Skip to main content

Hoofdstuk 11

Chapter Eleven

DE KOSMISCHE GEDAANTE

The Universal Form

TEXT 1:
Arjuna zei: Door te luisteren naar het onderricht dat Je me zo welwillend gegeven hebt over deze meest vertrouwelijke spirituele onderwerpen, is mijn illusie nu verdreven.
TEXT 1:
Arjuna said: By my hearing the instructions You have kindly given me about these most confidential spiritual subjects, my illusion has now been dispelled.
TEXT 2:
O lotus-ogige, ik heb uitvoerig van Je gehoord over het verschijnen en verdwijnen van alle levende wezens en ik ben me bewust geworden van Je onvergankelijke glorie.
TEXT 2:
O lotus-eyed one, I have heard from You in detail about the appearance and disappearance of every living entity and have realized Your inexhaustible glories.
TEXT 3:
O grootste van alle persoonlijkheden, o allerhoogste gedaante, hoewel ik Je hier voor me zie zoals Je werkelijk bent, zoals Je Jezelf hebt beschreven, zou ik willen zien hoe Je deze kosmos bent binnengegaan. Die gedaante van Je wil ik zien.
TEXT 3:
O greatest of all personalities, O supreme form, though I see You here before me in Your actual position, as You have described Yourself, I wish to see how You have entered into this cosmic manifestation. I want to see that form of Yours.
TEXT 4:
Als Je denkt dat ik in staat ben om Je kosmische gedaante te aanschouwen, o Heer, o meester van alle mystieke kracht, toon me dan alsjeblieft dat oneindige, universele Zelf.
TEXT 4:
If You think that I am able to behold Your cosmic form, O my Lord, O master of all mystic power, then kindly show me that unlimited universal Self.
TEXT 5:
De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, o zoon van Pṛthā, aanschouw nu Mijn volheden, honderdduizenden verschillende goddelijke en veelkleurige gedaanten.
TEXT 5:
The Supreme Personality of Godhead said: My dear Arjuna, O son of Pṛthā, see now My opulences, hundreds of thousands of varied divine and multicolored forms.
TEXT 6:
O beste onder de Bhārata’s, zie hier de verschillende gedaanten van Āditya’s, Vasu’s, Rudra’s, Aśvinī-kumāra’s en alle andere halfgoden. Aanschouw de vele wonderbaarlijke dingen die niemand ooit eerder gezien of gehoord heeft.
TEXT 6:
O best of the Bhāratas, see here the different manifestations of Ādityas, Vasus, Rudras, Aśvinī-kumāras and all the other demigods. Behold the many wonderful things which no one has ever seen or heard of before.
TEXT 7:
O Arjuna, aanschouw in īīn oogopslag alles wat je wilt zien in dit lichaam van Mij! Deze kosmische gedaante kan je alles laten zien wat je nu en in de toekomst ook maar verlangt te zien. Alles — zowel het bewegende als het niet-bewegende — is hier volledig aanwezig, op īīn plaats.
TEXT 7:
O Arjuna, whatever you wish to see, behold at once in this body of Mine! This universal form can show you whatever you now desire to see and whatever you may want to see in the future. Everything – moving and nonmoving – is here completely, in one place.
TEXT 8:
Maar met de ogen die je nu hebt, kun je Me niet zien. Daarom geef Ik je goddelijke ogen. Aanschouw Mijn mystieke volheid!
TEXT 8:
But you cannot see Me with your present eyes. Therefore I give you divine eyes. Behold My mystic opulence!
TEXT 9:
Sañjaya zei: O koning, nadat Hij deze woorden gesproken had, toonde de Allerhoogste Heer van alle mystieke kracht, de Persoonlijkheid Gods, Zijn kosmische gedaante aan Arjuna.
TEXT 9:
Sañjaya said: O King, having spoken thus, the Supreme Lord of all mystic power, the Personality of Godhead, displayed His universal form to Arjuna.
