Skip to main content

TEXT 14

TEXT 14

Texte

Tekst

na māṁ karmāṇi limpanti
na me karma-phale spṛhā
iti māṁ yo ’bhijānāti
karmabhir na sa badhyate
na māṁ karmāṇi limpanti
na me karma-phale spṛhā
iti māṁ yo ’bhijānāti
karmabhir na sa badhyate

Synonyms

Synoniemen

na: jamais; mām: Moi; karmāṇi: toutes sortes d’activités; limpanti: n’affectent; na: non plus; me: de Moi; karma-phale: à l’action intéressée; spṛhā: aspiration; iti: ainsi; mām: Me; yaḥ: celui qui; abhijānāti: connaît; karmabhiḥ: dans les conséquences de cette activité; na: jamais; saḥ: il; badhyate: ne s’enferre.

na — nooit; mām — Mij; karmāṇi — allerlei soorten van activiteit; limpanti — beïnvloeden; na — evenmin; me — Mijn; karma-phale — naar resultaatgerichte activiteit; spṛhā — streven; iti — zo; mām — Mij; yaḥ — iemand die; abhijānāti — weet; karmabhiḥ — door de karmische reacties op zulke activiteit; na — nooit; saḥ — hij; badhyate — raakt verstrikt.

Translation

Vertaling

Nulle action ne M’affecte, et jamais Je n’aspire au fruit de l’acte. Celui qui Me connaît comme tel ne s’empêtre pas dans les conséquences de ses actes.

Er bestaat geen activiteit waardoor Ik beïnvloed word en ook verlang Ik niet naar de vruchten van activiteiten. Wie deze waarheid over Mij begrijpt, zal ook nooit verstrikt raken in karma voor resultaatgerichte activiteiten.

Purport

Betekenisverklaring

Tout comme dans certaines constitutions le souverain est dit n’être sujet ni à l’erreur ni aux lois de l’État, le Seigneur n’est pas touché par les activités de ce monde, bien qu’Il en soit le créateur. Il crée mais reste au-delà de Sa création, tandis que les êtres vivants, qui sont toujours enclins à dominer le monde, sont liés aux conséquences de leurs activités matérielles. Dans une entreprise, ce sont les ouvriers qui sont responsables de leurs actes, bons ou mauvais, et non le directeur.

Dans l’univers matériel, chaque individu agit pour son propre profit, sans tenir compte des directives du Seigneur. Il travaille à accroître son plaisir sur terre et aspire au bonheur édénique après sa mort. Mais le Seigneur, qui trouve Sa plénitude en Lui-même, n’aspire évidemment pas au prétendu bonheur des planètes édéniques, dont les habitants, les devas, sont Ses serviteurs. Un supérieur n’est certes pas attiré par les menues satisfactions de ses subordonnés. Kṛṣṇa transcende l’action matérielle et n’est pas sujet à ses conséquences. Il est comme la pluie, qui, bien qu’elle ne soit pas responsable de la végétation, est nécessaire à la croissance des plantes. La smṛti védique le confirme:

Net zoals er in de materiële wereld constitutionele wetten zijn die vaststellen dat de koning geen kwaad kan doen of dat de koning niet onderhevig is aan de wetten van de staat, zo wordt ook de Heer niet beïnvloed door de activiteiten van de materiële wereld, hoewel Hij er de schepper van is. Hij schept en blijft vervolgens afzijdig van de schepping, terwijl de levende wezens verstrikt zijn in de vruchten van hun resultaatgerichte, materiële activiteiten door hun neiging de baas te spelen over materiële rijkdommen. De eigenaar van een firma is niet verantwoordelijk voor de goede en slechte daden van zijn personeel; het personeel is daar zelf verantwoordelijk voor.

