Skip to main content

TEXTS 4-5

VERSOS 4-5

Tekst

Texto

buddhir jñānam asammohaḥ
kṣamā satyaṁ damaḥ śamaḥ
sukhaṁ duḥkhaṁ bhavo ’bhāvo
bhayaṁ cābhayam eva ca
buddhir jñānam asammohaḥ
kṣamā satyaṁ damaḥ śamaḥ
sukhaṁ duḥkhaṁ bhavo ’bhāvo
bhayaṁ cābhayam eva ca
ahiṁsā samatā tuṣṭis
tapo dānaṁ yaśo ’yaśaḥ
bhavanti bhāvā bhūtānāṁ
matta eva pṛthag-vidhāḥ
ahiṁsā samatā tuṣṭis
tapo dānaṁ yaśo ’yaśaḥ
bhavanti bhāvā bhūtānāṁ
matta eva pṛthag-vidhāḥ

Synoniemen

Sinônimos

buddhiḥ — intelligentie; jñānam — kennis; asammohaḥ — vrijheid van twijfel; kṣamā — vergevensgezindheid; satyam — waarheidlievendheid; damaḥ — beheersing van de zintuigen; śamaḥ — beheersing van de geest; sukham — geluk; duḥkham — verdriet; bhavaḥ — geboorte; abhāvaḥ — dood; bhayam — vrees; ca — ook; abhayam — onbevreesdheid; eva — ook; ca — en; ahiṁsā — geweldloosheid; samatā — gelijkmoedigheid; tuṣṭiḥ — tevredenheid; tapaḥ — ascese; dānam — vrijgevigheid; yaśaḥ — roem; ayaśaḥ — schande; bhavanti — ontstaan; bhāvāḥ — kenmerken; bhūtānām — van levende wezens; mattaḥ — van Mij; eva — zeker; pṛthak-vidhāḥ — verschillende onderverdelingen.

buddhiḥ — inteligência; jñānam — conhecimento; asammohaḥ — estar livre de dúvida; kṣamā — clemência; satyam — veracidade; damaḥ — controle dos sentidos; śamaḥ — controle da mente; sukham — felicidade; duḥkham — aflição; bhavaḥ — nascimento; abhāvaḥ — morte; bhayam — medo; ca — também; abhayam — destemor; eva — também; ca — e; ahiṁsā — não-violência; samatā — equilíbrio; tuṣṭiḥ — satisfação; tapaḥ — penitência; dānam — caridade; yaśaḥ — fama; ayaśaḥ — infâmia; bhavanti — acontecem; bhāvāḥ — naturezas; bhūtānām — das entidades vivas; mattaḥ — de Mim; eva — decerto; pṛthak-vidhāḥ — dispostos de várias formas.

Vertaling

Tradução

Intelligentie; kennis; vrij zijn van twijfel en verwarring; vergevensgezindheid; waarheidlievendheid; beheersing van de zintuigen; beheersing van de geest; vreugde en verdriet; geboorte; dood; angst; onbevreesdheid; geweldloosheid; gelijkmoedigheid; tevredenheid; ascese; vrijgevigheid; roem en schande — al deze verschillende kwaliteiten van levende wezens zijn geschapen door Mij alleen.

Inteligência, conhecimento, estar livre da dúvida e da ilusão, clemência, veracidade, controle dos sentidos, controle da mente, felicidade e aflição, nascimento, morte, medo, destemor, não-violência, equanimidade, satisfação, austeridade, caridade, fama e infâmia — todas essas várias qualidades dos seres vivos são criadas apenas por Mim.

Betekenisverklaring

Comentário

De verschillende kwaliteiten van de levende wezens, of die nu goed of slecht zijn, zijn allemaal door Kṛṣṇa geschapen en worden hier beschreven.

As diferentes qualidades das entidades vivas, sejam elas boas ou más, são todas criadas por Kṛṣṇa, e são descritas aqui.

Intelligentie (buddhi) verwijst naar het vermogen om dingen vanuit het juiste gezichtspunt te analyseren, en kennis (jñānam) verwijst naar het begrijpen van wat spiritueel en wat materieel is. Gewone kennis, die men door een universitaire opleiding opdoet, houdt alleen verband met materie en wordt hier niet aanvaard als kennis. Kennis betekent dat men een onderscheid weet te maken tussen materie en het spirituele. In het moderne onderwijs is er geen kennis over het spirituele; men houdt zich alleen maar bezig met materiële elementen en lichamelijke behoeften. Academische kennis is daarom niet volledig.

