenmerken heeft. Het vereren van de Beeldgedaante in de tempel is saguṇa-verering, want de Heer wordt er vertegenwoordigd door materiële elementen. Maar hoewel de gedaante van de Heer vertegenwoordigd wordt door materiële elementen, zoals steen, hout of olieverf, is deze in werkelijkheid niet materieel. Dat is de absolute aard van de Allerhoogste Heer.

Een globaal voorbeeld kan dit verduidelijken. Op straat komen we verscheidene brievenbussen tegen en wanneer we onze brieven in die bussen doen, zullen ze zonder problemen naar hun bestemming worden gebracht. Maar deze functie zal niet worden vervuld door zomaar een oude doos of een namaakbrievenbus die niet door het postkantoor erkend wordt. Op dezelfde manier heeft God een erkende vertegenwoordiger in de vorm van Zijn Beeldgedaante, die arcā-vigraha wordt genoemd. Deze arcā-vigraha is een incarnatie van de Allerhoogste Heer en God aanvaardt door deze gedaante diensten. De Heer is almachtig. Daarom kan Hij door deze incarnatie als arcā-vigraha de diensten van de toegewijde aanvaarden om het de geconditioneerde zielen gemakkelijk te maken.

Het is voor een toegewijde dus niet moeilijk om de Allerhoogste onmiddellijk en rechtstreeks te benaderen, maar voor hen die de onpersoonlijke methode van spirituele bewustwording volgen, is het pad uiterst moeilijk. Ze moeten de ongemanifesteerde vertegenwoordiging van de Allerhoogste door Vedische teksten als de upaniṣads begrijpen, de taal leren, gevoelens begrijpen die niet op waarneming gebaseerd zijn en ze moeten al deze processen verwezenlijken. Dit is voor een gewoon mens niet zo gemakkelijk.

Een Kṛṣṇa-bewust persoon die devotionele dienst verricht, kan zich heel gemakkelijk bewust worden van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, eenvoudig door begeleiding van de bonafide spiritueel leraar, eenvoudig door de Beeldgedaante op de voorgeschreven manier eerbetuigingen te brengen, eenvoudig door over de roem van de Heer te horen en eenvoudig door de overblijfselen van het voedsel dat aan de Heer geofferd is te eten. Het is ongetwijfeld zo dat impersonalisten onnodig een zeer moeilijk pad volgen, met als risico dat ze uiteindelijk niet tot bewustwording van de Absolute Waarheid komen. Maar de personalist benadert de Allerhoogste Persoonlijkheid rechtstreeks zonder risico, problemen of moeilijkheden. In het Śrīmad-Bhāgavatam staat iets soortgelijks. Er wordt daarin gezegd dat als men zich uiteindelijk aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods moet overgeven (dit proces van overgave wordt bhakti genoemd), maar zich in plaats daarvan inspant om te begrijpen wat wel en wat niet Brahman is en zijn hele leven op die manier doorbrengt, dat het resultaat dan zonder meer problemen geeft. Daarom wordt hier aangeraden zich niet op dit problematische pad van zelfrealisatie toe te leggen, omdat het uiteindelijke resultaat onzeker is.

Een levend wezen is eeuwig een individuele ziel en wanneer het wil opgaan in het spirituele geheel, dan zou het tot een besef van het eeuwigheids- en kennisaspect van zijn oorspronkelijke aard kunnen komen, maar niet tot een besef van het gelukzaligheidaspect. Door de genade van een toegewijde kan zo’n transcendentalist, die heel geleerd is in het proces van jñāna-yoga, tot bhakti-yoga, devotionele dienst, komen. Op dat moment wordt zijn langdurige beoefening van het impersonalisme ook problematisch, want hij is niet in staat om het idee op te geven. Een belichaamde ziel heeft het daarom altijd moeilijk met het ongemanifesteerde, zowel tijdens die beoefening als op het moment van bewustwording.

Iedere levende ziel is gedeeltelijk onafhankelijk en men moet ervan doordrongen zijn dat bewustwording van het ongemanifesteerde tegen de natuur van zijn spirituele, gelukzalige zelf ingaat. Men moet zich niet toeleggen op dit proces. Het proces van Kṛṣṇa-bewustzijn, dat wil zeggen volledig opgaan in devotionele dienst, is daarentegen het beste pad voor ieder individueel levend wezen. Wie deze devotionele dienst negeert, loopt gevaar een atheïst te worden. Het proces waarbij de aandacht alleen wordt gericht op het ongemanifesteerde, het ondenkbare, op dat wat zich buiten het bereik van de zintuigen bevindt, moet, zoals in dit vers al werd aangegeven, nooit worden aangemoedigd, zeker niet in deze tijd. Heer Kṛṣṇa raadt het niet aan.

Tekst

ye tu sarvāṇi karmāṇi
mayi sannyasya mat-parāḥ
ananyenaiva yogena
māṁ dhyāyanta upāsate
teṣām ahaṁ samuddhartā
mṛtyu-saṁsāra-sāgarāt
bhavāmi na cirāt pārtha
mayy āveśita-cetasām

Synoniemen

ye — zij die; tu — maar; sarvāṇi — alle; karmāṇi — activiteiten; mayi — aan Mij; sannyasya — opgevend; mat-parāḥ — gehecht aan Mij; ananyena — met onverdeelde aandacht; eva — zeker; yogena — door beoefening van zulke bhakti-yoga; mām — op Mij; dhyāyantaḥ — mediterend; upāsate — vereren; teṣām — van hen; aham — Ik; samuddhartā — de bevrijder; mṛtyu — van dood; saṁsāra — in het materiële bestaan; sāgarāt — uit de oceaan; bhavāmi — Ik word; na — niet; cirāt — na een lange tijd; pārtha — o zoon van Pṛthā; mayi — op Mij; āveśita — geconcentreerd; cetasām — zij van wie de geest.

