Skip to main content

TEXT 52

TEXT 52

Tekst

Texte

śrī-bhagavān uvāca
su-durdarśam idaṁ rūpaṁ
dṛṣṭavān asi yan mama
devā apy asya rūpasya
nityaṁ darśana-kāṅkṣiṇaḥ
śrī-bhagavān uvāca
su-durdarśam idaṁ rūpaṁ
dṛṣṭavān asi yan mama
devā apy asya rūpasya
nityaṁ darśana-kāṅkṣiṇaḥ

Synoniemen

Synonyms

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; su-durdarśam — erg moeilijk te zien; idam — deze; rūpam — gedaante; dṛṣṭavān asi — zoals jij gezien hebt; yat — welke; mama — van Mij; devāḥ — de halfgoden; api — ook; asya — deze; rūpasya — gedaante; nityam — eeuwig; darśana-kāṅkṣinaḥ — verlangen ernaar te zien.

śrī-bhagavān uvāca: Dieu, la Personne Suprême, dit; su-durdarśana: très difficile à voir; idam: cette; rūpam: forme; dṛṣṭavān asi: telle que tu l’as vue; yat: laquelle; mama: Mienne; devāḥ: les devas; api: aussi; asya: cette; rūpasya: forme; nityam: éternellement; darśana-kāṅkṣiṇaḥ: aspirent à voir.

Vertaling

Translation

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Mijn beste Arjuna, deze gedaante van Mij, die je nu ziet, is zeer moeilijk te aanschouwen. Zelfs de halfgoden zoeken altijd naar een gelegenheid om deze gedaante, die zo geliefd is, te zien.

Dieu, la Personne Suprême, dit: Mon cher Arjuna, on ne parvient que fort difficilement à voir la forme que tu contemples maintenant. Cette forme, si chère à tous, même les devas aspirent sans cesse à la voir.

Betekenisverklaring

Purport

In tekst achtenveertig van dit hoofdstuk beëindigde Heer Kṛṣṇa het vertonen van Zijn kosmische gedaante en vertelde Arjuna dat deze gedaante niet kan worden waargenomen door veel vrome activiteiten, offers enz. te verrichten. Nu wordt hier het woord ‘su-durdarśam’ gebruikt, wat aangeeft dat de tweearmige gedaante van Kṛṣṇa nog vertrouwelijker is. Iemand zou in staat kunnen zijn de kosmische gedaante van Kṛṣṇa te zien door een zweem van devotionele dienst toe te voegen aan verschillende activiteiten, zoals het beoefenen van ascese, het bestuderen van de Veda’s en door filosofische speculatie. Het zou daardoor mogelijk kunnen zijn, maar zoals al eerder uitgelegd is, niemand kan de kosmische gedaante zien zonder een zweem van bhakti.

Toch is de gedaante van Kṛṣṇa met twee armen zelfs voor halfgoden als Brahmā en Heer Śiva nog moeilijker te zien dan de kosmische gedaante. Ze verlangen ernaar om Hem te zien en in het Śrīmad-Bhāgavatam vinden we het bewijs dat toen gezegd werd dat Hij Zich in de baarmoeder van Zijn moeder Devakī bevond, ze allemaal van de hemelse planeten kwamen om het wonder van Kṛṣṇa te zien en dat ze mooie gebeden voor de Heer reciteerden, ook al was Hij voor hen op dat moment nog niet zichtbaar. Ze hadden erop gewacht Hem te aanschouwen. Een dwaas mag Kṛṣṇa dan bespotten en denken dat Hij een gewoon persoon is, en zo’n dwaas mag zijn respect dan misschien niet aan Hem betuigen, maar aan het onpersoonlijke ‘iets’ in Hem, maar zulke standpunten zijn allemaal onzinnig. Halfgoden als Śiva en Brahmā verlangen er juist naar de twee-armige gedaante van Kṛṣṇa te zien. In de Bhagavad-gītā (9.11) wordt ook gezegd: avajānanti māṁ mūḍhā mānuṣīṁ tanum āśritaḥ — Hij is niet zichtbaar voor dwaze personen die Hem bespotten.