De levende wezens houden zich bezig met hun bepaalde activiteiten van zinsbevrediging, maar deze activiteiten zijn niet door de Heer voorgeschreven. Voor het verbeteren van zinsbevrediging houden de levende wezens zich bezig met de activiteiten van deze wereld en streven ze naar hemels geluk na hun dood. De Heer, die vol is in Zichzelf, voelt Zich niet aangetrokken tot dit zogenaamde hemelse geluk. De halfgoden zijn niet meer dan Zijn dienaren. De eigenaar verlangt nooit naar het minderwaardige geluk waar het personeel naar verlangt. Hij is verheven boven materiële acties en reacties. Zo is de regen bijvoorbeeld niet verantwoordelijk voor de verschillende soorten gewassen die op de aarde verschijnen, ook al is er zonder zulke regens geen plantengroei mogelijk. De Vedische smṛti bevestigt dit feit als volgt:

nimitta-mātram evāsau
sṛjyānāṁ sarga-karmaṇi
pradhāna-kāraṇī-bhūtā
yato vai sṛjya-śaktayaḥ
nimitta-mātram evāsau
sṛjyānāṁ sarga-karmaṇi
pradhāna-kāraṇī-bhūtā
yato vai sṛjya-śaktayaḥ

« Le Seigneur est la cause ultime de tout ce qui est, alors que la cause immédiate en est l’énergie matérielle, par laquelle la manifestation cosmique est rendue visible. » Les êtres créés dans toute leur variété – devas, hommes, animaux – doivent subir les contrecoups de chacun de leurs actes, bons ou mauvais. Le Seigneur leur donne les conditions requises pour agir, ainsi que l’ordonnancement des modes d’influence de la nature, mais Il n’est pas plus responsable de leurs agissements passés que de leurs agissements présents.

Cette impartialité du Seigneur envers tous les êtres est décrite dans le Vedānta-sūtra (2.1.34): vaiṣamya-nairghṛṇye na sāpekṣatvāt – chacun est responsable de ses actes. Le Seigneur ne fait, à travers Son énergie externe (la nature matérielle), que rendre ces actes possibles. Quiconque connaît tous les secrets du karma, cette loi complexe qui régit toute action matérielle, n’est plus affecté par les suites de ses actes. L’être conscient de Kṛṣṇa n’est plus soumis à cette loi parce qu’il a réalisé la nature transcendantale du Seigneur. Par contre, celui qui ne connaît pas Sa nature transcendantale et qui croit que Ses actes sont intéressés comme ceux d’un homme ordinaire s’empêtre dans les rets de l’action matérielle. Qui connaît la Vérité Suprême est un être libéré, établi dans la conscience de Kṛṣṇa.

‘In de materiële scheppingen is de Heer alleen de allerhoogste oorzaak. De onmiddellijke oorzaak is de materiële natuur, waardoor de kosmos zichtbaar wordt gemaakt.’

De geschapen wezens bestaan in een verscheidenheid aan vormen, zoals halfgoden, mensen en lagere dieren en allemaal zijn ze onderhevig aan het karma voor hun goede en slechte activiteiten. De Heer geeft hun alleen de gepaste faciliteiten voor zulke activiteiten en de regulerende invloed van de hoedanigheden van de natuur, maar Hij is nooit verantwoordelijk voor de activiteiten die ze in het verleden hebben gedaan of die ze in het heden doen. Het Vedānta-sūtra (2.1.34) bevestigt dit: vaiṣamya-nairghṛṇye na sāpekṣatvāt, de Heer bevoorrecht geen enkel levend wezen. Het levend wezen is verantwoordelijk voor zijn eigen daden; de Heer geeft het enkel de faciliteiten via de tussenkomst van de materiële natuur, de externe energie.

Wie volledig op de hoogte is van de complexiteit van de wet van karma of resultaatgerichte activiteiten wordt niet beïnvloed door de resultaten van zijn activiteiten. Met andere woorden, wie de transcendentale aard van de Heer kent, heeft ervaring in het Kṛṣṇa-bewustzijn en is daarom nooit onderhevig aan de wetten van karma. Wie de transcendentale aard van de Heer niet kent en denkt dat de activiteiten van de Heer gericht zijn op zelfzuchtige resultaten, zoals de activiteiten van de gewone levende wezens, raakt zeker zelf verstrikt in karma. Maar iemand die de Allerhoogste Waarheid kent, is een bevrijde ziel verankerd in Kṛṣṇa-bewustzijn.