Inteligência refere-se ao poder de analisar as coisas em sua devida perspectiva, e o conhecimento aplica-se à compreensão do que é espírito e do que é matéria. O conhecimento corriqueiro obtido por intermédio de uma educação universitária abrange apenas a matéria, e não é aqui aceito como conhecimento. Conhecimento significa entender a distinção entre espírito e matéria. Na educação moderna, não se ensina sobre o espírito, simplesmente cuida-se dos elementos materiais e das necessidades corpóreas. Portanto, o conhecimento acadêmico não é completo.

Asammoha, vrij zijn van twijfel en verwarring, wordt bereikt wanneer men niet aarzelt en de transcendentale filosofie begrijpt. Langzaam maar zeker zal de verwarring verdwijnen. Niets moet blindelings aanvaard aanvaard, maar alles moet zorgvuldig en met veel aandacht worden aanvaard.

Men moet kṣamā of verdraagzaamheid en vergevensgezindheid beoefenen; men moet verdraagzaam zijn en de kleine overtredingen van anderen vergeven.

Satyam, waarheidlievendheid, betekent dat feiten moeten worden gepresenteerd zoals ze zijn, zodat iedereen er voordeel bij heeft; feiten moeten niet worden verdraaid. Volgens sociale omgangsvormen is het zo dat de waarheid alleen gesproken mag worden wanneer deze aangenaam is voor anderen. Maar dat is geen waarheidlievendheid. De waarheid moet onverbloemd worden gesproken, zodat anderen zullen begrijpen wat werkelijk de feiten zijn. Als iemand een dief is en de mensen worden gewaarschuwd dat hij een dief is, dan is dat de waarheid. Hoewel de waarheid soms onaangenaam is, moet men niet nalaten deze toch uit te spreken. Waarheidlievendheid vereist dat iemand de feiten presenteert zoals ze zijn, zodat iedereen er voordeel bij heeft. Dat is de definitie van waarheid.

Podemos conseguir asammoha, estar livre da dúvida e da ilusão, quando não mais hesitarmos e assim entendermos a filosofia transcendental. Pouco a pouco, vamos nos livrando da perplexidade. Nada deve ser aceito às cegas; tudo deve ser aceito com cuidado e cautela. Deve-se praticar kṣamā, tolerância e clemência, devemos ser tolerantes e desculpar até mesmo as pequenas ofensas alheias. Satyam, veracidade, significa que, para o benefício dos outros, os fatos devem ser apresentados como eles são. Os fatos não devem ser deturpados. Conforme as convenções sociais, diz-se que a verdade pode ser dita só quando é agradável aos outros. Mas isto não é veracidade. A verdade deve ser dita sem subterfúgios, para que os outros compreendam realmente quais são os fatos. Se um homem é ladrão e se as pessoas são advertidas de que ele é ladrão, isto é verdade. Embora a verdade às vezes seja desagradável, não se deve deixar de falá-la. A veracidade exige que, para o benefício dos outros, os fatos sejam apresentados como eles são. Esta é a definição da verdade.

Damaḥ, het beheersen van de zintuigen, betekent dat de zintuigen niet voor onnodig persoonlijk genot moeten worden gebruikt. Het is niet verboden om aan de basisbehoeften van de zintuigen te voldoen, maar onnodig zintuiglijk genot is schadelijk voor spirituele vooruitgang. De zintuigen moeten daarom worden weerhouden van onnodig gebruik.

Op dezelfde manier moet men de geest weerhouden van onnodige gedachten; dat wordt śama genoemd. Men moet geen tijd verspillen met overpeinzingen hoe men geld kan verdienen. Dat is misbruik maken van het denkvermogen. De geest moet worden gebruikt om van de juiste gezaghebbende personen te weten te komen wat de hoogste noodzaak is voor de mens. Het denkvermogen moet ontwikkeld worden in het gezelschap van personen die gezag hebben op het gebied van de heilige teksten, van heilige personen, van spiritueel leraren en van personen die een hoogontwikkeld denkvermogen hebben.

