Skip to main content

TEXT 37

Bg 3.37

Texto

Tekst

śrī-bhagavān uvāca
kāma eṣa krodha eṣa
rajo-guṇa-samudbhavaḥ
mahāśano mahā-pāpmā
viddhy enam iha vairiṇam
śrī-bhagavān uvāca
kāma eṣa krodha eṣa
rajo-guṇa-samudbhavaḥ
mahāśano mahā-pāpmā
viddhy enam iha vairiṇam

Palabra por palabra

Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — la Personalidad de Dios dijo; kāmaḥ — lujuria; eṣaḥ — esta; krodhaḥ — ira; eṣaḥ — todos éstos; rajaḥ-guṇa — la modalidad de la pasión; samudbhavaḥ — nacida de; mahā-aśanaḥ — que todo lo devora; maha-pāpmā — muy pecaminosa; viddhi — sabe; enam — esto; iha — en el mundo material; vairiṇam — el peor enemigo.

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; kāmaḥ — lust; eṣaḥ — deze; krodhaḥ — woede; eṣaḥ — deze; rajaḥ-guṇa — de hoedanigheid hartstocht; samudbhavaḥ — voortgekomen uit; mahā-aśa-naḥ — allesverslindend; mahā-pāpmā — uiterst zondig; viddhi — weet; enam — deze; iha — in de materiële wereld; vairiṇam — grootste vijand.

Traducción

Vertaling

La Suprema Personalidad de Dios dijo: Es únicamente la lujuria, Arjuna, que nace del contacto con la modalidad material de la pasión y luego se transforma en ira, y que es el pecador enemigo de este mundo, enemigo que lo devora todo.

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei: Het is niets anders dan lust, Arjuna, die ontstaat door contact met de materiële hoedanigheid hartstocht, die later overgaat in woede en die de allesverslindende, zondige vijand van deze wereld is.

Significado

Betekenisverklaring

Cuando una entidad viviente se pone en contacto con la creación material, su eterno amor por Kṛṣṇa se transforma en lujuria, en asociación con la modalidad de la pasión. O, en otras palabras, el sentido de amor por Dios se transforma en lujuria, al igual que la leche, en contacto con el tamarindo, se transforma en yogur. Luego, cuando la lujuria no es satisfecha, se convierte a su vez en ira; la ira se transforma en ilusión, y la ilusión hace que continúe la existencia material. Por lo tanto, la lujuria es el peor enemigo de la entidad viviente, y es únicamente la lujuria la que induce a la entidad viviente pura a permanecer enredada en el mundo material. La ira es la manifestación de la modalidad de la ignorancia. Estas modalidades se manifiestan como ira y demás corolarios. De manera que, si la modalidad de la pasión, en vez de degradarse hasta el plano de la modalidad de la ignorancia, se eleva al plano de la modalidad de la bondad mediante el método prescrito de vivir y actuar, uno puede entonces salvarse de la degradación de la ira, mediante el apego espiritual.

Wanneer het levend wezen in contact komt met de materiële wereld, wordt zijn eeuwige liefde voor Kṛṣṇa, door de werkzaamheid van de hoedanigheid hartstocht, omgezet in lust. Met andere woorden, iemands liefde voor God wordt omgezet in lust, net zoals melk in yoghurt wordt omgezet wanneer ze in contact komt met zure tamarinde. Maar als die lust niet bevredigd wordt, verandert hij in woede; woede veroorzaakt illusie, en illusie is de oorzaak van de verlenging van het materiële bestaan. Lust is daarom de grootste vijand van het levend wezen en het is alleen lust die het levend wezen ertoe aanzet om verstrikt te blijven in de materiële wereld. Woede is een uiting van de hoedanigheid onwetendheid. De hoedanigheden onwetendheid en hartstocht manifesteren zich als woede en andere gevolgen. Wanneer de hoedanigheid hartstocht, in plaats van te degraderen naar de hoedanigheid onwetendheid, wordt verheven naar de hoedanigheid goedheid door op de voorgeschreven manier te leven en te handelen, dan kan men door spirituele gehechtheid gered worden van de degradering die het gevolg is van woede.

