Skip to main content

TEXT 9

TEXT 9

Texto

Tekst

janma karma ca me divyam
evaṁ yo vetti tattvataḥ
tyaktvā dehaṁ punar janma
naiti mām eti so ’rjuna
janma karma ca me divyam
evaṁ yo vetti tattvataḥ
tyaktvā dehaṁ punar janma
naiti mām eti so ’rjuna

Palabra por palabra

Synoniemen

janma — nacimiento; karma — trabajo; ca — también; me — Míos; divyam — trascendentales; evam — de esta manera; yaḥ — todo aquel que; vetti — conozca; tattvataḥ — en realidad; tyaktvā — dejando a un lado; deham — este cuerpo; punaḥ — de nuevo; janma — nacimiento; na — jamás; eti — alcanza; mām — a Mí; eti — alcanza; saḥ — él; arjuna — ¡oh, Arjuna!

janma — geboorte; karma — activiteit; ca — ook; me — van Mij; divyam — transcendentale; evam — op deze manier; yaḥ — iemand die; vetti — weet; tattvataḥ — werkelijk; tyaktvā — terzijde latend; deham — dit lichaam; punaḥ — opnieuw; janma — geboorte; na — nooit; eti — bereikt; mām — naar Mij; eti — bereikt; saḥ — hij; arjuna — o Arjuna.

Traducción

Vertaling

¡Oh, Arjuna!, aquel que conoce la naturaleza trascendental de Mi aparición y actividades, al abandonar este cuerpo no vuelve a nacer de nuevo en este mundo material, sino que alcanza Mi morada eterna.

Wie de transcendentale aard van Mijn verschijnen en activiteiten kent, wordt na het verlaten van zijn lichaam niet opnieuw geboren in de materiële wereld, maar bereikt Mijn eeuwige woning, o Arjuna.

Significado

Betekenisverklaring

El descenso del Señor desde su morada trascendental ya se explicó en el verso seis. Aquel que puede entender la verdad de la aparición de la Personalidad de Dios ya está liberado del cautiverio material, y, por ende, regresa al Reino de Dios inmediatamente después de dejar el presente cuerpo material. Que la entidad viviente se libere del cautiverio material no es fácil en absoluto. Los impersonalistas y los yogīs logran la liberación, únicamente después de muchas dificultades y muchísimos nacimientos. Incluso entonces, la liberación que logran —el fundirse en el brahma-jyotir impersonal del Señor— es únicamente parcial, y existe el riesgo de regresar a este mundo material. Pero el devoto, por el simple hecho de entender la naturaleza trascendental del cuerpo y las actividades del Señor, alcanza la morada del Señor después de terminar con este cuerpo, y no corre el riesgo de regresar a este mundo material. En la Brahma-saṁhitā (5.33) se afirma que el Señor tiene muchísimas formas y encarnaciones: advaitam acyutam anādim ananta-rūpam. Aunque existen muchas formas trascendentales del Señor, aun así son la misma y única Suprema Personalidad de Dios. Uno tiene que entender este hecho con convicción, aunque a los eruditos mundanos y filósofos empíricos les resulte incomprensible. Como se dice en los Vedas (Puruṣa-bodhinī Upaniṣad):

Het neerdalen van de Heer vanuit Zijn transcendentale woning werd al in het zesde vers uitgelegd. Wie de waarheid van het verschijnen van de Persoonlijkheid Gods kan begrijpen, is al bevrijd van materiële gebondenheid en keert daarom onmiddellijk terug naar het koninkrijk van God, zodra hij zijn huidige materiële lichaam verlaat. Zo’n bevrijding van het levend wezen van materiële gebondenheid is helemaal geen eenvoudige zaak. De impersonalisten en yogī’s bereiken alleen na heel veel moeite en vele, vele levens bevrijding. Maar zelfs dan is de bevrijding die ze bereiken — opgaan in de onpersoonlijke brahmajyoti van de Heer — maar gedeeltelijk en bestaat het gevaar op terugkeer naar de materiële wereld. De toegewijde daarentegen bereikt, nadat hij dit lichaam heeft opgegeven, de woning van de Heer eenvoudig omdat hij de transcendentale aard van het lichaam en de activiteiten van de Heer kent; zo loopt hij niet het risico terug te moeten keren naar de materiële wereld.

In de Brahma-saṁhitā (5.33) wordt gezegd dat de Heer vele, vele gedaanten en incarnaties heeft: advaitam acyutam anādim ananta-rūpam. Hoewel er vele transcendentale gedaanten van de Heer zijn, zijn ze allemaal īīn en dezelfde Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Men moet dit feit goed begrijpen en ervan overtuigd zijn, ook al is het voor wereldse geleerden en empirische filosofen ondoorgrondelijk. Zo wordt in de Veda’s (Puruṣa-bodhinī Upaniṣad) het volgende gezegd:

eko devo nitya-līlānurakto
bhakta-vyāpī hṛdy antar-ātmā
eko devo nitya-līlānurakto
bhakta-vyāpī hṛdy antar-ātmā

«Con muchísimas formas trascendentales, la única Suprema Personalidad de Dios está eternamente activa, en relaciones con Sus devotos puros». Esta declaración védica la confirma el Señor personalmente en este verso del Gītā. Todo aquel que acepte esta verdad —al amparo de la autoridad de los Vedas y de la Suprema Personalidad de Dios— y que no pierda el tiempo en especulaciones filosóficas, alcanza la etapa más elevada y perfecta de la liberación. Por el simple hecho de aceptar esta verdad sobre la base de la fe, uno puede lograr la liberación sin ninguna duda. La versión védica tat tvam asi se aplica de hecho en este caso. Cualquiera que entienda que el Señor Kṛṣṇa es el Supremo, o que le dice al Señor: «Tú eres el Brahman Supremo, la Personalidad de Dios», es seguro que se libera instantáneamente y, en consecuencia, su participación de la asociación trascendental del Señor queda garantizada. En otras palabras, un devoto del Señor que sea así de fiel logra la perfección, y eso lo confirma la siguiente aseveración védica:

‘Die ene Allerhoogste Persoonlijkheid Gods heeft vele, vele transcendentale gedaanten waarmee Hij eeuwige relaties met Zijn zuivere toegewijden aangaat.’

Deze Vedische uitspraak wordt in dit vers van de Gītā persoonlijk door de Heer bevestigd. Wie deze waarheid aanvaardt, vertrouwend op het gezag van de Veda’s en de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en zijn tijd niet verspilt met filosofische speculaties, bereikt het hoogste, volmaakte niveau van bevrijding. Door eenvoudig deze waarheid in goed vertrouwen te aanvaarden, zal iemand ongetwijfeld bevrijding bereiken.

De Vedische uitspraak tat tvam asi is eigenlijk hier van toepassing. Iedereen die begrijpt dat Heer Kṛṣṇa de Allerhoogste is of die tegen de Heer zegt: ‘U bent dat Allerhoogste Brahman, de Persoonlijkheid Gods,’ is beslist meteen bevrijd en daardoor is zijn toegang tot het transcendentale gezelschap van de Heer gegarandeerd. Met andere woorden, zo’n toegewijde die vol vertrouwen is, bereikt de perfectie; dit wordt bevestigd door de volgende Vedische uitspraak:

tam eva viditvāti mṛtyum eti
nānyaḥ panthā vidyate ’yanāya
tam eva viditvāti mṛtyum eti
nānyaḥ panthā vidyate ’yanāya

«Uno puede lograr la etapa perfecta de liberarse del nacimiento y la muerte, por el simple hecho de conocer al Señor, la Suprema Personalidad de Dios, y no hay otra manera de lograr esa perfección» (Śvetāśvatara Upaniṣad 3.8). Que no haya ningún otro recurso significa que cualquiera que no entienda que el Señor Kṛṣṇa es la Suprema Personalidad de Dios, es seguro que se halla sumido en la modalidad de la ignorancia y, por ende, no logrará la salvación por el simple hecho de —digámoslo así— lamer la botella de miel por fuera, o interpretar el Bhagavad-gītā según la erudición mundana. Esos filósofos empíricos puede que asuman papeles muy importantes en el mundo material, pero no se vuelven necesariamente merecedores de la liberación. Semejantes eruditos engreídos tienen que esperar que les llegue la misericordia sin causa del devoto del Señor. Por consiguiente, uno debe cultivar conciencia de Kṛṣṇa con fe y conocimiento, y, de esa manera, lograr la perfección.

‘Men kan het volmaakte niveau van de bevrijding van geboorte en dood bereiken, eenvoudig door de Heer, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, te kennen; er bestaat geen andere manier om deze volmaaktheid te bereiken.’ (Śvetāśvatara Upaniṣad 3.8)

Dat er geen alternatief bestaat, betekent dat iemand die niet begrijpt dat Kṛṣṇa de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is, zeker in de hoedanigheid onwetendheid verkeert en dus geen verlossing zal bereiken door zogezegd aan de buitenkant van een honingpot te likken, dat wil zeggen: door de Bhagavad-gītā te interpreteren met behulp van wereldse geleerdheid. Zulke empirische filosofen mogen dan in de materiële wereld een zeer belangrijke rol spelen, maar ze komen niet noodzakelijkerwijs in aanmerking voor bevrijding. Dergelijke opgeblazen wereldse geleerden zullen op de grondeloze genade van een toegewijde van de Heer moeten wachten. Men moet het Kṛṣṇa-bewustzijn daarom met geloof en kennis cultiveren en op die manier volmaaktheid bereiken.