Comme nous l’avons vu au verset quarante-huit, après avoir mis fin à la révélation de Sa forme universelle, Kṛṣṇa dit à Arjuna qu’on ne peut la voir au prix de multiples activités pieuses, sacrifices, ou autres pratiques semblables. À présent, le Seigneur, par l’emploi du mot su-durdarśam, indique que Sa forme à deux bras est encore plus secrète, plus difficile à voir. On pourrait à la rigueur, en ajoutant un peu de bhakti – de service dévotionnel – aux diverses pratiques que sont l’étude des Védas, les ascèses sévères, la spéculation philosophique, etc., voir la forme universelle du Seigneur. Mais sans bhakti c’est impossible.

Au-delà de cette forme universelle se trouve la forme à deux bras de Kṛṣṇa. Elle est encore plus difficile à connaître, même pour des devas aussi puissants que Brahmā et Śiva, lesquels désirent tous la contempler. Le Śrīmad-Bhāgavatam corrobore ce point lorsqu’il dit que tous vinrent des planètes édéniques pour voir le merveilleux Kṛṣṇa et Lui offrir des prières alors qu’Il Se trouvait encore dans le sein de Sa mère, Devakī. Ils durent même patienter pour Le voir. Par conséquent, il faut comprendre que dénigrer Kṛṣṇa, Le considérer comme une personne ordinaire, ou offrir ses respects non pas à Lui mais à ce « quelque chose » d’impersonnel en Lui, ne peut être que le fait d’un sot, puisque des devas du rang de Brahmā et de Śiva aspirent à contempler le Seigneur dans Sa forme à deux bras.

In de Brahma-saṁhitā en ook door Heer Kṛṣṇa Zelf in de Bhagavad-gītā wordt bevestigd dat het lichaam van Kṛṣṇa volkomen spiritueel en vol gelukzaligheid en eeuwigheid is. Zijn lichaam is nooit als een materieel lichaam. Maar voor sommigen die Kṛṣṇa bestuderen door de Bhagavad-gītā of soortgelijke Vedische literatuur te lezen, is Kṛṣṇa een probleem. Wie een materiële methode gebruikt, beschouwt Kṛṣṇa als een grote historische persoonlijkheid en een zeer geleerd filosoof, maar Hij is een gewoon man en ook al was Hij nog zo machtig, Hij moest een materieel lichaam aannemen. Uiteindelijk denken ze dat de Absolute Waarheid onpersoonlijk is en daarom denken ze dat Hij vanuit Zijn onpersoonlijke aspect een persoonlijk aspect heeft aangenomen dat in direct verband staat met de materiële natuur. Dit is een materialistische opvatting van de Allerhoogste Heer.

Degenen die op zoek zijn naar kennis hebben nog een andere speculatieve opvatting: ze denken dat Kṛṣṇa minder belangrijk is dan de kosmische gedaante van de Allerhoogste. Op die manier denken sommigen dat de kosmische gedaante van Kṛṣṇa die aan Arjuna getoond werd, belangrijker is dan Zijn persoonlijke gedaante. Volgens hen is de persoonlijke gedaante van de Allerhoogste iets denkbeeldigs; ze geloven dat de Absolute Waarheid uiteindelijk geen persoon is. Maar de transcendentale methode wordt in het vierde hoofdstuk van de Bhagavad-gītā uitgelegd: horen over Kṛṣṇa van gezaghebbende personen. Dat is feitelijk de Vedische methode en zij die werkelijk de Vedische traditie volgen, horen over Kṛṣṇa van een autoriteit. En door regelmatig over Hem te horen, wordt Kṛṣṇa dierbaar aan hen.

