Skip to main content

Chapter One

Hoofdstuk 1

Learning the Science of the Soul

De wetenschap van de ziel

Seeing the Aim of Human Life

Ons werkelijke zelf

“According to Vedic civilization, the perfection of life is to realize one’s relationship with Kṛṣṇa, or God.… All living entities are parts and parcels of God. The parts are meant for serving the whole, just as the legs, hands, fingers, and ears are meant for serving the total body. We living entities, being parts and parcels of God, are duty-bound to serve Him.”

Wie ben je? Ben je je lichaam? Je geest? Of ben je iets hogers? Weet je wie je bent of denk je alleen maar dat je het weet? En doet het er eigenlijk iets toe? Onze materialistische samenleving, met haar onverlichte bestuur, heeft navraag doen naar ons ware, hogere zelf vrijwel taboe verklaard. In plaats daarvan verdoen we onze kostbare tijd met ons lichaam te onderhouden, opmaken en vertroetelen. Is er misschien een alternatief?

This very important Kṛṣṇa consciousness movement is meant to save human society from spiritual death. At present human society is being misled by leaders who are blind, for they do not know the aim and objective of human life, which is self-realization and the reestablishment of our lost relationship with the Supreme Personality of Godhead. That is the missing point. The Kṛṣṇa consciousness movement is trying to enlighten human society in this important matter.

Deze zeer belangrijke Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewust-zijn heeft als doel de samenleving van een spirituele dood te redden. De huidige maatschappij bevindt zich op een dwaalspoor, omdat ze misleid wordt door leiders die niet weten wat het doel van het leven is, namelijk zelfrealisatie en het herstel van onze relatie met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. De Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn probeert de samenleving meer inzicht te geven in deze essentiële onderwerpen.

According to Vedic civilization, the perfection of life is to realize one’s relationship with Kṛṣṇa, or God. In the Bhagavad-gītā, which is accepted by all authorities in transcendental science as the basis of all Vedic knowledge, we understand that not only human beings but all living entities are parts and parcels of God. The parts are meant for serving the whole, just as the legs, hands, fingers, and ears are meant for serving the total body. We living entities, being parts and parcels of God, are duty-bound to serve Him.

De Vedische beschaving leert ons dat vervolmaking van het leven inhoudt dat we ons bewust worden van onze relatie met Kṛṣṇa, God, en overeenkomstig handelen. In de Bhagavad-gītā, die door alle autoriteiten van de transcendentale wetenschap als het meest essentiële werk over de Vedische filosofie beschouwd wordt, staat geschreven dat niet alleen mensen, maar ook alle andere levende wezens integrerende deeltjes van God zijn. Die deeltjes zijn ervoor bedoeld het geheel te dienen, zoals de benen, handen, vingers en oren tot taak hebben het hele lichaam van dienst te zijn. Als integrerende deeltjes van God hebben wij, de levende wezens, de plicht Hem te dienen.

Actually our position is that we are always rendering service to someone, either to our family, country, or society. If we have no one to serve, sometimes we keep a pet cat or dog and render service to it. All these factors prove that we are constitutionally meant to render service, yet in spite of serving to the best of our ability, we are not satisfied. Nor is the person to whom we are rendering that service satisfied. On the material platform, everyone is frustrated. The reason for this is that the service being rendered is not properly directed. For example, if we want to render service to a tree, we must water the root. If we pour water on the leaves, branches, and twigs, there is little benefit. If the Supreme Personality of Godhead is served, all other parts and parcels will be automatically satisfied. Consequently all welfare activities as well as service to society, family, and nation are realized by serving the Supreme Personality of Godhead.

In feite dienen we altijd iemand, of dit nu ons gezin, ons land, of de maatschappij in het algemeen is. Als we niemand hebben om te dienen, dan nemen we soms een hond of een kat in huis en dienen we die. Hieruit blijkt dat we van nature voorbestemd zijn om te dienen. Maar hoe goed we ook proberen te dienen, we voelen ons nooit voldaan, en ook degene die we dienen is niet tevreden. Op het materiële vlak is iedereen gefrustreerd. De reden hiervoor is dat we op de verkeerde manier dienen. Als we een boom willen dienen, moeten we de wortels water geven — als we water op de takken en bladeren gieten, heeft dat weinig zin. Als de integrerende deeltjes de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods dienen, zijn ze vanzelf tevreden. Dus als we de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods dienen, dienen we automatisch gezin, land en samenleving, en worden alle vormen van welzijnswerk gerealiseerd.