Vertaling

Maar voor hen die Mij vereren, die al hun activiteiten aan Mij wijden, die Mij met onverdeelde aandacht toegewijd zijn, die devotionele dienst aan Mij verrichten en voortdurend op Mij mediteren door hun geest op Mij te richten, voor hen, o zoon van Pṛthā, ben Ik degene die hen zeer snel uit de oceaan van geboorte en dood bevrijd.

Betekenisverklaring

Hier wordt expliciet gezegd dat toegewijden heel fortuinlijk zijn, omdat de Heer hen al snel uit het materiële bestaan bevrijdt. In zuivere devotionele dienst komt men tot het besef dat God groot is en dat de individuele ziel ondergeschikt is aan Hem. Het is haar plicht om dienst te verrichten voor de Heer — doet ze dat niet, dan zal ze dienst aan māyā verrichten.

Eerder werd al gezegd dat de Allerhoogste Heer alleen door devotionele dienst kan worden begrepen. Men moet Hem daarom volledig toegewijd zijn. Om Kṛṣṇa te bereiken moet men zijn geest volledig op Hem concentreren. Men moet alleen voor Kṛṣṇa werken. Het maakt niet uit wat voor werk iemand verricht, als hij het maar alleen voor Kṛṣṇa doet; dat is het gewenste niveau van devotionele dienst. De toegewijde verlangt naar niets anders dan het tevredenstellen van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Het is zijn levensmissie om Kṛṣṇa tevreden te stellen en hij kan alles opofferen voor de voldoening van Kṛṣṇa, net zoals Arjuna deed in de Slag van Kurukṣetra. Het proces is heel eenvoudig: men kan zich aan zijn bepaalde voorgeschreven activiteiten wijden en tegelijkertijd Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare chanten. Dit transcendentale chanten zorgt ervoor dat de toegewijde aangetrokken raakt tot de Persoonlijkheid Gods. De Allerhoogste Heer belooft hier dat Hij een zuivere toegewijde die zo bezig is, zonder uitstel uit de oceaan van het materiële bestaan zal bevrijden.

Zij die gevorderd zijn in yoga kunnen door middel van de yogamethode de ziel naar eigen wens overbrengen naar willekeurig welke planeet. Anderen maken op verschillende manieren van deze gelegenheid gebruik, maar over de toegewijde wordt hier duidelijk gezegd dat de Heer hem Zelf tot Zich brengt. De toegewijde hoeft niet te wachten tot hij zeer gevorderd raakt om zichzelf naar de spirituele hemel over te brengen.

In de Varāha Purāṇa staat het volgende vers:

nayāmi paramaṁ sthānam
arcir-ādi-gatiṁ vinā
garuḍa-skandham āropya
yatheccham anivāritaḥ

De betekenis van dit vers is dat een toegewijde geen aṣṭāṅga-yoga hoeft te beoefenen om zijn ziel naar de spirituele planeten over te brengen. De Allerhoogste Heer neemt hiervoor Zelf de verantwoordelijkheid. Hij zegt hier duidelijk dat Hijzelf de bevrijder is. Een kind wordt volledig door zijn ouders verzorgd en daardoor bevindt het zich in een veilige situatie. Op dezelfde manier hoeft de toegewijde geen moeite te doen om zichzelf door het beoefenen van yoga naar andere planeten over te brengen. Integendeel, uit Zijn grote genade komt de Allerhoogste Heer, zittend op Zijn gevleugelde drager Garuḍa, en bevrijdt de toegewijde onmiddellijk van het materiële bestaan. Ook al worstelt iemand die in de oceaan is gevallen nog zo hard en al kan hij nog zo goed zwemmen, hij kan zichzelf niet redden. Maar als iemand hem uit het water oppikt, dan is hij gemakkelijk gered. Op dezelfde manier pikt de Heer de toegewijde op uit dit materiële bestaan. Men hoeft alleen dit gemakkelijke proces van Kṛṣṇa-bewustzijn te beoefenen en zich volledig in te zetten voor devotionele dienst. Ieder intelligent mens zou het proces van devotionele dienst altijd boven alle andere wegen moeten verkiezen. In het Nārāyaṇīya wordt dit als volgt bevestigd:

yā vai sādhana-sampattiḥ
puruṣārtha-catuṣṭaye
tayā vinā tad āpnoti
naro nārāyaṇāśrayaḥ

De betekenis van dit vers is dat men zich niet moet bezighouden met de verschillende methoden van resultaatgerichte activiteiten of het cultiveren van kennis door de methode van mentale speculatie. Wie toegewijd is aan de Allerhoogste Persoonlijkheid, kan alle voordelen behalen van andere yogamethoden, van speculatie, rituelen, offers, vrijgevigheid enz. Dat is de bijzondere zegening van devotionele dienst. Door eenvoudig de heilige naam van Kṛṣṇa te chanten — Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare — kan een toegewijde de allerhoogste bestemming gemakkelijk en opgewekt naderen, maar deze bestemming kan door geen enkel ander religieus proces worden bereikt.

