Skip to main content

TEXT 2

TEXT 2

Texte

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
sannyāsaḥ karma-yogaś ca
niḥśreyasa-karāv ubhau
tayos tu karma-sannyāsāt
karma-yogo viśiṣyate
śrī-bhagavān uvāca
sannyāsaḥ karma-yogaś ca
niḥśreyasa-karāv ubhau
tayos tu karma-sannyāsāt
karma-yogo viśiṣyate

Synonyms

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca: Dieu, la Personne Suprême, dit; sannyāsaḥ: le renoncement à l’action; karma-yogaḥ: l’action dans la dévotion; ca: aussi; niḥśreyasa-karau: menant sur le sentier de la libération; ubhau: tous les deux; tayoḥ: des deux; tu: mais; karma-sannyāsāt: en comparaison avec le renoncement à l’action intéressée; karma-yogaḥ: l’action dans la dévotion; viśiṣyate: est mieux.

śrī-bhagavān uvāca — de Persoonlijkheid Gods zei; sannyāsaḥ — het afstand doen van activiteiten; karma-yogaḥ — activiteit met devotie; ca — ook; niḥśreyasa-karau — leidend naar het pad van bevrijding; ubhau — allebei; tayoḥ — van de twee; tu — maar; karma-sannyāsāt — vergeleken met het afstand doen van resultaatgerichte activiteit; karma-yogaḥ — activiteit met devotie; viśiṣyate — is beter.

Translation

Vertaling

Dieu, la Personne Suprême, répond: Bien que le renoncement aux actes et l’acte dévotionnel conduisent l’un et l’autre à la libération, le service de dévotion prévaut.

De Persoonlijkheid Gods antwoordde: Zowel het afstand doen van activiteit als het verrichten van activiteiten met devotie leidt tot bevrijding. Maar van deze twee is activiteit in devotionele dienst beter dan het afstand doen van activiteit.

Purport

Betekenisverklaring

L’action intéressée (accomplie afin de jouir des sens) enchaîne son auteur à la matière. Tant qu’on agira simplement pour améliorer ses conditions de vie matérielle, on devra transmigrer de corps en corps et demeurer indéfiniment en ce monde. Ce que confirme le Śrīmad-Bhāgavatam (5.5.4–6):

Resultaatgerichte activiteiten (met als doel zinsbevrediging) zijn de oorzaak van materiële gebondenheid. Zolang iemand activiteiten verricht die gericht zijn op het verbeteren van de standaard van lichamelijk comfort, zal hij beslist naar verschillende soorten lichamen verhuizen, waardoor hij zijn materiële gebondenheid onophoudelijk voortzet. Het Śrīmad-Bhāgavatam (5.5.4-6) bevestigt dit als volgt:

nūnaṁ pramattaḥ kurute vikarma
yad indriya-prītaya āpṛṇoti
na sādhu manye yata ātmano ’yam
asann api kleśa-da āsa dehaḥ
nūnaṁ pramattaḥ kurute vikarma
yad indriya-prītaya āpṛṇoti
na sādhu manye yata ātmano ’yam
asann api kleśa-da āsa dehaḥ
parābhavas tāvad abodha-jāto
yāvan na jijñāsata ātma-tattvam
yāvat kriyās tāvad idaṁ mano vai
karmātmakaṁ yena śarīra-bandhaḥ
parābhavas tāvad abodha-jāto
yāvan na jijñāsata ātma-tattvam
yāvat kriyās tāvad idaṁ mano vai
karmātmakaṁ yena śarīra-bandhaḥ
evaṁ manaḥ karma-vaśaṁ prayuṅkte
avidyayātmany upadhīyamāne
prītir na yāvan mayi vāsudeve
na mucyate deha-yogena tāvat
evaṁ manaḥ karma-vaśaṁ prayuṅkte
avidyayātmany upadhīyamāne
prītir na yāvan mayi vāsudeve
na mucyate deha-yogena tāvat

« L’homme est avide de plaisirs matériels, ignorant que son corps, exposé à toutes sortes de souffrances est précisément le fruit d’actions intéressées passées. Bien qu’elle soit temporaire, cette enveloppe charnelle est toujours source d’affliction. Il n’est pas bon, dès lors, d’agir en vue du seul plaisir des sens. La vie de celui qui ne s’enquiert pas de sa véritable identité demeure vaine, car tant qu’il ne connaît pas son identité véritable, il ne peut qu’agir dans le but de jouir des sens. Et tant qu’il s’absorbe dans la seule quête du plaisir matériel, il se voit contraint de transmigrer d’un corps à l’autre. Quand bien même son mental serait influencé par l’ignorance et pénétré de désirs pour les fruits de l’acte, il doit développer de l’attachement pour le service dévotionnel du Seigneur, Vāsudeva (Kṛṣṇa). Alors seulement pourra-t-il trancher les liens de l’existence matérielle. »

‘Mensen zijn verzot op zinsbevrediging, maar weten niet dat dit huidige lichaam, dat vol ellende is, het gevolg is van resultaatgerichte activiteiten in het verleden. Hoewel dit lichaam tijdelijk is, bezorgt het ons altijd op vele manieren ellende. Daarom zijn activiteiten voor zinsbevrediging niet goed. Iemand wordt als mislukt beschouwd als hij niet naar zijn ware identiteit vraagt. Zolang hij zijn ware identiteit niet kent, zal hij alleen werken voor resultaten die voor zijn zinsbevrediging bedoeld zijn, en zolang zijn bewustzijn in beslag wordt genomen door zinsbevrediging, moet hij van het ene lichaam naar het andere verhuizen. Ook al wordt de geest in beslag genomen door resultaatgerichte activiteiten en wordt hij beïnvloed door onwetendheid, toch moet iemand liefde ontwikkelen voor devotionele dienst aan Vāsudeva. Alleen dan bestaat er voor hem een mogelijkheid om uit de gebondenheid van het materiële bestaan te komen.’