TEXTS 10-11:
Arjuna zag in die kosmische gedaante ontelbare monden, ontelbare ogen en ontelbare verbazingwekkende verschijningen. De gedaante droeg vele hemelse sieraden en vele opgeheven goddelijke wapens. Hij droeg hemelse bloemenslingers en gewaden en Zijn lichaam was met vele goddelijke balsems gezalfd. Alles was wonderbaarlijk, schitterend, onbegrensd en breidde zich overal voortdurend uit.
TEXTS 10-11:
Arjuna saw in that universal form unlimited mouths, unlimited eyes, unlimited wonderful visions. The form was decorated with many celestial ornaments and bore many divine upraised weapons. He wore celestial garlands and garments, and many divine scents were smeared over His body. All was wondrous, brilliant, unlimited, all-expanding.
TEXT 12:
Wanneer vele duizenden zonnen tegelijkertijd aan de hemel zouden verschijnen, zou hun straling misschien te vergelijken zijn met de stralengloed van de Allerhoogste Persoon in die kosmische gedaante.
TEXT 12:
If hundreds of thousands of suns were to rise at once into the sky, their radiance might resemble the effulgence of the Supreme Person in that universal form.
TEXT 13:
Op dat moment kon Arjuna in de kosmische gedaante van de Heer de oneindige expansies van het universum op īīn plaats bij elkaar zien, ook al waren deze in vele, vele duizenden verdeeld.
TEXT 13:
At that time Arjuna could see in the universal form of the Lord the unlimited expansions of the universe situated in one place although divided into many, many thousands.
TEXT 14:
Daarop boog Arjuna, overweldigd door verwondering en verbazing en met zijn haar recht overeind, het hoofd om zijn eerbetuigingen te brengen en hij begon met gevouwen handen te bidden tot de Allerhoogste Heer.
TEXT 14:
Then, bewildered and astonished, his hair standing on end, Arjuna bowed his head to offer obeisances and with folded hands began to pray to the Supreme Lord.
TEXT 15:
Arjuna zei: Mijn dierbare Heer Kṛṣṇa, in Je lichaam zie ik alle halfgoden en verschillende andere soorten levende wezens bij elkaar. Ik zie Brahmā, die op de lotusbloem zit, en ook Heer Śiva, alle wijzen en goddelijke slangen.
TEXT 15:
Arjuna said: My dear Lord Kṛṣṇa, I see assembled in Your body all the demigods and various other living entities. I see Brahmā sitting on the lotus flower, as well as Lord Śiva and all the sages and divine serpents.
TEXT 16:
O Heer van het universum, o kosmische gedaante, in Je lichaam zie ik overal, zonder einde, ontelbare armen, buiken, monden en ogen verspreid. Ik zie in Jou geen einde, geen midden en geen begin.
TEXT 16:
O Lord of the universe, O universal form, I see in Your body many, many arms, bellies, mouths and eyes, expanded everywhere, without limit. I see in You no end, no middle and no beginning.
TEXT 17:
Je gedaante is moeilijk te zien door de verblindende gloed die ze als een laaiend vuur of als de onmetelijke zonneschijn aan alle kanten uitstraalt. En toch kan ik deze stralende gedaante overal zien, gesierd met verschillende kronen, knotsen en discussen.
TEXT 17:
Your form is difficult to see because of its glaring effulgence, spreading on all sides, like blazing fire or the immeasurable radiance of the sun. Yet I see this glowing form everywhere, adorned with various crowns, clubs and discs.
TEXT 18:
Jij bent het hoogste en voornaamste doel. Je bent de uiteindelijke rustplaats van dit hele universum. Je bent onuitputtelijk, de oudste, de instandhouder van de eeuwige religie en de Persoonlijkheid Gods. Dit is mijn mening.