De conclusie van de Bhagavad-gītā staat in het achttiende hoofdstuk:

sarva-dharmān parityajya
mām ekaṁ śaraṇaṁ vraja
ahaṁ tvāṁ sarva-pāpebhyo
mokṣayiṣyāmi mā śucaḥ

Men moet alle andere methoden van zelfrealisatie opgeven en alleen in Kṛṣṇa-bewustzijn devotionele dienst verrichten. Dat zal iemand in staat stellen om de hoogste perfectie van het leven te bereiken. Zo iemand hoeft geen rekening te houden met de zondige activiteiten van zijn vorige leven, omdat de Allerhoogste Heer hem volledig onder Zijn hoede neemt. Men moet daarom niet tevergeefs proberen zichzelf te bevrijden door spirituele bewustwording. Iedereen zou zijn toevlucht moeten nemen tot de allerhoogste, almachtige God, Kṛṣṇa. Dat is de hoogste volmaaktheid van het leven.

Tekst

mayy eva mana ādhatsva
mayi buddhiṁ niveśaya
nivasiṣyasi mayy eva
ata ūrdhvaṁ na saṁśayaḥ

Synoniemen

mayi — op Mij; eva — zeker; manaḥ — de geest; ādhatsva — hou gericht; mayi — op Mij; buddhim — intelligentie; niveśaya — betrek; nivasiṣyasi — je zult verblijven; mayi — in Mij; eva — zeker; ataḥ ūrdhvam — daarna; na — nooit; saṁśayaḥ — twijfel.

Vertaling

Richt je geest alleen op Mij, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, en gebruik al je intelligentie in Mijn dienst. Op die manier zul je ongetwijfeld altijd in Mij leven.

Betekenisverklaring

Iemand die devotionele dienst aan Heer Kṛṣṇa verricht, heeft een directe relatie met de Allerhoogste Heer; er bestaat dus geen twijfel over dat zijn positie van het begin af aan transcendentaal is. Een toegewijde leeft niet op het materiële vlak — hij leeft in Kṛṣṇa. De heilige naam van de Heer en de Heer verschillen niet van elkaar; wanneer een toegewijde Hare Kṛṣṇa chant, dan dansen Kṛṣṇa en Zijn interne energie op zijn tong. Wanneer hij voedsel aan Kṛṣṇa offert, aanvaardt Kṛṣṇa dit voedsel direct en de toegewijde raakt ‘ge-kṛṣṇa-iseerd’ door de overblijfselen te eten. Wie geen devotionele dienst verricht, kan niet begrijpen hoe dit alles werkt, hoewel het een proces is dat in de Bhagavad-gītā en in andere Vedische teksten wordt aangeraden.

Tekst

atha cittaṁ samādhātuṁ
na śaknoṣi mayi sthiram
abhyāsa-yogena tato
mām icchāptuṁ dhanañ-jaya

Synoniemen

atha — als, daarom; cittam — de geest; samādhātum — vestigen; na — niet; śaknoṣi — je bent in staat; mayi — op Mij; sthiram — onwankelbaar; abhyāsa-yogena — door de beoefening van devotionele dienst; tataḥ — dan; mām — Mij; icchā — een verlangen; āptum — krijgen; dhanam-jaya — o overwinnaar van rijkdom, Arjuna.

Vertaling

Beste Arjuna, o overwinnaar van rijkdom, als je niet in staat bent je geest met onverdeelde aandacht op Mij te concentreren, volg dan de regels en bepalingen van bhakti-yoga. Ontwikkel zo het verlangen om Me te bereiken.

Betekenisverklaring

In dit vers worden twee verschillende methoden van bhakti-yoga aangegeven. De eerste heeft betrekking op iemand die door transcendentale liefde werkelijk aantrekking voor de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, heeft ontwikkeld. De tweede methode is voor iemand die geen aantrekking voor de Allerhoogste Heer heeft ontwikkeld door transcendentale liefde. Voor deze tweede groep bestaan er verschillende voorgeschreven regels en bepalingen, die men kan volgen om uiteindelijk verheven te worden tot het niveau waarop men aangetrokken zal zijn tot Kṛṣṇa.

Bhakti-yoga houdt in dat men de zintuigen zuivert. Nu zijn de zintuigen in het materiële bestaan altijd onzuiver, omdat ze worden gebruikt voor zinsbevrediging. Maar door het beoefenen van bhakti-yoga kunnen deze zintuigen gezuiverd worden en in een gezuiverde staat komen ze direct in contact met de Allerhoogste Heer. In dit materiële bestaan mag ik dan op een bepaalde manier in dienst zijn bij een baas, maar ik dien die baas niet uit liefde. Ik dien hem uitsluitend om wat geld te verdienen. En de baas is ook niet vol liefde; hij betaalt me voor mijn diensten. Op die manier is er geen sprake van liefde. Maar in het spirituele leven moet men naar het zuivere niveau van liefde worden verheven. Dat niveau van liefde kan worden bereikt door devotionele dienst te beoefenen met de huidige zintuigen.

Deze liefde voor God is nu in een sluimerende toestand aanwezig in het hart van iedereen. En liefde voor God is daar op verschillende manieren aanwezig, maar ze is onzuiver door het contact met de materiële energie. Het hart moet gezuiverd worden van dit contact met de materiële energie en de sluimerende, natuurlijk liefde voor Kṛṣṇa moet worden opgewekt. Dat is het hele proces.

Om de regulerende principes van bhakti-yoga te beoefenen, moet men onder begeleiding van een deskundige spiritueel leraar bepaalde principes volgen: men moet ’s ochtends vroeg opstaan, een bad nemen, de tempel binnengaan en gebeden opzeggen en Hare Kṛṣṇa chanten, daarna bloemen plukken om aan de Beeldgedaante te offeren, eten koken om aan de Beeldgedaante te offeren, prasāda nemen enz. Er bestaan verschillende regels en bepalingen die men moet volgen. En men moet voortdurend van zuivere toegewijden de Bhagavad-gītā en het Śrīmad-Bhāgavatam horen. Het beoefenen hiervan kan iedereen helpen om het niveau van liefde voor God te bereiken; zo is men er zeker van dat men het koninkrijk van God zal bereiken. Het beoefenen van bhakti-yoga volgens de regels en bepalingen en onder begeleiding van een spiritueel leraar, zal iemand zeker tot het niveau van liefde voor God brengen.

