Skip to main content

TEXT 31

TEXT 31

Texte

Tekst

yadā bhūta-pṛthag-bhāvam
eka-stham anupaśyati
tata eva ca vistāraṁ
brahma sampadyate tadā
yadā bhūta-pṛthag-bhāvam
eka-stham anupaśyati
tata eva ca vistāraṁ
brahma sampadyate tadā

Synonyms

Synoniemen

yadā: quand; bhūta: des êtres; pṛthak-bhāvam: les identités séparées; eka-stham: situées en une; anupaśyati: on essaie de voir à travers l’autorité; tataḥ eva: ensuite; ca: aussi; vistāram: la manifestation, partout; brahma: l’Absolu; sampadyate: on atteint; tadā: alors.

yadā — wanneer; bhūta — van de levende wezens; pṛthak-bhāvam — de afzonderlijke identiteiten; eka-stham — in īīn verblijvend; anupaśyati — men probeert te zien met behulp van een autoriteit; tataḥ eva — daarna; ca — ook; vistāram — de expansie; brahma — het Absolute; sampadyate — hij bereikt; tadā — op dat moment.

Translation

Vertaling

Quand l’homme intelligent cesse de voir autant d’identités que de corps, quand il ne voit que des âmes spirituelles partout manifestées, il obtient la vision du Brahman.

Wanneer een verstandig persoon niet langer verschillende identiteiten ziet op grond van verschillende materiële lichamen en hij ziet hoe levende wezens overal verspreid zijn, dan komt hij tot Brahman-realisatie.

Purport

Betekenisverklaring

Quand on voit que les divers corps ne sont que le fruit des différents désirs des âmes conditionnées, qu’ils n’appartiennent pas vraiment aux âmes elles-mêmes, on a la claire vision. Sur le plan matériel, nous voyons des devas, des humains, des chiens, des chats, etc., mais cette vision matérielle n’est pas juste. De telles distinctions relèvent d’une conception matérielle de la vie. Lorsqu’elle est au contact de la nature matérielle, l’âme spirituelle revêt différents types de corps, mais après leur destruction, elle ne change pas. Quand l’être obtient une telle vision spirituelle, il se libère des dénominations d’homme, d’animal, de grand, de petit, etc. Sa conscience ainsi purifiée, il peut désormais développer la conscience de Kṛṣṇa, en accord avec son identité spirituelle. Le verset suivant décrit sa façon de voir les choses.

Wie ziet dat de verschillende lichamen van levende wezens ontstaan door de verschillende verlangens van de individuele ziel en dat ze in werkelijkheid niet tot de ziel zelf behoren, ziet de dingen zoals ze zijn. In de materialistische levensopvatting zien we de een als een halfgod, de ander als mens, hond, kat enz. Dat is een materiële visie, maar niet een die reëel is. Zo’n materieel onderscheid komt voort uit een materialistische levensopvatting. Na het vergaan van het materiële lichaam is de ziel īīn. De ziel krijgt verschillende soorten lichamen door het contact met de materiële natuur en wanneer iemand dit kan zien, komt hij tot spiritueel inzicht. Wanneer iemand op die manier vrij is van de neiging een onderscheid te maken tussen mensen, dieren, groot, laag enz., dan wordt zijn bewustzijn gezuiverd en zal hij in staat zijn om Kṛṣṇa-bewustzijn te ontwikkelen in zijn spirituele identiteit. Hoe hij de dingen dan ziet, wordt in het volgende vers uitgelegd.