TEXT 18:
You are the supreme primal objective. You are the ultimate resting place of all this universe. You are inexhaustible, and You are the oldest. You are the maintainer of the eternal religion, the Personality of Godhead. This is my opinion.
TEXT 19:
Je hebt begin, midden noch einde. Je glorie is onbegrensd. Je hebt talloze armen en de zon en maan zijn Je ogen. Ik zie laaiend vuur uit Je mond komen en met Je eigen uitstraling verzeng Je dit hele universum.
TEXT 19:
You are without origin, middle or end. Your glory is unlimited. You have numberless arms, and the sun and moon are Your eyes. I see You with blazing fire coming forth from Your mouth, burning this entire universe by Your own radiance.
TEXT 20:
Hoewel Je īīn bent, doordring Je de hemel, de planeten en alle ruimte ertussen. O verhevene, het zien van deze wonderbaarlijke en angstaan-jagende gedaante vervult alle planetenstelsels met angst.
TEXT 20:
Although You are one, You spread throughout the sky and the planets and all space between. O great one, seeing this wondrous and terrible form, all the planetary systems are perturbed.
TEXT 21:
Alle halfgoden geven zich aan Je over en gaan in Je binnen. Sommigen onder hen, die zeer bevreesd zijn, bidden tot Je met gevouwen handen. Veel grote wijzen en volmaakte wezens roepen: ‘Vrede!’ en bidden tot Je door de Vedische hymnen te zingen.
TEXT 21:
All the hosts of demigods are surrendering before You and entering into You. Some of them, very much afraid, are offering prayers with folded hands. Hosts of great sages and perfected beings, crying “All peace!” are praying to You by singing the Vedic hymns.
TEXT 22:
Alle verschillende verschijningen van Heer Śiva, de Āditya’s, de Vasu’s, de Sādhya’s, de Viśvedeva’s, de twee Aśvī’s, de Maruts, de voorouders, de Gandharva’s, de Yakṣa’s, de Asura’s en de volmaakte halfgoden aanschouwen Je in verbijstering.
TEXT 22:
All the various manifestations of Lord Śiva, the Ādityas, the Vasus, the Sādhyas, the Viśvedevas, the two Aśvīs, the Maruts, the forefathers, the Gandharvas, the Yakṣas, the Asuras and the perfected demigods are beholding You in wonder.
TEXT 23:
O sterkgearmde, alle planeten met hun halfgoden sidderen bij het zien van Je grote gedaante met haar vele gezichten, ogen, armen, dijen, benen, buiken en met Je vele schrikwekkende tanden. En ze zijn vol angst, net als ik.
TEXT 23:
O mighty-armed one, all the planets with their demigods are disturbed at seeing Your great form, with its many faces, eyes, arms, thighs, legs and bellies and Your many terrible teeth; and as they are disturbed, so am I.
TEXT 24:
O alomtegenwoordige Viṣṇu, nu ik Je met Je vele stralende kleuren tot aan de hemel zie reiken en ik Je opengesperde monden en Je grote gloeiende ogen zie, word ik door angst overmand. Ik ben niet meer in staat om kalm te blijven en kan mijn gemoedsrust niet langer bewaren.
TEXT 24:
O all-pervading Viṣṇu, seeing You with Your many radiant colors touching the sky, Your gaping mouths, and Your great glowing eyes, my mind is perturbed by fear. I can no longer maintain my steadiness or equilibrium of mind.
TEXT 25:
O Heer der goden, o toevlucht van alle werelden, wees me alsjeblieft genadig. Nu ik Je fel brandende gezichten des doods en Je afschuwelijke tanden zie, raak ik van streek. In welke richting ik ook kijk, overal raak ik verward.
TEXT 25:
O Lord of lords, O refuge of the worlds, please be gracious to me. I cannot keep my balance seeing thus Your blazing deathlike faces and awful teeth. In all directions I am bewildered.