Tekst

abhyāse ’py asamartho ’si
mat-karma-paramo bhava
mad-artham api karmāṇi
kurvan siddhim avāpsyasi

Synoniemen

abhyāse — in de beoefening van; api — zelfs als; asamarthaḥ — niet in staat; asi — jij bent; mat-karma — Mijn werk; paramaḥ — gewijd aan; bhava — word; mat-artham — in Mijn voordeel; api — zelfs; karmāṇi — werk; kurvan — verrichtend; siddhim — volmaaktheid; avāpsyasi — je zult bereiken.

Vertaling

Als je de regels van bhakti-yoga niet kunt volgen, probeer dan voor Mij te werken, want door voor Mij te werken zul je tot het niveau van volmaaktheid komen.

Betekenisverklaring

Wie zelfs niet in staat is om onder begeleiding van een spiritueel leraar de regulerende principes van bhakti-yoga te beoefenen, kan toch tot dit perfecte niveau worden gebracht door te werken voor de Allerhoogste Heer. Hoe iemand op die manier moet werken is al in de vijfenvijftigste tekst van het elfde hoofdstuk uitgelegd.

Men zou positief moeten staan tegenover het verspreiden van het Kṛṣṇa-bewustzijn. Veel toegewijden zijn bezig met het verspreiden van het Kṛṣṇa-bewustzijn en ze hebben hulp nodig. Dus zelfs iemand die de regulerende principes van bhakti-yoga niet rechtstreeks kan beoefenen, kan proberen zulk werk te ondersteunen. Elke inspanning vergt land, geld, organisatie en arbeid. Net zoals men voor een bedrijf een vestigingsplaats, een bepaalde hoeveelheid beschikbaar kapitaal, arbeid en een organisatie voor uitbreiding nodig heeft, zo is dit alles ook nodig voor dienst aan Kṛṣṇa. Het enige verschil is dat iemand die door materialisme beïnvloed wordt, voor zinsbevrediging werkt. Maar datzelfde werk kan ook gedaan worden om Kṛṣṇa tevreden te stellen — dat is spirituele activiteit. Wie voldoende geld heeft, kan helpen met het bouwen van een kantoor of een tempel om het Kṛṣṇa-bewustzijn te verspreiden. Of hij kan helpen met het bekostigen van publicaties. Er zijn verschillende soorten activiteiten en men zou belangstelling moeten hebben voor die activiteiten. Wie de resultaten van zijn activiteiten niet kan offeren, zou er toch zeker een bepaald percentage van kunnen afstaan voor het verspreiden van het Kṛṣṇa-bewustzijn. Dit vrijwillig dienen van het doel van het Kṛṣṇa-bewustzijn helpt om een hoger niveau van liefde voor God te bereiken, waarna men volmaakt wordt.

Tekst

athaitad apy aśakto ’si
kartuṁ mad-yogam āśritaḥ
sarva-karma-phala-tyāgaṁ
tataḥ kuru yatātmavān

Synoniemen

atha — zelfs als; etat — dit; api — ook; aśaktaḥ — niet in staat; asi — je bent; kartum — te verrichten; mat — aan Mij; yogam — in devotionele dienst; āśritaḥ — toevlucht nemend; sarva-karma — van alle activiteiten; phala — van de resultaten; tyāgam — onthechting; tataḥ — dan; kuru — doe; yata-ātma-vān — met zelfbeheersing.

Vertaling

Maar ben je niet in staat om in dat bewustzijn voor Me te werken, probeer dan afstand te doen van alle resultaten van je werk en probeer zelfbeheerst te zijn.

Betekenisverklaring

Het kan zijn dat iemand zelfs niet in staat is om sympathie op te brengen voor de activiteiten van het Kṛṣṇa-bewustzijn door sociale of religieuze overwegingen of door familieaangelegenheden of door andere belemmeringen. Wanneer iemand zich rechtstreeks met de activiteiten van het Kṛṣṇa-bewustzijn bezighoudt, kunnen familieleden bezwaren hebben of er kunnen tal van andere moeilijkheden zijn. Wie een dergelijk probleem heeft, wordt aangeraden om het gezamenlijke resultaat van zijn activiteiten aan een goed doel te schenken. Zulke handelingen worden in de Vedische teksten beschreven; er zijn veel beschrijvingen van offers en bepaalde handelingen van puṇya of speciale activiteiten waardoor het resultaat van iemands vorige activiteit gebruikt kan worden. Op die manier kan men geleidelijk aan verheven worden tot een toestand van kennis.

We zien ook dat iemand die zelfs niet geïnteresseerd is in Kṛṣṇa-bewuste activiteiten, uit liefdadigheid schenkingen doet aan ziekenhuizen of een andere sociale instelling en zo de zuurverdiende resultaten van zijn activiteiten opgeeft. Dat is hetzelfde wat ook in dit vers wordt aangeraden, want door de resultaten van zijn activiteiten af te staan, zal men geleidelijk aan zeker zijn geest zuiveren en in die zuivere geestestoestand in staat zijn het Kṛṣṇa-bewustzijn te begrijpen. Het Kṛṣṇa-bewustzijn is natuurlijk van geen enkele andere ervaring afhankelijk, want het proces van Kṛṣṇa-bewustzijn op zichzelf kan iemands geest zuiveren, maar als er belemmeringen zijn wat betreft het aanvaarden van het Kṛṣṇa-bewustzijn, dan kan men proberen de resultaten van zijn activiteiten af te staan. Op die manier zou men actief kunnen zijn op het gebied van sociale dienstverlening, maatschappelijk werk, zich opofferen voor zijn land of zich ervoor nuttig maken enz. om zo op een dag tot het niveau van zuivere devotionele dienst aan de Allerhoogste Heer te komen.