Sukham, plezier of geluk, moet altijd worden gezocht in dat wat bevorderlijk is voor het cultiveren van de spirituele kennis van het Kṛṣṇa-bewustzijn. Andersom is het ook zo dat men dat wat ongunstig is voor het Kṛṣṇa-bewustzijn moet zien als pijnlijk en als de oorzaak van ellende (duḥkham). Alles wat gunstig is voor het cultiveren van Kṛṣṇa-bewustzijn moet worden aanvaard, maar alles wat ongunstig is moet worden verworpen.

Controle dos sentidos significa que os sentidos não devem ser usados para o gozo pessoal desnecessário. Não se proíbe a satisfação das devidas necessidades dos sentidos, mas o gozo desnecessário dos sentidos é prejudicial ao avanço espiritual. Portanto, deve-se evitar o uso desnecessário dos sentidos. Da mesma maneira, devem-se afastar da mente pensamentos desnecessários; isto se denomina śama. Ninguém deve gastar seu tempo tentando descobrir um jeito de ganhar dinheiro. Isto é um desperdício da capacidade de pensar. Deve-se usar a mente para compreender a principal necessidade dos seres humanos, e isto deve ser apresentado de maneira autorizada. Deve-se desenvolver o poder do pensamento, associando-se com pessoas que sejam autoridades nas escrituras, com pessoas santas, e mestres espirituais, e com aqueles cujo pensamento é bem elevado. Sukham, prazer ou felicidade, deve sempre estar naquilo que é favorável ao cultivo do conhecimento espiritual da consciência de Kṛṣṇa. E da mesma forma, o doloroso ou aflitivo é aquilo que é desfavorável ao cultivo da consciência de Kṛṣṇa. Tudo o que for favorável ao desenvolvimento da consciência de Kṛṣṇa deverá ser aceito, e qualquer coisa desfavorável deverá ser rejeitada.

Bhava, geboorte, moet opgevat worden als iets dat betrekking heeft op het lichaam. Zoals we in het begin van de Bhagavad-gītā hebben besproken, kent de ziel geen geboorte en geen dood (abhāva). Geboorte en dood hebben betrekking op iemands belichaming in de materiële wereld.

Angst (bhayam) wordt veroorzaakt door zich zorgen te maken over de toekomst. Een Kṛṣṇa-bewust persoon heeft geen angst, omdat hij er zeker van is dat hij door zijn activiteiten terug zal gaan naar de spirituele wereld, terug naar huis, terug naar God. Zijn toekomst is daarom heel rooskleurig. Maar anderen weten niet wat hun toekomst zal zijn; ze hebben geen kennis over wat hun volgend leven voor hen in petto heeft en daarom zijn ze voortdurend bezorgd. Als we van deze bezorgdheid bevrijd willen worden, kunnen we het best Kṛṣṇa proberen te begrijpen en altijd Kṛṣṇa-bewust blijven. Op die manier zullen we bevrijd worden van alle angst. In het Śrīmad-Bhāgavatam (11.2.37) wordt gezegd: bhayaṁ dvitīyā-bhiniveśataḥ syāt — angst wordt veroorzaakt doordat we volledig opgaan in de illusionerende energie. Maar zij die vrij zijn van de illusionerende energie, die ervan overtuigd zijn dat ze niet het mariële lichaam zijn, maar spirituele deeltjes van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en die daarom devotionele dienst aan Hem verrichten, hebben niets te vrezen. Hun toekomst is zeer rooskleurig. Angst is dus een kenmerk van personen die niet Kṛṣṇa-bewust zijn. Abhayam, onbevreesdheid, is alleen mogelijk voor iemand die Kṛṣṇa-bewust is.

Deve-se compreender que bhava, nascimento, refere-se ao corpo. Quanto à alma, não há nascimento nem morte; comentamos isto no início do Bhagavad-gītā. Nascimento e morte aplicam-se aos encarnados no mundo material. O medo deve-se à preocupação com o futuro. Quem é consciente de Kṛṣṇa não tem medo porque, através de suas atividades, ele estará certo de que voltará ao céu espiritual, voltando ao lar, de volta ao Supremo. Logo, seu futuro é muito brilhante. Outros, porém, não sabem o que o futuro lhes reserva; eles não sabem o que é que os aguarda na próxima vida. Por isso, eles vivem em constante ansiedade. Se quisermos nos livrar da ansiedade, então, o melhor caminho é compreender Kṛṣṇa e estar sempre situado em consciência de Kṛṣṇa. Dessa maneira, estaremos livres de todo o medo. No Śrīmad-Bhāgavatam (11.2.37), afirma-se que bhayaṁ dvitīyā-bhiniveśataḥ syāt: o medo decorre de nossa absorção na energia ilusória. Mas aqueles que estão livres da energia ilusória, que estão confiantes de que não são o corpo material, mas sabem que são partes espirituais da Suprema Personalidade de Deus, e assim sendo estão ocupados no serviço transcendental à Divindade Suprema, nada têm a temer. Seu futuro é muito brilhante. O medo restringe as pessoas que não estão em consciência de Kṛṣṇa. Abhayam, destemor, só é possível a alguém em consciência de Kṛṣṇa.