It is the duty of every human being to understand his constitutional position with God and to act accordingly. If this is possible, then our lives become successful. Sometimes, however, we feel challenging and say, “There is no God,” or “I am God,” or even, “I don’t care for God.” But in actuality this challenging spirit will not save us. God is there, and we can see Him at every moment. If we refuse to see God in our life, then He will be present before us as cruel death. If we do not choose to see Him in one feature, we will see Him in another. There are different features of the Supreme Personality of Godhead because He is the original root of the entire cosmic manifestation. In one sense, it is not possible for us to escape Him.

Elk mens hoort te weten wat zijn relatie met God inhoudt en moet overeenkomstig handelen. Als we dit doen, wordt ons leven een succes. Soms zijn we echter opstandig en zeggen we dat God niet bestaat of dat we zelf God zijn, of zelfs dat God ons gewoon niet interesseert. Maar zulke opstandigheid zal ons uiteindelijk niet redden. God bestaat en we kunnen Zijn aanwezigheid op elk moment van ons leven ervaren. En ontkennen we ons hele leven Zijn bestaan, dan verschijnt Hij ten slotte als de wrede dood — als we Hem niet op de ene manier willen zien, dan krijgen we Hem wel op een andere manier te zien. Omdat de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods de oorsprong van de hele kosmos is, kan Hij Zich op vele manieren manifesteren. In dit opzicht kun je Hem dus onmogelijk ontlopen.

This Kṛṣṇa consciousness movement is not blind religious fanaticism, nor is it a revolt by some recent upstart; rather, it is an authorized, scientific approach to the matter of our eternal necessity in relation with the Absolute Personality of Godhead, the Supreme Enjoyer. Kṛṣṇa consciousness simply deals with our eternal relationship with Him and the process of discharging our relative duties to Him. Thus Kṛṣṇa consciousness enables us to achieve the highest perfection of life attainable in the present human form of existence.

Deze Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn is geen blind, religieus fanatisme en ook geen groepje opstandelingen dat opgehitst wordt door een of andere omhooggevallen figuur. Het is een gemeenschap die op een gezaghebbende en wetenschappelijke manier informatie geeft over onze eeuwige plicht tegenover de Absolute Persoonlijkheid Gods, de Allerhoogste Genieter. Kṛṣṇa-bewustzijn heeft alleen betrekking op onze eeuwige relatie met Heer Kṛṣṇa en de wijze waarop we onze plichten tegenover Hem moeten vervullen. Zo stelt Kṛṣṇa-bewustzijn ons in staat om in deze menselijke levensvorm de hoogste volmaaktheid te bereiken.

We must always remember that this particular form of human life is attained after an evolution of many millions of years in the cycle of transmigration of the spirit soul. In this particular form of life, the economic question is more easily solved than in the lower, animal forms. There are swine, dogs, camels, asses, and so on, whose economic necessities are just as important as ours, but the economic questions of these animals and others are solved under primitive conditions, whereas the human being is given all the facilities for leading a comfortable life by the laws of nature.

We moeten ons altijd goed realiseren dat de ziel na een evolutie van miljoenen jaren in de cyclus van reïncarnatie een menselijke levensvorm bereikt. In deze menselijke levensvorm worden de economische problemen van het bestaan gemakkelijker opgelost dan in de lagere, dierlijke levensvormen. De economische behoeften van varkens, honden, kamelen, ezels, enz. zijn voor die dieren net zo belangrijk als onze behoeften dat voor ons zijn. Maar de economische problemen van deze dieren worden alleen opgelost onder onsmakelijke en onplezierige omstandigheden. De mens heeft alle voorzieningen gekregen om een comfortabel leven te leiden volgens de wetten van de natuur, omdat de menselijke levensvorm belangrijker en waardevoller is dan die van dieren.

Why is a man given a better chance to live than swine or other animals? Why is a highly posted government officer given better facilities for a comfortable life than an ordinary clerk? The answer is very simple: the important officer has to discharge duties of a more responsible nature than those of an ordinary clerk. Similarly, the human being has to discharge higher duties than the animals, who are always busy with filling their hungry stomachs. But by the laws of nature, the modern animalistic standard of civilization has only increased the problems of filling the stomach. When we approach some of these polished animals for spiritual life, they say that they only want to work for the satisfaction of their stomachs and that there is no necessity of inquiring about the Godhead. Yet despite their eagerness to work hard, there is always the question of unemployment and so many other impediments incurred by the laws of nature. Despite this, they still denounce the necessity of acknowledging the Godhead.