In de Bhagavad-gītā (18.46) vinden we de uitspraak: yataḥ pravṛttir bhū-tānām — wanneer iemand besluit om offers te brengen voor het allerhoogste doel, zelfs al weet hij niet dat het allerhoogste doel Kṛṣṇa is, dan zal hij door deze methode van offeren geleidelijk aan begrijpen dat Kṛṣṇa dat allerhoogste doel is.

Tekst

śreyo hi jñānam abhyāsāj
jñānād dhyānaṁ viśiṣyate
dhyānāt karma-phala-tyāgas
tyāgāc chāntir anantaram

Synoniemen

śreyaḥ — beter; hi — zeker; jñānam — kennis; abhyāsāt — dan beoefening; jñānāt — dan kennis; dhyānam — meditatie; viśiṣyate — wordt beter geacht; dhyānāt — dan meditatie; karma-phala-tyāgaḥ — onthechting van de resultaten van resultaatgerichte activiteit; tyāgāt — door zulke onthechting; śāntiḥ — vrede; anantaram — daarna.

Vertaling

Wanneer je dat niet in praktijk kunt brengen, houd je dan bezig met het cultiveren van kennis. Maar beter dan kennis is meditatie en beter dan meditatie is onthechting van de vruchten van je activiteiten, want door zulke onthechting kun je tot gemoedsrust komen.

Betekenisverklaring

In vorige verzen werd gezegd dat er twee verschillende soorten devotionele dienst zijn, namelijk het pad van regulerende principes en het pad van volledige gehechtheid in liefde voor de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Voor hen die eigenlijk niet in staat zijn de principes van het Kṛṣṇa-bewustzijn te volgen, is het beter om kennis te cultiveren, want door kennis kan men zijn werkelijke positie begrijpen. Geleidelijk aan zal deze kennis zich ontwikkelen tot meditatie. Door middel van meditatie is het mogelijk de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods via een geleidelijk proces te leren begrijpen.

Er bestaan methoden waardoor men leert inzien dat men zelf de allerhoogste is en dat type meditatie heeft de voorkeur als men niet in staat is devotionele dienst te verrichten. Voor wie niet in staat is om zo te mediteren, zijn er voorgeschreven plichten, zoals de plichten die de Vedische literatuur aan brāhmaṇa’s, kṣatriya’s, vaiśya’s en śūdra’s oplegt en die we in het laatste hoofdstuk van de Bhagavad-gītā zullen vinden. Maar wat iemands voorgeschreven plicht ook is, men moet het resultaat of de vruchten van zijn arbeid afstaan; dit betekent dat men het resultaat van karma voor een goed doel moet gebruiken.

Samenvattend kunnen we zeggen dat er twee methoden zijn om de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, het hoogste doel, te bereiken: de methode van geleidelijke ontwikkeling en de rechtstreekse methode. Devotionele dienst in Kṛṣṇa-bewustzijn is de rechtstreekse methode en de andere methode houdt in dat men de vruchten van zijn activiteiten afstaat. Vervolgens kan men tot het niveau van kennis komen, daarna tot het niveau van meditatie, daarna tot het niveau waarop men de Superziel begrijpt, en daarna tot het niveau van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Men kan het geleidelijke pad of het rechtstreekse pad volgen. Niet iedereen kan het rechtstreekse pad volgen en daarom is de indirecte methode ook goed. Maar men moet wel begrijpen dat de indirecte methode niet aan te raden was voor Arjuna, omdat hij zich al op het niveau van liefdevolle devotionele dienst aan de Allerhoogste Heer bevond. Het is bedoeld voor anderen, die niet op dat niveau zijn; zij moeten de geleidelijke methode volgen van onthechting, kennis, meditatie en het zich bewust worden van Brahman en de Superziel. Maar de Bhagavad-gītā legt de nadruk op de rechtstreekse methode. Iedereen wordt aangeraden zich toe te leggen op de rechtstreekse methode en zich over te geven aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa.

Tekst

adveṣṭā sarva-bhūtānāṁ
maitraḥ karuṇa eva ca
nirmamo nirahaṅkāraḥ
sama-duḥkha-sukhaḥ kṣamī
santuṣṭaḥ satataṁ yogī
yatātmā dṛḍha-niścayaḥ
mayy arpita-mano-buddhir
yo mad-bhaktaḥ sa me priyaḥ

Synoniemen

adveṣṭā — niet vijandig; sarva-bhūtānām — naar alle levende wezens; maitraḥ — vriendelijk; karuṇaḥ — goedaardig; eva — zeker; ca — en; nirmamaḥ — zonder gevoelens van eigenaarschap; nirahaṅkāraḥ — zonder vals ego; sama — gelijkmoedig; duḥkha — in ellende; sukhaḥ — en geluk; kṣamī — vergevens-gezind; santuṣṭaḥ — tevreden; satatam — altijd; yogī — iemand die devotionele dienst verricht; yata-ātmā — zelfbeheerst; dṛḍha-niścayaḥ — met vastberaden-heid; mayi — op Mij; arpita — bezig met; manaḥ — geest; buddhiḥ — en intelligentie; yaḥ — iemand die; mat-bhaktaḥ — Mijn toegewijde; saḥ — hij; me — Mij; priyaḥ — dierbaar.

