Skip to main content

Bg 1.28

TEXT 28

Tekst

Tekstas

arjuna uvāca
dṛṣṭvemaṁ sva-janaṁ kṛṣṇa
yuyutsuṁ samupasthitam
sīdanti mama gātrāṇi
mukhaṁ ca pariśuṣyati
arjuna uvāca
dṛṣṭvemaṁ sva-janaṁ kṛṣṇa
yuyutsuṁ samupasthitam
sīdanti mama gātrāṇi
mukhaṁ ca pariśuṣyati

Synoniemen

Synonyms

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; dṛṣṭvā — na gezien te hebben; imam — al deze; sva-janam — familieleden; kṛṣṇa — o Kṛṣṇa; yuyutsum — allemaal vol strijdlust; samupasthitam — aanwezig; sīdanti — beven; mama — mijn; gātrāṇi — ledematen; mukham — mond; ca — ook; pariśuṣyati — droogt op.

arjunaḥ uvāca — Arjuna tarė; dṛṣṭvā — išvydus; imam — visus šiuos; sva- janam — giminaičius; kṛṣṇa — o Kṛṣṇa; yuyutsum — visus karingos dvasios; samupasthitam — esančius; sīdanti — virpa; mama — mano; gātrāṇi — kūno dalys; mukham — burna; ca — taip pat; pariśuṣyati — džiūsta.

Vertaling

Translation

Arjuna zei: O dierbare Kṛṣṇa, nu ik mijn vrienden en familieleden hier zo strijdlustig voor me zie, voel ik mijn ledematen beven en mijn mond opdrogen.

Arjuna tarė: Mano brangusis Kṛṣṇa, kai regiu priešais save taip karingai nusiteikusius draugus bei giminaičius, jaučiu virpulį visame kūne ir man džiūsta burna.

Betekenisverklaring

Purport

Wie oprechte devotie heeft voor de Heer, heeft alle goede egen-schappen die in goddelijke personen of in de halfgoden aanwezig zijn. De niet-toegewijde daarentegen bezit geen goddelijke eigenschappen, hoezeer hij zich materieel gezien ook heeft gekwalificeerd door onderwijs en cultuur. Meteen na het zien van zijn familieleden en vrienden raakte Arjuna daarom opeens overmand door medeleven voor al deze personen, die besloten hadden om de strijd met elkaar aan te gaan. Al vanaf het begin voelde hij een genegenheid voor zijn eigen soldaten, maar nu had hij zelfs medeleven met de soldaten van de tegenpartij, omdat hij hun dood zag naderen. Terwijl deze gedachten bij hem opkwamen, begonnen zijn ledematen te trillen en droogde zijn mond op. Hij stond min of meer versteld van hun vechtlust. Nagenoeg alle leden van de gemeenschap, al zijn bloedverwanten, waren gekomen om de strijd met hem aan te gaan. Dit overweldigde een goedaardige toegewijde als Arjuna. Hoewel het hier niet vermeld wordt, kan men zich gemakkelijk voorstellen dat Arjuna niet alleen trillende ledematen en een droge mond kreeg, maar dat hij ook huilde van medeleven. Zulke symptomen waren niet het gevolg van zwakheid, maar van zachtaardigheid, wat een kenmerk is van een zuivere toegewijde van de Heer. Er wordt daarom gezegd:

KOMENTARAS: Kiekvienas Viešpačiui nuoširdžiai pasiaukojęs žmogus turi visas gerąsias savybes, kurios būdingos dievotoms asmenybėms arba pusdieviams, o štai nebhaktui, nepaisant visų jo materialių savybių, įgytų mokslu bei išsiauklėjimu – gerų savybių stinga. Pamačius kautynių lauke savo gentainius, draugus bei artimuosius, Arjunos širdį suspaudė gailestis tiems, kurie pasiryžo kovoti tarpusavy. Dėl savo karių jis nerimavo nuo pradžių, bet dabar gailisi net priešų, nuspėdamas neišvengiamą jų žūtį. Nuo tokių minčių sudrebėjo jo kūnas, perdžiūvo burna. Jį nustebino priešininkų karingumas. Iš tikrųjų prieš Arjuną pakilo visa bendruomenė, visi kraujo giminaičiai. Tai sukrėtė Arjuną – geraširdį bhaktą. Nors šiame posme apie tai neužsiminta, nesunku įsivaizduoti, kad Arjuną krėtė ne tik drebulys, džiūvo burna, bet ir iš akių ritosi gailesčio ašaros. Tokia Arjunos reakcija rodo ne silpnumą, bet jautrią širdį – savybę būdingą tyram Viešpaties bhaktui. Todėl pasakyta:

yasyāsti bhaktir bhagavaty akiñcanā
sarvair guṇais tatra samāsate surāḥ
harāv abhaktasya kuto mahad-guṇā
mano-rathenāsati dhāvato bahiḥ
yasyāsti bhaktir bhagavaty akiñcanā
sarvair guṇais tatra samāsate surāḥ
harāv abhaktasya kuto mahad-guṇā
mano-rathenāsati dhāvato bahiḥ

‘Iemand met onwankelbare devotie voor de Persoonlijkheid Gods heeft alle goede eigenschappen van de halfgoden. Maar wie geen toegewijde van de Heer is, heeft alleen maar materiële eigenschappen, die weinig waarde hebben. Dat komt doordat zo iemand rondzweeft op het mentale vlak en beslist aangetrokken zal worden door de schittering van de materiële energie.’ (Śrīmad-Bhāgavatam 5.18.12)

„Tas, kuris su nepalaužiamu pasiaukojimu tarnauja Dievo Asmeniui, turi visas gerąsias pusdievių savybes. O žmogus, kuris nėra Viešpaties bhaktas, pasižymi tik materialiomis savybėmis, bet jos, kaip žinia, menkavertės. Taip yra dėl to, kad jis blaškosi proto lygyje ir pasmerktas tapti materialios energijos blizgesio auka.“ (SB 5.18.12)