Waarom heeft de mens een beter leven gekregen dan dat van varkens en andere dieren? Waarom heeft een topambtenaar in dienst van de regering betere voorzieningen gekregen dan een gewone ambtenaar? Omdat de topambtenaar plichten heeft die van een hoger niveau zijn. Op dezelfde manier zijn de plichten van de mens hoger dan die van dieren, die alleen maar bezig zijn met het vullen van hun hongerige magen. Maar het dierlijke niveau van onze moderne beschaving heeft de problemen van de hongerige maag alleen maar verergerd. Wanneer we een gepolijst dier in de vorm van een moderne mens aanspreken en hem vragen zelfrealisatie serieus te nemen, zal hij antwoorden dat hij alleen maar wil werken om zijn maag te vullen en dat zelfrealisatie helemaal geen zin heeft voor wie honger heeft. Maar de wetten van de natuur zijn zo wreed, dat hij altijd bedreigd wordt door werkloosheid, ook al is hij nog zo enthousiast om hard te werken om zijn maag te vullen en ook al veroordeelt hij openlijk de noodzaak tot zelfrealisatie.

We are given this human form of life not just to work hard like the swine or dog, but to attain the highest perfection of life. If we do not want that perfection, then we will have to work very hard, for we will be forced to by the laws of nature. In the closing days of Kali-yuga (this present age) men will have to work hard like asses for only a scrap of bread. This process has already begun, and every year the necessity for harder work for lesser wages will increase. Yet human beings are not meant to work hard like animals, and if a man fails to discharge his duties as a human being, he is forced to transmigrate to the lower species of life by the laws of nature. The Bhagavad-gītā very vividly describes how a spirit soul, by the laws of nature, takes his birth and gets a suitable body and sense organs for enjoying matter in the material world.

We hebben deze menselijke levensvorm niet gekregen om ons uit te sloven als varkens en honden, maar om de hoogste volmaaktheid van het leven te bereiken. Als we niets om zelfrealisatie geven, zullen de wetten van de natuur ons ertoe dwingen bijzonder hard te werken, ook al willen we dat niet. Tegen het einde van het Kali-yuga (het huidige tijdperk) zullen de mensen zich als ezels moeten uitsloven voor een korst brood. Dit zien we nu al gebeuren: elk jaar moet er harder gewerkt worden voor minder loon. Het is niet de bedoeling dat mensen zich als dieren afpeigeren en hun plicht als mens vergeten. Doen ze dit wel, dan worden ze door de wetten van de natuur gedwongen in een volgend leven naar lagere levensvormen te verhuizen. De Bhagavad-gītā beschrijft heel duidelijk hoe een ziel door de wetten van de natuur bij de geboorte een passend lichaam en passende zintuigen krijgt toebedeeld om in de materiële wereld van de materie te genieten.

In the Bhagavad-gītā it is also stated that those who attempt but do not complete the path of approaching God – in other words, those who have failed to achieve complete success in Kṛṣṇa consciousness – are given the chance to appear in the families of the spiritually advanced or in financially well-to-do mercantile families. If the unsuccessful spiritual aspirants are offered such chances of noble parentage, what of those who have actually attained the required success? Therefore an attempt to go back to Godhead, even if half finished, guarantees a good birth in the next life. Both the spiritual and the financially well-to-do families are beneficial for spiritual progress because in both families one can get a good chance to make further progress from the point where he stopped in his previous birth. In spiritual realization the atmosphere generated by a good family is favorable for the cultivation of spiritual knowledge. The Bhagavad-gītā reminds such fortunate well-born persons that their good fortune is due to their past devotional activities. Unfortunately, the children of these families do not consult the Bhagavad-gītā, being misguided by māyā (illusion).

De Bhagavad-gītā stelt ook dat zij die tot God proberen te komen, maar daar niet in slagen — of met andere woorden: die geen volmaakt Kṛṣṇa-bewustzijn weten te bereiken — de kans krijgen geboren te worden in een spiritueel gevorderd gezin of in een rijk gezin. Als iemand die onsuccesvol is op het spirituele pad al goed terecht komt, wat kunnen we dan verwachten voor iemand die het verlangde resultaat wel heeft bereikt? Ook al slaagt men maar gedeeltelijk, een poging om terug te keren naar God garandeert een goede wedergeboorte. Zowel een spiritueel gevorderd als een financieel welgesteld milieu leent zich goed voor het maken van spirituele vooruitgang, omdat men in beide families alle mogelijkheden heeft om verder te gaan met zijn spirituele ontwikkeling vanaf het punt dat men in zijn vorige leven had bereikt. De Bhagavad-gītā herinnert dergelijke bevoorrechte mensen eraan dat ze hun positie te danken hebben aan devotionele activiteiten in vorige levens. Helaas raadplegen de kinderen van dergelijke families de Bhagavad-gītā niet, begoocheld als ze zijn door māyā (illusie).

Birth in a well-to-do family solves the problem of having to find sufficient food from the beginning of life, and later a comparatively easier and more comfortable way of life can be led. Being so situated, one has a good chance to make progress in spiritual realization, but as ill luck would have it, due to the influence of the present iron age (which is full of machines and mechanical people) the sons of the wealthy are misguided for sense enjoyment, and they forget the good chance they have for spiritual enlightenment. Therefore nature, by her laws, is setting fires in these golden homes. It was the golden city of Laṅkā, under the regime of the demoniac Rāvaṇa, that was burned to ashes. That is the law of nature.

In een rijke familie geboren worden betekent dat we ons niet van jongs af aan druk hoeven te maken over voedsel. Bovendien kunnen we later een relatief gemakkelijk en comfortabel leven leiden. In zo’n situatie hebben we alle faciliteiten om spirituele vooruitgang te maken, maar jammer genoeg laten de zonen van rijke ouders, onder invloed van het huidige IJzeren Tijdperk (met overal machines en mechanische mensen), zich verleiden tot zingenot en staan er niet bij stil dat ze zo hun kans op spirituele verlichting verspelen. Men kan zien dat de natuur, als reactie hierop, hun gouden huizen in rook laat opgaan. Ook de gouden stad Laṅkā werd onder het regime van de demonische Rāvaṇa in de as gelegd. Dat is de wet van de natuur.

The Bhagavad-gītā is the preliminary study of the transcendental science of Kṛṣṇa consciousness, and it is the duty of all responsible heads of state to chalk out their economic and other programs by referring to the Bhagavad-gītā. We are not meant to solve economic questions of life by balancing on a tottering platform; rather, we are meant to solve the ultimate problems of life which arise due to the laws of nature. Civilization is static unless there is spiritual movement. The soul moves the body, and the living body moves the world. We are concerned about the body, but we have no knowledge of the spirit that is moving that body. Without the spirit, the body is motionless, or dead.

Het eerste werk dat moet worden bestudeerd in de transcendentale wetenschap van het Kṛṣṇa-bewustzijn is de Bhagavad-gītā. Alle verantwoordelijke leiders van de samenleving hebben de plicht om zich bij het opstellen van hun economische en politieke programma’s op de Bhagavad-gītā te baseren. We moeten niet proberen onze economische levensproblemen op te lossen door op een wankel platform te balanceren. In plaats daarvan moeten we een oplossing zien te vinden voor de fundamentele levensproblemen waarmee de natuur ons confronteert.

The human body is an excellent vehicle by which we can reach eternal life. It is a rare and very important boat for crossing over the ocean of nescience which is material existence. On this boat there is the service of an expert boatman, the spiritual master. By divine grace, the boat plies the water in a favorable wind. With all these auspicious factors, who would not take the opportunity to cross over the ocean of nescience? If one neglects this good chance, it should be known that he is simply committing suicide.

Als er geen spirituele ontwikkeling plaatsvindt, verandert de beschaving in een statisch geheel. De ziel zet het lichaam in beweging en het levend lichaam de wereld. We stellen slechts belang in het lichaam en hebben geen idee van de ziel, die dat lichaam laat bewegen. Zonder de ziel is het lichaam onbeweeglijk of dood.