Vertaling

Hij die niet vijandig is, maar een goede vriend is van alle levende wezens, die zichzelf niet als een eigenaar beschouwt en vrij is van vals ego, die zowel in geluk als ellende gelijkmoedig blijft, die verdraagzaam, altijd tevreden en beheerst is, die met vastberadenheid en met zijn geest en intelligentie op Mij gericht devotionele dienst verricht — zo’n toegewijde van Mij is Me zeer dierbaar.

Betekenisverklaring

Terugkomend op het punt van zuivere devotionele dienst beschrijft de Heer in deze twee verzen de transcendentale eigenschappen van een zuivere toegewijde. Een zuivere toegewijde is onder geen enkele omstandigheid verstoord. Hij is evenmin iemand anders vijandig gezind. En evenmin wordt de toegewijde de vijand van zijn vijand. Hij denkt: ‘Deze persoon gedraagt zich als mijn vijand door mijn eigen wandaden in het verleden. Het is daarom beter te lijden dan te protesteren.’ In het Śrīmad-Bhāgavatam (10.14.8) wordt gezegd: tat te ’nukampāṁ susamī-kṣamāṇo bhuñjāna evātma-kṛtaṁ vipākam. Telkens wanneer een toegewijde lijdt of in moeilijkheden raakt, ziet hij dat als de genade van de Heer. Hij denkt: ‘Door mijn vroegere wandaden zou ik veel, veel meer moeten lijden dan ik nu doe. Het is dus door de genade van de Allerhoogste Heer dat ik niet alle straf krijg die ik verdien. Door de genade van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods krijg ik alleen maar een beetje.’ Hij is daarom altijd kalm, zwijgzaam en geduldig, ondanks veel moeilijke of pijnlijke omstandigheden. Een toegewijde is verder altijd vriendelijk voor iedereen, zelfs voor zijn vijand.

Nirmama betekent dat een toegewijde niet veel belang hecht aan de pijn en problemen die te maken hebben met het lichaam, omdat hij heel goed weet dat hij dit materiële lichaam niet is. Hij identificeert zich niet met dit lichaam; daarom is hij vrij van vals ego en gelijkmoedig in geluk en verdriet. Hij is verdraagzaam en tevreden met alles wat door de genade van de Allerhoogste Heer op zijn pad komt. Hij is er nooit op uit om iets door grote inspanningen te bereiken; daarom is hij altijd vrolijk. Hij is de perfecte mysticus, want hij is verankerd in de instructies die hij van de spiritueel leraar gekregen heeft, en omdat hij zijn zintuigen onder controle heeft, is hij vastberaden. Hij wordt niet door ongeldige argumenten op andere gedachten gebracht, omdat niemand hem van zijn sterke vastberadenheid om devotionele dienst te verrichten kan afbrengen. Hij is er volledig van doordrongen dat Kṛṣṇa de eeuwige Heer is en daarom kan niemand hem verstoren. Al deze eigenschappen stellen hem in staat zijn geest en intelligentie volkomen op de Allerhoogste Heer te concentreren. Zo’n niveau van devotionele dienst is ongetwijfeld heel zeldzaam, maar een toegewijde komt tot dat niveau door de regulerende principes van devotionele dienst te volgen. Bovendien zegt de Heer dat zo’n toegewijde Hem zeer dierbaar is, want de Heer is altijd tevreden met al zijn activiteiten in volledig Kṛṣṇa-bewustzijn.

Tekst

yasmān nodvijate loko
lokān nodvijate ca yaḥ
harṣāmarṣa-bhayodvegair
mukto yaḥ sa ca me priyaḥ

Synoniemen

yasmāt — van wie; na — nooit; udvijate — worden verontrust; lokaḥ — mensen; lokāt — van mensen; na — nooit; udvijate — wordt verstoord; ca — ook; yaḥ — iedereen die; harṣa — van vreugde; amarṣa — verdriet; bhaya — angst; udvegaiḥ — en ongerustheid; muktaḥ — bevrijd; yaḥ — wie; saḥ — hij; ca — en; me — Mij; priyaḥ — zeer dierbaar.

Vertaling

Hij die niemand in moeilijkheden brengt, door niemand verstoord kan worden en evenwichtig blijft in geluk, verdriet, angst en ongerustheid, is Me zeer dierbaar.

Betekenisverklaring

Hier worden enkele van de eigenschappen van een toegewijde verder beschreven. Niemand wordt in moeilijkheden gebracht door zo’n toegewijde of ervaart door zijn toedoen zorgen, angst of ontevredenheid. Omdat een toegewijde vriendelijk is voor iedereen, handelt hij niet op een manier die anderen in moeilijkheden brengt. Aan de andere kant is het ook zo dat een toegewijde niet verstoord is wanneer anderen hem in moeilijkheden proberen te brengen. Door de genade van de Heer is hij zo geoefend, dat hij onverstoord blijft tijdens alle onrust om hem heen. Omdat een toegewijde werkelijk opgaat in Kṛṣṇa-bewustzijn en devotionele dienst, kunnen zulke materiële omstandigheden hem niet deren. Over het algemeen is een materialistisch persoon zeer gelukkig wanneer er iets is voor zijn zinsbevrediging en zijn lichaam, maar wanneer hij ziet dat anderen iets voor hun zinsbevrediging hebben en hij niet, dan voelt hij zich somber en is hij jaloers. Wanneer hij de wraak van een vijand verwacht, is hij angstig en wanneer hij iets niet met succes kan volbrengen, wordt hij neerslachtig. Een toegewijde, die altijd boven al deze verstoringen staat, is Kṛṣṇa zeer dierbaar.