La Suprema Personalidad de Dios se expandió en muchos para beneficio de Su bienaventuranza espiritual siempre en aumento, y las entidades vivientes son partes integrales de esa bienaventuranza espiritual. Ellas tienen, además, una independencia parcial, pero por el mal uso de su independencia, cuando la actitud de servicio se transforma en la propensión al disfrute de los sentidos, quedan bajo el dominio de la lujuria. El Señor hace la creación material para brindarles a las almas condicionadas una facilidad de complacer esas propensiones lujuriosas, y cuando ellas se encuentran totalmente desconcertadas debido a las prolongadas actividades lujuriosas, comienzan a hacerse preguntas acerca de su verdadera posición.

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods heeft Zichzelf geëxpandeerd in velen voor Zijn altijd toenemende spirituele vreugde en de levende wezens zijn een onderdeel van die spirituele vreugde. Ze hebben een gedeeltelijke onafhankelijkheid, maar door hier misbruik van te maken verandert hun houding van dienstbaarheid in een drang naar zinsbevrediging en zo komen ze in de macht van lust. De materiële wereld is door de Heer geschapen om de geconditioneerde zielen de mogelijkheid te geven om deze zinnelijke verlangens te vervullen, maar wanneer ze volledig gefrustreerd zijn door hun aanhoudelijke zinnelijke activiteiten, beginnen ze vragen te stellen naar hun werkelijke positie.

Esa indagación es el comienzo de los Vedānta-sūtras, en los que se dice: athāto brahma-jijñāsā, uno debe investigar acerca del Supremo. Y al Supremo se lo define en el Śrīmad-Bhāgavatam como janmādy asya yato ’nvayad itarataś ca, o «El origen de todo es el Brahman Supremo». Así pues, el origen de la lujuria también se halla en el Supremo. Si, por lo tanto, la lujuria se transforma en amor por el Supremo, o se transforma en conciencia de Kṛṣṇa o, en otras palabras, en desear todo para Kṛṣṇa, entonces tanto la lujuria como la ira pueden ser espiritualizadas. Hanumān, el gran servidor del Señor Rāma, exhibió su ira en la acción de prenderle fuego a la ciudad dorada de Rāvaṇa, pero al hacerlo se convirtió en el devoto más sobresaliente del Señor. Aquí también, en el Bhagavad-gītā, el Señor induce a Arjuna a utilizar su ira en contra de sus enemigos, para la satisfacción del Señor. De manera que la lujuria y la ira, cuando se emplean en el proceso de conciencia de Kṛṣṇa, se convierten en nuestros amigos, y no en enemigos nuestros.

Dit onderzoek is het begin van de Vedānta-sūtra’s waarin gezegd wordt athāto brahma-jijñāsā: men moet vragen stellen over het Allerhoogste. En het Allerhoogste wordt in het Śrīmad-Bhāgavatam beschreven als janmādy asya yato ’nvayād itarataś ca: ‘De oorsprong van alles is het Allerhoogste Brahman.’ De oorsprong van lust ligt daarom ook in het Allerhoogste. Wanneer lust wordt omgezet in liefde voor de Allerhoogste of in Kṛṣṇa-bewustzijn — of met andere woorden, wanneer we alles verlangen voor Kṛṣṇa — dan worden zowel lust als woede gespiritualiseerd. Hanumān, de grote dienaar van Heer Rāma, toonde zijn woede door de gouden stad van Rāvaṇa in brand te steken en werd daardoor de grootste toegewijde van de Heer. In de Bhagavad-gītā haalt de Heer Arjuna over om zijn woede tegen zijn vijanden te gebruiken om Hem tevreden te stellen. Wanneer lust en woede daarom gebruikt worden voor Kṛṣṇa, worden het onze vrienden in plaats van onze vijanden.