Zoals we al verscheidene keren besproken hebben, wordt Kṛṣṇa bedekt door Zijn yoga-māyā-energie. Hij is niet zichtbaar voor of wordt niet geopenbaard aan alles en iedereen. Hij kan alleen worden gezien door degenen aan wie Hij Zichzelf openbaart. Dit wordt bevestigd in de Vedische literatuur. Een ziel die zich heeft overgegeven, kan de Absolute Waarheid werkelijk begrijpen. Als een transcendentalist voortdurend Kṛṣṇa-bewust is door devotionele dienst aan Kṛṣṇa te verrichten, kunnen zijn spirituele ogen geopend worden en kan hij Kṛṣṇa door openbaring zien. Zo’n openbaring is zelfs voor de halfgoden niet mogelijk; zelfs voor de halfgoden is Kṛṣṇa moeilijk te begrijpen en de gevorderde halfgoden hopen altijd Kṛṣṇa in Zijn tweearmige gedaante te zien. Hoewel het zeer, zeer moeilijk is de kosmische gedaante van Kṛṣṇa te aanschouwen en het niet mogelijk is voor alles en iedereen, is de conclusie dat het nog moeilijker is om Zijn persoonlijke gedaante van Śyāmasundara te begrijpen.

La Bhagavad-gītā (9.11) confirme également que Kṛṣṇa ne saurait être vu par ces sots qui Le raillent (avajānanti māṁ mūḍhā mānuṣīṁ tanum āśritam). Son corps, comme l’enseignent la Brahma-saṁhitā et le Seigneur Lui-même dans la Bhagavad-gītā, est entièrement spirituel, tout de félicité et d’éternité. Son corps n’a rien de matériel. Pour certains, cependant, qui cherchent à Le comprendre en lisant la Bhagavad-gītā ou d’autres Écrits védiques, Kṛṣṇa demeure un problème. En effet, tous ceux qui étudient ces écrits avec des yeux matériels pensent que Kṛṣṇa n’est qu’un important personnage historique, ou au mieux un philosophe au vaste savoir, mais toujours un être humain ordinaire doté d’un corps matériel, et cela malgré Son immense puissance. Ils finissent par conclure que la Vérité Absolue est impersonnelle et que Kṛṣṇa n’en est qu’un aspect personnel lié à la nature matérielle. Il s’agit là d’une conception matérielle du Seigneur Suprême.

L’approche spéculative conduit à la même idée. Les jñānīs, en quête de la connaissance, élaborent sur Kṛṣṇa toutes sortes de théories, et Le considèrent comme moins important que la forme universelle de l’Absolu. Ils croient que la forme universelle manifestée par Kṛṣṇa devant Arjuna est plus importante que Sa forme personnelle. Selon eux, cette forme personnelle n’est qu’imaginaire. Ils croient qu’au stade ultime la Vérité Absolue n’est pas une personne. Mais le processus transcendantal qui permet de connaître Kṛṣṇa se trouve décrit au quatrième chapitre de la Bhagavad-gītā: il faut recevoir cette connaissance des lèvres de maîtres faisant autorité en la matière. Tel est le véritable processus védique. Kṛṣṇa devient cher aux spiritualistes qui suivent la lignée disciplique védique et qui reçoivent des lèvres de personnes autorisées toujours plus de détails sur Sa personne.

Nous l’avons exposé maintes fois: Kṛṣṇa est voilé par Sa puissance yoga-māyā. Il ne peut être vu de tous. Seule l’âme à qui Il a bien voulu Se révéler est à même de Le contempler. Ce que corroborent les Écrits védiques: l’âme soumise est la seule qui puisse vraiment comprendre la Vérité Absolue. Les yeux spirituels des spiritualistes constamment absorbés dans la conscience de Kṛṣṇa, dans le service dévotionnel du Seigneur, s’ouvrent et Kṛṣṇa Se révèle. C’est du reste parce qu’une telle révélation est hors de leur portée que les devas eux-mêmes ont du mal à comprendre Kṛṣṇa. Les plus évolués d’entre eux aspirent d’ailleurs toujours à Le voir dans Sa forme à deux bras. Nous pouvons donc en conclure que s’il est déjà extrêmement délicat de pouvoir contempler la forme universelle de Kṛṣṇa – faveur qui n’est pas accordée à tout le monde – il est plus difficile encore de connaître Sa forme personnelle, celle de Śyāmasundara.