Tekst

anapekṣaḥ śucir dakṣa
udāsīno gata-vyathaḥ
sarvārambha-parityāgī
yo mad-bhaktaḥ sa me priyaḥ

Synoniemen

anapekṣaḥ — neutraal; śuciḥ — zuiver; dakṣaḥ — bekwaam; udāsīnaḥ — vrij van zorgen; gata-vyathaḥ — van alle pijn bevrijd; sarva-āram-bha — van alle ondernemingen; parityāgī — iemand die zich onthecht; yaḥ — wie; mat-bhaktaḥ — Mijn toegewijde; saḥ — hij; me — Mij; priyaḥ — zeer dierbaar.

Vertaling

Die toegewijde van Mij die niet afhankelijk is van de geijkte gang van zaken, die zuiver en bekwaam is, die geen zorgen heeft, die vrij is van alle pijn en geen resultaten meer nastreeft, is Mij zeer dierbaar.

Betekenisverklaring

Een toegewijde kan soms geld aangeboden krijgen, maar hij moet er niet teveel moeite voor doen het te krijgen. Wanneer er door de genade van de Allerhoogste vanzelf geld naar hem toekomt, dan raakt hij daardoor niet opgewonden. Vanzelfsprekend neemt een toegewijde minstens twee keer per dag een bad en staat hij ’s ochtends vroeg op voor devotionele dienst. Op die manier is hij van nature zowel vanbinnen als vanbuiten zuiver. Een toegewijde is altijd bekwaam, omdat hij volledig begrijpt wat de essentie van alle activiteiten van het leven is en omdat hij overtuigd is van de gezaghebbende heilige teksten. Een toegewijde is nooit partijdig en is daarom onbezorgd. Hij is vrij van alle pijn, want hij is vrij van alle benamingen; hij weet dat dit lichaam een benaming is, dus als er lichamelijke pijn is, is hij er vrij van. De zuivere toegewijde doet geen moeite voor iets wat tegen de principes van devotionele dienst ingaat. Bijvoorbeeld, het vergt veel energie om een groot gebouw te bouwen en een toegewijde houdt zich er niet mee bezig als hij er geen vooruitgang mee maakt in devotionele dienst. Hij kan een tempel bouwen voor de Heer en hij kan daarvoor allerlei soorten zorgen op zich nemen, maar hij zal geen groot huis bouwen voor zijn persoonlijke relaties.

Tekst

yo na hṛṣyati na dveṣṭi
na śocati na kāṅkṣati
śubhāśubha-parityāgī
bhaktimān yaḥ sa me priyaḥ

Synoniemen

yaḥ — iemand die; na — nooit; hṛṣyati — zich verheugt; na — nooit; dveṣṭi — verdriet heeft; na — nooit; śocati — treurt; na — nooit; kāṅkṣati — verlangt; śubha — van het gunstige; aśubha — en het ongunstige; parityāgī — iemand die zich onthecht; bhakti-mān — toegewijde; yaḥ — iemand die; saḥ — hij is; me — Mij; priyaḥ — dierbaar.

Vertaling

Hij die zich niet verheugt en evenmin verdriet heeft, die niet treurt en niets verlangt en zich zowel van gunstige als ongunstige dingen onthecht — zo’n toegewijde is Mij zeer dierbaar.

Betekenisverklaring

Een zuivere toegewijde is niet gelukkig of bedroefd door materiële winst of verlies. Hij is evenmin gelukkig wanneer hij een zoon of een discipel krijgt en hij is ook niet bedroefd wanneer hij deze niet krijgt. Wanneer hij iets verliest wat hem zeer dierbaar is, dan treurt hij niet. Hij is ook niet bedroefd wanneer hij niet krijgt wat hij verlangt. Hij blijft in zijn transcendentale positie wanneer hij geconfronteerd wordt met allerlei soorten gunstige, ongunstige en zondige activiteiten. Hij is bereid allerlei soorten risico’s te nemen om de Allerhoogste Heer tevreden te stellen. Niets vormt een belemmering in het vervullen van zijn devotionele dienst. Zo’n toegewijde is Kṛṣṇa zeer dierbaar.

Tekst

samaḥ śatrau ca mitre ca
tathā mānāpamānayoḥ
śītoṣṇa-sukha-duḥkheṣu
samaḥ saṅga-vivarjitaḥ
tulya-nindā-stutir maunī
santuṣṭo yena kenacit
aniketaḥ sthira-matir
bhaktimān me priyo naraḥ

Synoniemen

samaḥ — gelijk; śatrau — tegenover een vijand; ca — ook; mitre — tegenover een vriend; ca — ook; tathā — zo; māna — in eer; apamānayoḥ — en schande; śīta — in kou; uṣṇa — hitte; sukha — geluk; duḥkheṣu — en ellende; samaḥ — gelijkmoedig; saṅga-vivarjitaḥ — vrij van alle omgang; tulya — gelijk; nindā — belastering; stutiḥ — en verheerlijking; maunī — zwijgzaam; santuṣṭaḥ — tevreden; yena kenacit — met alles; aniketaḥ — geen verblijfplaats hebbend; sthira — gegrond; matiḥ — vastberadenheid; bhakti-mān — vol devotie bezig; me — Mij; priyaḥ — dierbaar; naraḥ — een mens.

Vertaling

Hij die onpartijdig is ten opzichte van vriend en vijand, die onaangedaan is door eer en schande, hitte en kou, geluk en ellende, roem en beruchtheid, die altijd vrij is van slecht gezelschap, die altijd zwijgzaam is en tevreden met alles, die geen vaste verblijfplaats heeft, die gegrond is in kennis en bezig is met devotionele dienst aan Mij — zo iemand is Me zeer dierbaar.