Être un jñānī, savoir que l’on est une âme spirituelle distincte du corps, ne permet pas pour autant d’atteindre la libération. Il faut également agir en conséquence, car c’est le seul moyen de briser les chaînes qui nous retiennent prisonniers de la matière. L’action dans la conscience de Kṛṣṇa, toutefois, ne ressemble en rien à l’action axée sur l’intérêt personnel. Joindre l’action à la connaissance renforce notre progrès sur la voie du vrai savoir. Par contre, si l’âme conditionnée renonce aux actes matériels sans prendre part aux activités de la conscience de Kṛṣṇa, elle ne pourra purifier son cœur. Et tant qu’elle gardera quelque impureté, il lui sera impossible de ne pas s’adonner à l’action intéressée. Seule l’action accomplie dans la conscience de Kṛṣṇa libère automatiquement l’âme des chaînes du karma et l’empêche de redescendre à un niveau matériel. D’où la supériorité de l’action accomplie dans la conscience de Kṛṣṇa sur le simple renoncement qui comporte toujours un risque de chute et, par conséquent, demeure incomplet. Śrīla Rūpa Gosvāmī corrobore ce point dans son Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.258):

Jñāna (of de kennis dat men niet het materiële lichaam is maar een ziel) is op zichzelf niet genoeg voor bevrijding. Men moet handelen als een ziel, anders is het niet mogelijk om aan materiële gebondenheid te ontsnappen. Maar Kṛṣṇa-bewuste activiteiten bevinden zich niet op het niveau van resultaatgerichtheid. Activiteiten die met volledige kennis worden gedaan, bevorderen iemands vooruitgang in werkelijke kennis. Zich onthechten van resultaatgerichte activiteiten alleen, zonder Kṛṣṇa-bewustzijn, zal het hart van een geconditioneerde ziel niet werkelijk zuiveren. Zolang het hart niet gezuiverd is, zal iemand actief moeten zijn op het resultaatgerichte niveau. Maar handelen in Kṛṣṇa-bewustzijn helpt iemand vanzelf te ontsnappen aan het karma voor resultaatgerichte activiteiten, zodat iemand niet hoeft af te dalen naar het materiële niveau. Kṛṣṇa-bewuste activiteiten zijn daarom altijd beter dan onthechting, die altijd het risico met zich meebrengt dat men terugvalt.

Onthechting zonder Kṛṣṇa-bewustzijn is onvolledig; dit bevestigt Śrīla Rūpa Gosvāmī in zijn Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.256):

prāpañcikatayā buddhyā
hari-sambandhi-vastunaḥ
mumukṣubhiḥ parityāgo
vairāgyaṁ phalgu kathyate
prāpañcikatayā buddhyā
hari-sambandhi-vastunaḥ
mumukṣubhiḥ parityāgo
vairāgyaṁ phalgu kathyate

« Le renoncement de l’homme vraiment désireux d’obtenir la libération ne sera jamais complet si, les considérant matérielles, il rejette les choses reliées à Dieu, la Personne Suprême ».

Le renoncement n’est parfait que si l’on a conscience que tout appartient à Dieu, que nul ne peut donc se dire propriétaire de quoi que ce soit. Au demeurant, quand on comprend que rien ne nous appartient, comment pourrait-il être question de renoncement ? Celui qui reconnaît Kṛṣṇa comme le possesseur suprême fait preuve du vrai renoncement. Et puisque tout appartient à Kṛṣṇa, tout doit être utilisé à Son service. Cette forme d’action accomplie dans la conscience de Kṛṣṇa est parfaite, et de loin supérieure au renoncement artificiel des sannyāsīs de l’école māyāvāda.

‘Wanneer mensen die sterk naar bevrijding verlangen zich van dingen onthechten die verband houden met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, denkend dat deze materieel zijn, dan wordt hun onthechting onvolledig genoemd.’

Onthechting is compleet wanneer ze wordt beoefend met de kennis dat alles wat bestaat eigendom van de Heer is en dat niemand zich wat dan ook moet toe-eigenen. Men moet begrijpen dat eigenlijk niets aan iemand toebehoort. Hoe kan er dan sprake zijn van onthechting? Iemand die weet dat alles het eigendom is van Kṛṣṇa, is altijd onthecht. Omdat alles het eigendom is van Kṛṣṇa, moet alles gebruikt worden in dienst aan Hem. Deze perfecte, Kṛṣṇa-bewuste vorm van activiteit is veel beter dan de kunstmatige onthechting van een sannyāsī uit de school van de māyāvādī’s, hoe ver die onthechting ook gaat.