Ahiṁsā, geweldloosheid, betekent dat men niets moet doen wat bij anderen ellende of verwarring veroorzaakt. De materiële plannen die door zoveel politici, sociologen, filantropen enz. worden voorgespiegeld, leveren geen goede resultaten op, omdat politici en filantropen geen transcendentale visie hebben; ze weten niet wat werkelijk bevorderlijk is voor de menselijke samenleving. Ahiṁsā betekent dat mensen zo opgeleid moeten worden, dat ze de gelegenheid die het menselijk lichaam biedt volledig kunnen benutten. Het menselijk lichaam is bedoeld voor spirituele bewustwording; iedere beweging of commissie die dat niet stimuleert, pleegt geweld ten opzichte van het menselijk lichaam. Dat wat het toekomstige geluk van de mensen in het algemeen stimuleert, wordt geweldloosheid genoemd.

Ahiṁsā, não-violência, significa que não se deve fazer nada que traga sofrimento ou confusão aos outros. As atividades materiais que são prometidas por tantos políticos, sociólogos ou filantropos não produzem resultados muito bons porque os políticos e filantropos não têm visão transcendental, eles não sabem o que é realmente benéfico para a sociedade humana. Ahiṁsā quer dizer que as pessoas devem receber um treinamento através do qual se obtenha plena utilização do corpo humano. O corpo humano presta-se à compreensão espiritual, logo, qualquer movimento ou quaisquer comissões que não promovam este fim cometem violência contra o corpo humano. Aquilo que favorece a futura felicidade espiritual das pessoas em geral chama-se não-violência.

Samatā, gelijkmoedigheid, verwijst naar vrijheid van gehechtheid en afkeer. Zeer sterk gehecht zijn of erg onthecht zijn is niet goed. De materiële wereld moet zonder gehechtheid of afkeer aanvaard worden. Alles wat gunstig is voor de beoefening van Kṛṣṇa-bewustzijn moet aanvaard worden en alles wat ongunstig is, moet worden verworpen. Dat is samatā, gelijkmoedigheid. Voor een Kṛṣṇa-bewust persoon is er niets te verwerpen of te aanvaarden, tenzij het bruikbaar is in het beoefenen van Kṛṣṇa-bewustzijn.

Samatā, equanimidade, refere-se a estar livre do apego e da aversão. Ser muito apegado ou muito desapegado não é o melhor procedimento. Este mundo material deve ser aceito sem apego nem aversão. Aquilo que é favorável para levar avante a consciência de Kṛṣṇa deve ser aceito; o que é desfavorável deve ser rejeitado. Isto se chama samatā, equanimidade. Quem está em consciência de Kṛṣṇa não tem nada a rejeitar nem nada a aceitar, exceto quando se trata de algo que pode ser utilizado no fomento à consciência de Kṛṣṇa.

Tuṣṭi, tevredenheid, betekent dat iemand niet gretig moet zijn om meer en meer materiële bezittingen te vergaren door onnodige activiteiten. Men moet tevreden zijn met alles wat men door de genade van de Allerhoogste Heer krijgt — dat is tevredenheid.

Tapas betekent soberheid of ascese. Er staan in de Veda’s vele regels en bepalingen die hierbij van toepassing zijn, zoals ’s ochtends vroeg opstaan en een bad nemen. Soms is het erg moeilijk om vroeg op te staan, maar ieder ongemak dat men op die manier vrijwillig ondergaat, wordt ascese genoemd. Ook zijn er voorschriften om op bepaalde dagen van de maand te vasten. Misschien dat iemand niet geneigd is te vasten, maar als hij vastberaden is om vooruitgang te maken in de wetenschap van het Kṛṣṇa-bewustzijn, dan moet hij zulke lichamelijke ongemakken die aanbevolen worden, accepteren. Men moet echter niet onnodig of tegen de Vedische voorschriften in vasten. Men moet niet vasten om een bepaald politiek doeleinde te bereiken; dat wordt in de Bhagavad-gītā beschreven als vasten in onwetendheid, en alles wat in onwetendheid of hartstocht wordt gedaan, leidt niet tot spirituele vooruitgang. Vooruitgang komt echter wanneer alles in de hoedanigheid goedheid wordt gedaan. Daarnaast verrijkt vasten in overeenstemming met de Vedische voorschriften iemand met spirituele kennis.

Tuṣṭi, satisfação, significa que não se deve ter avidez por adquirir mais e mais bens materiais através de atividades desnecessárias. A pessoa deve satisfazer-se com aquilo que é obtido pela graça do Senhor Supremo; isto se chama satisfação. Tapas significa austeridade ou penitência. Nos Vedas, há muitas regras e regulações que se aplicam aqui, como levantar-se de manhã cedo e tomar banho. Às vezes, é muito penoso levantar-se de manhã cedo, mas qualquer incômodo voluntário a que possamos nos submeter dessa maneira chama-se penitência. Da mesma forma, prescrevem-se jejuns em certos dias do mês. Talvez não estejamos inclinados a praticar esse jejum, porém, devido à nossa determinação em avançar na ciência da consciência de Kṛṣṇa, devemos aceitar essas inconveniências corpóreas quando são recomendadas. Todavia, não se devem fazer jejuns desnecessários ou jejuns que são contra os preceitos védicos. Não se deve jejuar com algum propósito político; o Bhagavad-gītā descreve que isto é jejuar em ignorância, e o que se faz em ignorância ou paixão não conduz ao avanço espiritual. Entretanto, tudo o que se faz no modo da bondade favorece ao avanço, e jejuar segundo as prescrições védicas torna-nos ricos em conhecimento espiritual.

Wat betreft vrijgevigheid (dānam): men moet vijftig procent van zijn inkomen aan een goed doel geven. Maar wat is dat goede doel? Het is een doel dat verband houdt met Kṛṣṇa-bewustzijn. Dat is niet alleen een goed doel, maar het beste doel; omdat Kṛṣṇa goed is, is Zijn doel ook goed. Men moet dus vrijgevig zijn tegenover een Kṛṣṇa-bewust persoon.

Volgens de Vedische literatuur moet men vrijgevig zijn voor brāhmaṇa’s. Dit gebruik bestaat nog steeds, ook al houdt men zich niet meer precies aan de Vedische voorschriften. Maar toch blijft het voorschriftstaan dat men de brāhmaṇa’s giften moet schenken. Waarom? Omdat zij hogere, spirituele kennis cultiveren. Een brāhmaṇa wordt verondersteld zijn hele leven te wijden aan het doorgronden van Brahman. Brahma jānātīti brāhmaṇaḥ: iemand wordt een brāhmaṇa genoemd als hij Brahman kent. Schenkingen worden dus gedaan aan brāhmaṇa’s, omdat ze altijd bezig zijn met hogere spirituele dienst en daarom geen tijd hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Volgens de Vedische literatuur moet men ook vrijgevig zijn tegenover iemand in de onthechte levensorde, een sannyāsī. De sannyāsī’s gaan bedelend van deur tot deur — niet voor geld, maar voor missionaire doeleinden. Het systeem is dat ze van deur tot deur gaan om getrouwde personen uit hun sluimer van onwetendheid te halen. Omdat getrouwde personen bezig zijn met familieaangelegenheden en het werkelijke doel van het leven — het opwekken van Kṛṣṇa-bewustzijn — zijn vergeten, is het de taak van de sannyāsī’s om als bedelaars naar getrouwde personen te gaan en hen aan te moedigen Kṛṣṇa-bewust te leven. In de Veda’s wordt gesteld dat iemand datgene moet zien op te wekken en datgene moet zien te bereiken wat hem in deze menselijke levensvorm toekomt. De sannyāsī’s verspreiden deze kennis en deze methode en daarom moet men vrijgevig zijn tegenover hen en ook tegenover de brāhmaṇa’s en soortgelijke goede doelen, maar niet tegenover om het even welk doel.

Quanto à caridade, é necessário dar cinqüenta por cento dos rendimentos a uma boa causa. E que é uma boa causa? É aquela que é conduzida segundo a consciência de Kṛṣṇa. Esta não só é uma boa causa, mas a melhor causa. Porque Kṛṣṇa é bom, Sua causa também é boa. Logo, deve-se dar caridade a alguém que se ocupa em consciência de Kṛṣṇa. Conforme a literatura védica, prescreve-se que se dê caridade aos brāhmaṇas. Esta prática continua sendo seguida, embora incorretamente segundo a prescrição védica. Mas mesmo assim a prescrição é que se dê caridade aos brāhmaṇas. E por quê? Porque eles se ocupam no cultivo do conhecimento espiritual superior. Ao brāhmaṇa cabe devotar toda a sua vida à compreensão acerca do Brahman. Brahma jānātīti brāhmaṇaḥ: quem conhece o Brahman é chamado brāhmaṇa. Então, oferece-se caridade aos brāhmaṇas porque eles estão sempre ocupados no serviço espiritual superior e não têm tempo para se preocupar com seu sustento. Segundo a literatura védica, a caridade também deve ser concedida a alguém na ordem de vida renunciada, o sannyāsī. Os sannyāsīs mendigam de porta em porta, não em busca de dinheiro, mas com propósitos missionários. O sistema é que eles vão de porta em porta para despertar os chefes de família, tirando-os do sono da ignorância. Porque os chefes de família ocupam-se com os afazeres familiares e se esquecem do verdadeiro propósito da vida — despertar a consciência de Kṛṣṇa — é a função dos sannyāsīs, como mendicantes que são, procurá-los e incentivá-los a serem conscientes de Kṛṣṇa. Como se diz nos Vedas, é necessário despertar e conseguir aquilo que esta forma de vida humana propicia. Este conhecimento e método são distribuídos pelos sannyāsīs; logo, deve-se dar caridade ao renunciante, aos brāhmaṇas e a boas causas semelhantes, e não a qualquer causa caprichosa.

Yaśas, roem, moet worden opgevat in overeenstemming met Heer Caitanya’s woorden, namelijk dat iemand beroemd is wanneer hij bekendstaat als een groot toegewijde; dat is ware roem. Wanneer iemand een grootheid is geworden in het Kṛṣṇa-bewustzijn en wanneer dat bekend is, dan is hij werkelijk beroemd. Wie niet zulke roem heeft, is roemloos (ayaśas).

Yaśas, fama, deve basear-se naquilo que ensina o Senhor Caitanya, que disse que famoso é quem é conhecido como um grande devoto. Esta é a verdadeira fama. Se as pessoas ficam sabendo de alguém que se tornou um grande devoto em consciência de Kṛṣṇa, então ele obteve verdadeira fama. Quem não tem semelhante fama é infame.

Al deze kwaliteiten zijn overal in het universum aanwezig, zowel in de menselijke samenleving als in die van de halfgoden. Er bestaan vele menselijke levensvormen op andere planeten en ook daar zijn de genoemde kwaliteiten aanwezig. Kṛṣṇa is degene die deze kwaliteiten geschapen heeft, maar wie vooruitgang wil maken in Kṛṣṇa-bewustzijn, zal zelf deze kwaliteiten in zich ontwikkelen. Volgens het plan van de Allerhoogste Heer ontwikkelen degenen die devotionele dienst aan Hem verrichten alle goede kwaliteiten van de halfgoden.

Pelo Universo inteiro, todas estas qualidades são manifestas na sociedade humana e na sociedade dos semideuses. Há muitas formas de vida inteligente em outros planetas, e estas qualidades encontram-se nelas. Ora, para alguém que queira avançar em consciência de Kṛṣṇa, Kṛṣṇa cria todas estas qualidades, mas a própria pessoa as desenvolve dentro de si. Quem se ocupa no serviço devocional ao Senhor Supremo desenvolve todas as boas qualidades, conforme os ajustes feitos pelo Senhor Supremo.

Kṛṣṇa is de oorsprong van alles wat we aantreffen, of het nu goed is of slecht. Niets in de materiële wereld kan zich manifesteren zonder al aanwezig te zijn in Kṛṣṇa. Dat is kennis. Hoewel we weten dat dingen zo van elkaar verschillen, moeten we ons realiseren dat alles voortkomt uit Kṛṣṇa.

De tudo o que encontramos, bom ou mau, a origem é Kṛṣṇa. Neste mundo material, nada pode manifestar-se que não esteja em Kṛṣṇa. Isto é conhecimento; embora saibamos que as coisas estão em diferentes situações, devemos entender que tudo emana de Kṛṣṇa.