Betekenisverklaring

Een toegewijde is altijd vrij van verkeerd gezelschap. Soms wordt iemand geprezen en soms wordt iemand honend bespot; dat is de aard van de menselijke samenleving. Maar een toegewijde is altijd onaangedaan door onnatuurlijke eer en schande, verdriet of geluk. Hij is heel geduldig. Hij spreekt over niets anders dan onderwerpen die met Kṛṣṇa te maken hebben; daarom wordt hij zwijgzaam genoemd. Zwijgzaam zijn betekent niet dat men niet mag spreken. Zwijgzaam betekent dat men geen onzin moet spreken. Men moet alleen over essentiële dingen spreken en een toegewijde spreekt op de wezenlijkste manier wanneer hij in het belang van de Allerhoogste Heer spreekt. Een toegewijde is in alle omstandigheden gelukkig; soms krijgt hij heel smakelijk voedsel en soms ook niet, maar hij is tevreden. Hij geeft ook niets om faciliteiten voor zijn verblijf. Soms kan het zijn dat hij onder een boom leeft en soms gebeurt het dat hij in een vorstelijk gebouw woont; hij voelt zich door geen van beide aangetrokken. Hij wordt standvastig genoemd, omdat hij gegrond is in zijn vastberadenheid en kennis.

In de beschrijvingen van de eigenschappen van een toegewijde komen we soms herhalingen tegen, maar dit is alleen om te benadrukken dat een toegewijde al deze eigenschappen moet verwerven. Zonder goede eigenschappen kan men geen zuivere toegewijde zijn. Harāv abhaktasya kuto mahad-guṇāḥ: wie geen toegewijde is, heeft geen goede eigenschappen. Wie erkend wil worden als een goede toegewijde, moet de juiste eigenschappen ontwikkelen. Natuurlijk hoeft hij geen grote inspanningen te verrichten om deze eigenschappen op andere manieren te verwerven, want zijn Kṛṣṇa-bewuste bezigheden en devotionele dienst helpen hem deze vanzelf te ontwikkelen.

Tekst

ye tu dharmāmṛtam idaṁ
yathoktaṁ paryupāsate
śraddadhānā mat-paramā
bhaktās te ’tīva me priyāḥ

Synoniemen

ye — zij die; tu — maar; dharma — van religie; amṛtam — nectar; idam — deze; yathā — zoals; uktam — gesproken; paryupāsate — zich volledig toeleggen op; śraddadhānāḥ — met geloof, vertrouwen; mat-paramāḥ — Mij, de Allerhoogste Heer, als alles beschouwend; bhaktāḥ — toegewijden; te — zij; atīva — heel erg; me — Mij; priyāḥ — dierbaar.

Vertaling

Zij die dit onvergankelijke pad van devotionele dienst volgen, die zich er vol vertrouwen volledig op toeleggen en Mij tot het hoogste doel maken, zijn Me zeer, zeer dierbaar.

Betekenisverklaring

In dit hoofdstuk, vanaf tekst twee tot het eind — van mayy āveśya mano ye mām (‘het concentreren van de geest op Mij’) tot ye tu dhar-māmṛtam idam (‘deze religie van eeuwige bezigheid’) — heeft de Allerhoogste Heer de methoden van transcendentale dienst uitgelegd om dichter bij Hem te komen. Zulke methoden zijn de Heer zeer dierbaar en Hij aanvaardt de persoon die deze methoden volgt.

Op de vraag van Arjuna wie beter is — hij die het pad van het onpersoonlijk Brahman volgt of hij die persoonlijke dienst aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods verricht — gaf de Heer hem zo’n duidelijk antwoord, dat er geen twijfel over kan bestaan dat devotionele dienst aan de Persoonlijkheid Gods de beste van alle methoden van spirituele bewustwording is. Met andere woorden, in dit hoofdstuk werd vastgesteld dat men door goed gezelschap gehechtheid aan zuivere devotionele dienst ontwikkelt; men aanvaardt daardoor een bonafide spiritueel leraar en begint met geloof, gehechtheid en devotie van hem te horen. Men begint te chanten en de regulerende principes van devotionele dienst te volgen, waardoor men betrokken raakt in transcendentale devotionele dienst aan de Heer. Dat is het pad dat in dit hoofdstuk wordt aangeraden. Er bestaat daarom geen twijfel over dat devotionele dienst het enige absolute pad is voor zelfrealisatie, voor het bereiken van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.

Het concept van de onpersoonlijke Allerhoogste Absolute Waarheid, dat in dit hoofdstuk is beschreven, wordt aangeraden tot het moment dat men zich overgeeft aan zelfrealisatie. Met andere woorden, zolang men niet de kans heeft om met een zuivere toegewijde om te gaan, kan het onpersoonlijke concept nuttig zijn. Met het concept van een onpersoonlijke Absolute Waarheid zal men actief zijn zonder zelfzuchtige resultaten en zal men mediteren en kennis cultiveren om het spirituele en het materiële te begrijpen. Dit is noodzakelijk zolang men niet in het gezelschap van een zuivere toegewijde is. Maar als een fortuinlijk persoon direct een verlangen ontwikkelt om Kṛṣṇa-bewust te leven door zuivere devotionele dienst, dan hoeft hij geen stapsgewijze vorderingen in spirituele bewustwording te maken. Devotionele dienst, die in de middelste zes hoofdstukken van de Bhagavad-gītā beschreven is, is aangenamer. Men hoeft zich niet druk te maken over het veiligstellen van dingen om zijn lichaam en ziel bij elkaar te houden, omdat alles door de genade van de Heer vanzelf in orde komt.

Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het twaalfde hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘Devotionele dienst’.