Skip to main content

TEXT 14

Bg 3.14

Tekstas

Tekst

annād bhavanti bhūtāni
parjanyād anna-sambhavaḥ
yajñād bhavati parjanyo
yajñaḥ karma-samudbhavaḥ
annād bhavanti bhūtāni
parjanyād anna-sambhavaḥ
yajñād bhavati parjanyo
yajñaḥ karma-samudbhavaḥ

Synonyms

Synoniemen

annāt — iš grūdų; bhavanti — auga; bhūtāni — materialūs kūnai; parjanyāt — iš lietaus; anna — maistinių grūdų; sambhavaḥ — gamyba; yajñāt — iš aukų atnašavimo; bhavati — randasi; parjanyaḥ — lietus; yajñaḥ — yajños atnašavimas; karma — nurodytų pareigų; samudbhavaḥ — pagimdytas.

annāt — van granen; bhavanti — groeien; bhūtāni — de materiële lichamen; parjanyāt — van regen; anna — van granen; sambhavaḥ — productie; yajñāt — van het brengen van offers; bhavati — wordt mogelijk; parjanyaḥ — regen; yajñaḥ — het brengen van yajña; karma — voorgeschreven plichten; samudbhavaḥ — geboren uit.

Translation

Vertaling

Visos gyvosios būtybės minta javais, kuriuos išaugina lietus. Lietų sukelia aukų atnašavimas [yajña], o yajña gimsta iš nurodytų pareigų.

Alle bezielde lichamen blijven in leven door granen, die groeien dankzij de regen. Regen volgt op het brengen van yajña’s [offers] en yajña’s hebben hun oorsprong in voorgeschreven activiteiten.

Purport

Betekenisverklaring

KOMENTARAS: Puikus „Bhagavad-gītos“ komentatorius Śrīla Baladeva Vidyābhūṣaṇa rašo: ye indrādy-aṅgatayāvasthitaṁ yajñaṁ sarveśvaraṁ viṣṇum abhyarcya tac-cheṣam aśnanti tena tad deha-yātrāṁ sampādayanti, te santaḥ sarveśvarasya yajña-puruṣasya bhaktāḥ sarva-kilbiṣair anādi-kāla- vivṛddhair ātmānubhava-prati-bandhakair nikhilaiḥ pāpair vimucyante. Aukščiausiasis Viešpats, žinomas yajña-puruṣos, t.y. asmeniškai priimančio visas aukas, vardu, valdo visus pusdievius, kurie tarnauja Jam, kaip atskiros kūno dalys tarnauja visam kūnui. Indra, Candra, Varuṇa bei kiti pusdieviai – tai Jo pareigūnai, kurie tvarko materialaus pasaulio reikalus. Vedos nurodo aukoti pusdieviams, kad jie malonėtų teikti pakankamai oro, šviesos bei vandens maistiniams grūdams auginti. Garbinant Viešpatį Kṛṣṇą, savaime pagerbiami ir pusdieviai, nes jie – įvairios Viešpaties kūno dalys. Todėl atskirai garbinti pusdievius nėra jokio reikalo. Dėl šios priežasties Kṛṣṇą įsisąmoninę bhaktai aukoja maistą Kṛṣṇai ir tik po to jį valgo – tai būdas dvasiškai pasotinti kūną. Jį taikant sunaikinamas ne tik atoveikis už ankstesniąsias nuodėmes, bet pats kūnas tampa atsparus ir jo nebeveikia materialios gamtos nešvara. Antiseptinė vakcina per epidemiją apsaugo žmogų nuo užkrėtimo. Taip ir paaukotas Viešpačiui Viṣṇu maistas, kurį suvalgome, teikia atsparumo prieš materialios gamtos įtaką, o tas, kuris visada valgo tik tokį maistą, vadinasi Viešpaties bhaktu. Taigi Kṛṣṇą įsisąmoninęs žmogus, valgantis tiktai Kṛṣṇai paaukotą maistą, nugali buvusių „materialių infekcijų“ pasekmes, kurios trukdo tobulėti ir suvokti save. Kita vertus, tas, kuris taip nedaro, kaupia nuodėmes ir tuo pačiu ruošia sau kitą kūną – šuns ar kiaulės – kaip atpildą už visas praeities nuodėmės. Materialiame pasaulyje apstu nešvaros, tačiau tas, kuris valgydamas Viešpaties prasādam (maistą, paaukotą Viṣṇu) įgyja imunitetą, yra saugus. O kas Viešpačiui maisto neaukoja, tas užsiteršia.