TEXTS 26-27:
Alle zonen van Dhṛtarāṣṭra, samen met de koningen met wie ze bondgenootschappen hebben gesloten, en Bhīṣma, Droṇa en Karṇa — evenals onze voornaamste strijders — stormen Je angstaanjagende monden binnen. Sommigen van hen zie ik met verbrijzelde hoofden vastzitten tussen Je tanden.
TEXTS 26-27:
All the sons of Dhṛtarāṣṭra, along with their allied kings, and Bhīṣma, Droṇa, Karṇa – and our chief soldiers also – are rushing into Your fearful mouths. And some I see trapped with heads smashed between Your teeth.
TEXT 28:
Zoals de vele golven van rivieren de oceaan binnenstromen, zo gaan al deze grote strijders Je fel brandende monden binnen.
TEXT 28:
As the many waves of the rivers flow into the ocean, so do all these great warriors enter blazing into Your mouths.
TEXT 29:
Ik zie alle mensen in volle vaart Je monden binnenstormen zoals motten zich ijlings in het verderf storten in een laaiend vuur.
TEXT 29:
I see all people rushing full speed into Your mouths, as moths dash to destruction in a blazing fire.
TEXT 30:
O Viṣṇu, ik zie Je alle mensen rondom Je verzwelgen met Je vlammende monden. Door Je uitstraling, die zich uitstrekt over het hele universum, ben Je overal zichtbaar met verschrikkelijke en verzengende stralen.
TEXT 30:
O Viṣṇu, I see You devouring all people from all sides with Your flaming mouths. Covering all the universe with Your effulgence, You are manifest with terrible, scorching rays.
TEXT 31:
O Heer der goden, zo woest van gedaante, vertel me alsjeblieft wie Je bent. Ik breng Je mijn eerbetuigingen; wees me alsjeblieft genadig. Jij bent de oorspronkelijke Heer. Ik wil meer over Je weten, want ik weet niet wat Je missie is.
TEXT 31:
O Lord of lords, so fierce of form, please tell me who You are. I offer my obeisances unto You; please be gracious to me. You are the primal Lord. I want to know about You, for I do not know what Your mission is.
TEXT 32:
De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Ik ben de tijd, de grote vernietiger van alle werelden en Ik ben hier gekomen om alle mensen te vernietigen. Met uitzondering van jullie [de Pāṇḍava’s], zullen alle strijders hier aan beide zijden worden gedood.
TEXT 32:
The Supreme Personality of Godhead said: Time I am, the great destroyer of the worlds, and I have come here to destroy all people. With the exception of you [the Pāṇḍavas], all the soldiers here on both sides will be slain.
TEXT 33:
Sta daarom op. Bereid je voor op de strijd en verwerf jezelf roem. Versla je vijanden en geniet van een voorspoedig koninkrijk. Door Mijn regeling zijn ze al gedood en jij, o Savyasācī, kunt enkel een instrument zijn in de strijd.
TEXT 33:
Therefore get up. Prepare to fight and win glory. Conquer your enemies and enjoy a flourishing kingdom. They are already put to death by My arrangement, and you, O Savyasācī, can be but an instrument in the fight.
TEXT 34:
Droṇa, Bhīṣma, Jayadratha, Karṇa en de andere grote strijders zijn al door Mij vernietigd. Dood ze daarom en wees niet bevreesd. Vecht en je zult je vijanden verslaan in de strijd.
TEXT 34:
Droṇa, Bhīṣma, Jayadratha, Karṇa and the other great warriors have already been destroyed by Me. Therefore, kill them and do not be disturbed. Simply fight, and you will vanquish your enemies in battle.
TEXT 35:
Sañjaya zei tot Dhṛtarāṣṭra: O koning, nadat hij deze woorden van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods had gehoord, bracht de bevende Arjuna met gevouwen handen keer op keer zijn eerbetuigingen en sprak stamelend en vol angst de volgende woorden tot Heer Kṛṣṇa.
TEXT 35:
Sañjaya said to Dhṛtarāṣṭra: O King, after hearing these words from the Supreme Personality of Godhead, the trembling Arjuna offered obeisances with folded hands again and again. He fearfully spoke to Lord Kṛṣṇa in a faltering voice, as follows.
TEXT 36:
Arjuna zei: O meester van de zintuigen, de wereld verheugt zich in het horen van Je naam en daardoor raakt iedereen aan Je gehecht. De volmaakte wezens brengen Je hun respectvolle eerbetuigingen, maar de demonen zijn bang en vluchten alle kanten uit. En dit alles is zoals het moet zijn.
TEXT 36:
Arjuna said: O master of the senses, the world becomes joyful upon hearing Your name, and thus everyone becomes attached to You. Although the perfected beings offer You their respectful homage, the demons are afraid, and they flee here and there. All this is rightly done.
TEXT 37:
O verhevene, groter zelfs dan Brahmā, Jij bent de oorspronkelijke Schepper. Waarom zouden ze Je dan niet hun respectvolle eerbetuigingen brengen? O onbegrensde, God der goden, toevlucht van het universum! Je bent de onoverwinnelijke oorsprong, de oorzaak van alle oorzaken en Je bent ontstegen aan de materiële wereld.
TEXT 37:
O great one, greater even than Brahmā, You are the original creator. Why then should they not offer their respectful obeisances unto You? O limitless one, God of gods, refuge of the universe! You are the invincible source, the cause of all causes, transcendental to this material manifestation.
TEXT 38:
Je bent de oorspronkelijke Persoonlijkheid Gods, de oudste, de uiteindelijke rustplaats van deze gemanifesteerde kosmos. Je bent degene die alles kent en Je bent al wat kenbaar is. Je bent de hoogste toevlucht en Je bent ontstegen aan de materiële hoedanigheden. O oneindige gedaante! Deze hele kosmos is doordrongen van Jou!
TEXT 38:
You are the original Personality of Godhead, the oldest, the ultimate sanctuary of this manifested cosmic world. You are the knower of everything, and You are all that is knowable. You are the supreme refuge, above the material modes. O limitless form! This whole cosmic manifestation is pervaded by You!
TEXT 39:
Je bent lucht en Je bent de allerhoogste bestuurder! Je bent vuur, Je bent water en Je bent de maan! Je bent Brahmā, het eerste levend wezen, en Je bent de overgrootvader. Ik breng Je daarom duizendmaal mijn respectvolle eerbetuigingen, steeds weer opnieuw!
TEXT 39:
You are air, and You are the supreme controller! You are fire, You are water, and You are the moon! You are Brahmā, the first living creature, and You are the great-grandfather. I therefore offer my respectful obeisances unto You a thousand times, and again and yet again!
TEXT 40:
Ik breng mijn eerbetuigingen vóór Je, achter Je en van alle kanten! O grenzeloos vermogen, Je bent de meester van onbegrensde kracht! Je bent alomtegenwoordig en daarom ben Je alles!
TEXT 40:
Obeisances to You from the front, from behind and from all sides! O unbounded power, You are the master of limitless might! You are all-pervading, and thus You are everything!
TEXTS 41-42:
Omdat ik Je als mijn vriend beschouwde, heb ik Je in mijn onbezonnenheid aangesproken met ‘O Kṛṣṇa’, ‘O Yādava’, ‘O mijn vriend’, zonder me van Je grootheid bewust te zijn. Vergeef alsjeblieft al wat ik uit dwaasheid of uit liefde gedaan mag hebben. Ik heb Je vaak zonder eerbied behandeld, terwijl we ons al grappen makend ontspanden, terwijl we op hetzelfde bed lagen of samen ergens zaten of aten, soms alleen en soms in het bijzijn van vele vrienden. O onfeilbare, vergeef me alsjeblieft al die beledigingen.
TEXTS 41-42:
Thinking of You as my friend, I have rashly addressed You “O Kṛṣṇa,” “O Yādava,” “O my friend,” not knowing Your glories. Please forgive whatever I may have done in madness or in love. I have dishonored You many times, jesting as we relaxed, lay on the same bed, or sat or ate together, sometimes alone and sometimes in front of many friends. O infallible one, please excuse me for all those offenses.
TEXT 43:
Je bent de vader van deze hele kosmische manifestatie, van alles wat beweegt en niet beweegt. Je bent er de eerbiedwaardige meester van en de allerhoogste spiritueel leraar. Niemand is groter dan Jij en evenmin kan iemand īīn met Je zijn. O Heer van onmetelijke macht, hoe zou er in de drie werelden dan iemand groter kunnen zijn dan Jij?
TEXT 43:
You are the father of this complete cosmic manifestation, of the moving and the nonmoving. You are its worshipable chief, the supreme spiritual master. No one is greater than You, nor can anyone be one with You. How then could there be anyone greater than You within the three worlds, O Lord of immeasurable power?
TEXT 44:
Jij bent de Allerhoogste Heer die het waard is door ieder levend wezen vereerd te worden. Daarom val ik neer om Je mijn respectvolle eerbetuigingen te brengen en Je om genade te smeken. Zoals een vader de brutaliteit van zijn zoon tolereert, zoals een vriend zich niet aan de vrijmoedigheid van een vriend stoort of zoals een echtgenoot de vertrouwelijkheid van zijn vrouw toelaat, vergeef zo ook alsjeblieft al die keren dat ik Je zonder eerbied heb behandeld.
TEXT 44:
You are the Supreme Lord, to be worshiped by every living being. Thus I fall down to offer You my respectful obeisances and ask Your mercy. As a father tolerates the impudence of his son, a friend the impertinence of a friend, or a husband the familiarity of his wife, please tolerate the wrongs I may have done You.
TEXT 45:
Nu ik deze kosmische gedaante, die ik nooit eerder aanschouwde, gezien heb, ben ik verheugd, maar tegelijkertijd is mijn geest vervuld van angst. Wees me daarom alsjeblieft genadig en toon me opnieuw Je gedaante als de Persoonlijkheid Gods, o Heer der heren, o toevlucht van het universum.
TEXT 45:
After seeing this universal form, which I have never seen before, I am gladdened, but at the same time my mind is disturbed with fear. Therefore please bestow Your grace upon me and reveal again Your form as the Personality of Godhead, O Lord of lords, O abode of the universe.
TEXT 46:
O kosmische gedaante, o duizendarmige Heer, ik wil Je graag in Je vierarmige gedaante zien, met een gekroond hoofd en met knots, discus, hoornschelp en lotusbloem in Je handen. Ik verlang ernaar Je in die gedaante te zien.
TEXT 46:
O universal form, O thousand-armed Lord, I wish to see You in Your four-armed form, with helmeted head and with club, wheel, conch and lotus flower in Your hands. I long to see You in that form.
TEXT 47:
De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn dierbare Arjuna, met genoegen heb Ik je door Mijn interne vermogen deze allerhoogste kosmische gedaante in de materiële wereld laten zien. Vóór jou heeft niemand deze oorspronkelijke gedaante, die onbegrensd is en verblindend fel schijnt, ooit gezien.
TEXT 47:
The Supreme Personality of Godhead said: My dear Arjuna, happily have I shown you, by My internal potency, this supreme universal form within the material world. No one before you has ever seen this primal form, unlimited and full of glaring effulgence.
TEXT 48:
O beste van de Kuru-strijders, vóór jou heeft niemand ooit deze kosmische gedaante van Mij gezien, want in de materiële wereld kan Ik niet in deze gedaante worden waargenomen door de Veda’s te bestuderen, door offers te brengen, door vrijgevigheid, door vrome activiteiten of door zware ascese te beoefenen.
TEXT 48:
O best of the Kuru warriors, no one before you has ever seen this universal form of Mine, for neither by studying the Vedas, nor by performing sacrifices, nor by charity, nor by pious activities, nor by severe penances can I be seen in this form in the material world.
TEXT 49:
Je bent angstig geworden en verward geraakt door deze verschrikkelijke verschijning van Mij te zien. Laat dat nu voorbij zijn. Mijn toegewijde, wees weer vrij van alle angst. Je kunt nu met een rustige geest de gedaante aanschouwen die je verlangt te zien.
TEXT 49:
You have been perturbed and bewildered by seeing this horrible feature of Mine. Now let it be finished. My devotee, be free again from all disturbances. With a peaceful mind you can now see the form you desire.
TEXT 50:
Sañjaya zei tot Dhṛtarāṣṭra: Nadat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa, zo tot Arjuna gesproken had, toonde Hij Zijn werkelijke, vierarmige gedaante en ten slotte Zijn gedaante met twee armen, waarmee Hij de angstige Arjuna bemoedigde.
TEXT 50:
Sañjaya said to Dhṛtarāṣṭra: The Supreme Personality of Godhead, Kṛṣṇa, having spoken thus to Arjuna, displayed His real four-armed form and at last showed His two-armed form, thus encouraging the fearful Arjuna.
TEXT 51:
Toen Arjuna Kṛṣṇa in Zijn oorspronkelijke gedaante zag, zei hij: O Janār-dana, nu ik deze menselijke gedaante zie, die zo bijzonder aantrekkelijk is, is mijn geest rustig en kom ik weer tot mezelf.
TEXT 51:
When Arjuna thus saw Kṛṣṇa in His original form, he said: O Janārdana, seeing this humanlike form, so very beautiful, I am now composed in mind, and I am restored to my original nature.
TEXT 52:
De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, deze gedaante van Mij, die je nu ziet, is zeer moeilijk te aanschouwen. Zelfs de halfgoden zoeken altijd naar een gelegenheid om deze gedaante, die zo geliefd is, te zien.
TEXT 52:
The Supreme Personality of Godhead said: My dear Arjuna, this form of Mine you are now seeing is very difficult to behold. Even the demigods are ever seeking the opportunity to see this form, which is so dear.
TEXT 53:
De gedaante die je nu met je transcendentale ogen ziet, kan niet worden begrepen door de Veda’s te bestuderen, door zware ascese te beoefenen, door vrijgevig te zijn of door offers te brengen. Het is niet door deze methoden dat men Mij kan zien zoals Ik ben.
TEXT 53:
The form you are seeing with your transcendental eyes cannot be understood simply by studying the Vedas, nor by undergoing serious penances, nor by charity, nor by worship. It is not by these means that one can see Me as I am.
TEXT 54:
Mijn dierbare Arjuna, alleen door onverdeelde devotionele dienst kan Ik worden gekend zoals Ik ben, zoals Ik hier voor je sta, en kan Ik rechtstreeks worden gezien. Alleen op deze manier kun je doordringen in de mysteries van het begrijpen van Mij.
TEXT 54:
My dear Arjuna, only by undivided devotional service can I be understood as I am, standing before you, and can thus be seen directly. Only in this way can you enter into the mysteries of My understanding.
TEXT 55:
Beste Arjuna, degene die Mij zuivere devotionele dienst bewijst, die vrij is van de onzuiverheden van resultaatgerichte activiteiten en speculatieve kennis, die voor Mij werkt, die Mij het hoogste doel van zijn leven maakt en die vriendelijk is voor alle levende wezens, die zal zeker tot Mij komen.
TEXT 55:
My dear Arjuna, he who engages in My pure devotional service, free from the contaminations of fruitive activities and mental speculation, he who works for Me, who makes Me the supreme goal of his life, and who is friendly to every living being – he certainly comes to Me.