Skip to main content

TEXT 1

TEXT 1

Tekst

Texte

arjuna uvāca
mad-anugrahāya paramaṁ
guhyam adhyātma-saṁjñitam
yat tvayoktaṁ vacas tena
moho ’yaṁ vigato mama
arjuna uvāca
mad-anugrahāya paramaṁ
guhyam adhyātma-saṁjñitam
yat tvayoktaṁ vacas tena
moho ’yaṁ vigato mama

Synoniemen

Synonyms

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; mat-anugrahāya — enkel om mij een gunst te bewijzen; paramam — allerhoogste; guhyam — vertrouwelijk onderwerp; adhyātma — spirituele; saṁjñitam — over; yat — wat; tvayā — door Jou; uktam — gesproken; vacaḥ — woorden; tena — daardoor; mohaḥ — illusie; ayam — deze; vigataḥ — is verwijderd; mama — mijn.

arjunaḥ uvāca: Arjuna dit; mat-anugrahāya: simplement pour me montrer Ta faveur; paramam: suprême; guhyam: sujet confidentiel; adhyātma: spirituel; saṁjñitam: en matière de; yat: que; tvayā: par Toi; uktam: dis; vacaḥ: mots; tena: par cela; mohaḥ: illusion; ayam: ceci; vigataḥ: est dissipée; mama: mon.

Vertaling

Translation

Arjuna zei: Door te luisteren naar het onderricht dat Je me zo welwillend gegeven hebt over deze meest vertrouwelijke spirituele onderwerpen, is mijn illusie nu verdreven.

Arjuna dit: Parce qu’avec bonté Tu m’as révélé Tes enseignements sur les sujets spirituels les plus secrets, mon illusion s’est maintenant dissipée.

Betekenisverklaring

Purport

Uit dit hoofdstuk zal blijken dat Kṛṣṇa de oorzaak van alle oorzaken is. Hij is zelfs de oorzaak van Mahā-Viṣṇu, uit wie de materiële universa voortkomen. Kṛṣṇa is geen incarnatie; Hij is de oorsprong van alle incarnaties. Dit werd in het vorige hoofdstuk volledig uiteengezet.

Ce chapitre nous révèle que Kṛṣṇa est la cause de toutes les causes. Mahā-Viṣṇu en personne, Duquel émanent tous les univers matériels, trouve en Lui Sa cause. Kṛṣṇa n’est pas un avatāra, puisqu’Il est la source de tous les avatāras. Le chapitre précédent l’a du reste parfaitement expliqué.

Wat Arjuna betreft, hij zegt dat zijn illusie voorbij is. Dit betekent dat Arjuna Kṛṣṇa niet langer alleen maar als een menselijk wezen ziet of als zijn vriend, maar als de oorsprong van alles. Arjuna is zeer verlicht en is blij dat hij zo’n grootse vriend als Kṛṣṇa heeft, maar hoewel hijzelf Kṛṣṇa als de oorsprong van alles aanvaardt, bedenkt hij nu dat anderen Hem misschien niet als zodanig aanvaarden. Om de goddelijkheid van Kṛṣṇa voor iedereen vast te stellen, verzoekt hij Kṛṣṇa in dit hoofdstuk om Zijn kosmische gedaante te tonen. Eigenlijk is het zo dat als men de kosmische gedaante van Kṛṣṇa ziet, men net als Arjuna zeer angstig wordt. Maar Kṛṣṇa is zo vriendelijk, dat Hij na het laten zien van Zijn kosmische gedaante, Zijn oorspronkelijke gedaante weer aanneemt.

Arjuna is het eens met wat Kṛṣṇa al verscheidene malen heeft gezegd: Kṛṣṇa spreekt alleen met hem voor zijn bestwil. Arjuna erkent dat dit alles hem overkomt door de genade van Kṛṣṇa. Hij is er nu van overtuigd dat Kṛṣṇa de oorzaak is van alle oorzaken en dat Hij als de Superziel in ieders hart aanwezig is.

Arjuna annonce maintenant à Kṛṣṇa que l’illusion dont il était la proie s’est dissipée, c’est-à-dire qu’il ne prend plus le Seigneur pour un homme ordinaire qui serait son ami, mais reconnaît en Lui la source de toute chose. Ainsi éclairé, Arjuna éprouve le bonheur d’avoir Kṛṣṇa pour ami, mais il a également conscience que certains peuvent refuser ce que lui-même accepte, à savoir que Kṛṣṇa est la source de tout. Aussi, pour établir que Kṛṣṇa est Dieu, il va, dans ce chapitre, Lui demander de dévoiler Sa forme universelle. En fait, quiconque voit cette forme universelle de Kṛṣṇa est aussitôt saisi d’effroi. Arjuna sera terrifié jusqu’à ce que le Seigneur, dans Sa grande bonté, manifeste à nouveau Sa forme originelle.

Arjuna reconnaît que Kṛṣṇa ne lui parle que pour son bien. Il comprend que les événements auxquels il se trouve confronté sont une manifestation de la grâce du Seigneur. Il est à présent fermement convaincu que Kṛṣṇa est la cause de toutes les causes, qu’Il est l’Âme Suprême qui vit dans le cœur de chacun.