Śrīla Baladeva Vidyābhūṣāṇa, een groot commentator op de Bhagavad-gītā, schrijft het volgende: ye indrādy-aṅgatayāvasthitaṁ yajñaṁ sarveśvaraṁ viṣṇum abhyarcya tac-cheṣam aśnanti tena tad deha-yātrāṁ sampādayanti, te santaḥ sarveśvarasya yajña-puruṣasya bhaktāḥ sarva-kilbiṣair anādi-kāla-vivṛddhair ātmānubhava-pratiban-dhakair nikhilaiḥ pāpair vimucyante. De allerhoogste Heer, die bekendstaat als de yajña-puruṣa, de persoonlijke genieter van alle offers, is de meester van alle halfgoden, die Hem dienen zoals de verschillende ledematen het hele lichaam dienen. Halfgoden als Indra, Candra en Varuṇa zijn aangesteld als functionarissen om de materiële aangelegenheden te regelen en de Veda’s schrijven offers voor om deze halfgoden tevreden te stellen, zodat ze bereid zijn voldoende lucht, licht en water te leveren om granen te produceren.

Wanneer Heer Kṛṣṇa wordt vereerd, worden de halfgoden, die de verschillende ledematen van de Heer zijn, vanzelf ook vereerd; het is daarom onnodig de halfgoden apart te vereren. Dit is de reden waarom de toegewijden van Heer Kṛṣṇa hun voedsel eerst aan Hem offeren en het daarna eten; dit is een proces waardoor het lichaam spiritueel gevoed wordt. Door dit te doen worden niet alleen karmische reacties op zonden tenietgedaan, maar wordt het lichaam ook immuun voor alle besmetting van de materiële natuur. Wanneer er een epidemische ziekte heerst, beschermt een vaccinestof iemand tegen zo’n epidemie. Op dezelfde manier geeft het voedsel dat aan Heer Viṣṇu geofferd is en dat wij daarna eten, ons een goede weerstand tegen materiële invloeden, en wie van dit gebruik een gewoonte heeft gemaakt, wordt een toegewijde van de Heer genoemd. Wie Kṛṣṇa-bewust is en alleen voedsel eet dat geofferd is aan Kṛṣṇa, kan daarom al het karma voor vroegere infecties, dat een belemmering op het pad van zelfrealisatie is, tegengaan. Maar wie dit nalaat, begaat voortdurend meer en meer zondige activiteiten, waarvoor hij zal moeten lijden door in zijn volgend leven geboren te worden in het lichaam van een hond of een varken. De materiële wereld is vol onzuiverheden, maar wie geïmmuniseerd is door de prasāda van de Heer (voedsel dat eerst aan Viṣṇu geofferd is), is beschermd tegen de aanval, terwijl iemand die dat niet doet besmet wordt.

Maistiniai grūdai bei daržovės – tikrasis maistas. Žmogui skirta valgyti įvairius grūdus, daržoves, vaisius etc., o gyvūnai ėda maistinių grūdų bei daržovių atliekas, žolę, augalus etc. Žmonės, įpratę valgyti mėsą, taip pat priklauso nuo augalijos, nes be jos neįmanoma auginti gyvulių maistui. Tad, visų pirma mes priklausome nuo laukų produkcijos, bet ne nuo stambių fabrikų. Derlių augina lietus, o jį siunčia Indra, Saulės, Mėnulio bei kiti pusdieviai.Visi jie – Viešpaties tarnai. Viešpatį galima patenkinti aukomis, o jų neatliekantis žmogus patirs nepriteklių – toksai gamtos dėsnis. Todėl yajña, o ypač sānkirtana-yajña, kuri yra skirta mūsų epochai, turi būti atliekama bent jau tam, kad nestigtų maisto.

Voedsel betekent eigenlijk granen en groenten. Het menselijk wezen eet verschillende granen, groenten, vruchten enz., en de dieren eten het afval van granen en groenten, gras, planten enz. Mensen die gewend zijn om vlees te eten, zijn indirect ook afhankelijk van de productie van planten wanneer ze dieren willen eten. We zijn daarom uiteindelijk afhankelijk van de opbrengst van het land en niet van wat in grote fabrieken geproduceerd wordt. De opbrengst van het land is te danken aan voldoende regenval en die regen wordt door halfgoden als Indra, de zonnegod, de maangod enz. bestuurd, en zij zijn allemaal dienaren van de Heer. De Heer kan worden tevredengesteld door offers, maar wie deze niet verricht, zal in schaarste leven — dat is de wet van de natuur. Om ons op zijn minst voor voedselschaarste te behoeden, moeten we dus yajña ver­richten, in het bij­zonder het saṅkīrtana-yajña dat voor dit tijdperk is voorgeschreven.