Het menselijk lichaam is een uitstekend voertuig om het eeuwige leven mee te bereiken. Het is een zeldzaam en heel belangrijk schip waarmee men de oceaan van onwetendheid — dit materiële bestaan — kan oversteken. Aan boord worden we geholpen door een ervaren schipper, de spiritueel leraar. Door de genade van God heeft het schip de wind mee. Wie zou, onder al deze gunstige omstandigheden, niet van deze gelegenheid gebruik maken om de oceaan van onwetendheid over te steken? Als we we zo’n goede kans voorbij laten gaan, dan plegen we simpelweg zelfmoord.

There is certainly a great deal of comfort in the first-class coach of a train, but if the train does not move toward its destination, what is the benefit of an air-conditioned compartment? Contemporary civilization is much too concerned with making the material body comfortable. No one has information of the real destination of life, which is to go back to Godhead. We must not just remain seated in a comfortable compartment; we should see whether or not our vehicle is moving toward its real destination. There is no ultimate benefit in making the material body comfortable at the expense of forgetting the prime necessity of life, which is to regain our lost spiritual identity. The boat of human life is constructed in such a way that it must move toward a spiritual destination. Unfortunately this body is anchored to mundane consciousness by five strong chains, which are: (1) attachment to the material body due to ignorance of spiritual facts, (2) attachment to kinsmen due to bodily relations, (3) attachment to the land of birth and to material possessions such as house, furniture, estates, property, business papers, etc., (4) attachment to material science, which always remains mysterious for want of spiritual light, and (5) attachment to religious forms and holy rituals without knowing the Personality of Godhead or His devotees, who make them holy. These attachments, which anchor the boat of the human body, are explained in detail in the fifteenth chapter of the Bhagavad-gītā. There they are compared to a deeply rooted banyan tree which is ever increasing its hold on the earth. It is very difficult to uproot such a strong banyan tree, but the Lord recommends the following process: “The real form of this tree cannot be perceived in this world. No one can understand where it ends, where it begins, or where its foundation is. But with determination one must cut down this tree with the weapon of detachment. So doing, one must seek that place from which, having once gone, one never returns, and there surrender to that Supreme Personality of Godhead from whom everything has begun and in whom everything is abiding since time immemorial.” [Bhagavad-gītā 15.3– 4]

Het is natuurlijk bijzonder comfortabel om in een eersteklascoupé met de trein te reizen, maar wat heeft men aan airconditioning als de trein niet naar de plaats van bestemming rijdt? De huidige beschaving is te veel gericht op materiële gemakken. Niemand weet wat het doel van het leven is: terugkeren naar God. We moeten niet domweg in onze coupé blijven zitten, maar erop toezien dat ons vervoermiddel daadwerkelijk naar de plaats van bestemming gaat. We hebben er uiteindelijk niets aan om het zo comfortabel mogelijk voor het materiële lichaam te maken als we daardoor het belangrijkste levensdoel uit het oog verliezen: het herontdekken van onze spirituele identiteit.

Het schip van het mensenleven is ervoor gemaakt om een spirituele bestemming te bereiken. Maar helaas is het lichaam met vijf sterke ketenen aan een werelds bewustzijn vastgeketend. Deze ketenen zijn: (1) gehechtheid aan het lichaam door gebrek aan spirituele kennis; (2) gehechtheid aan familie op grond van lichamelijke verwantschap; (3) gehechtheid aan geboorteland en materiële bezittingen, zoals huis, meubilair, landgoed, waardevolle papieren, enz.; (4) gehechtheid aan de materiële wetenschap, die altijd in het duister blijft tasten door gebrek aan spiritueel inzicht; (5) gehechtheid aan religieuze gebruiken en heilige riten zonder kennis van de Persoonlijkheid Gods of Zijn toegewijden, aan wie ze hun heiligheid ontlenen. Deze ketenen waarmee het schip van het mensenleven verankerd ligt, worden in hoofdstuk vijftien van de Bhagavad-gītā nauwkeurig beschreven. Ze worden daar vergeleken met een enorme banyan-boom die zich steeds dieper in de aarde wortelt. Het is heel moeilijk zo’n woudreus te ontwortelen, maar toch heeft de Heer er een methode voor: ‘De werkelijke vorm van deze boom kan niet worden waargenomen in deze wereld. Niemand kan begrijpen waar hij eindigt, waar hij begint of waar zijn basis is. Maar men moet deze diepgewortelde boom vastberaden vellen met het wapen van onthechting. Daarna moet men die plaats zien te vinden vanwaar niemand terugkeert wanneer ze eenmaal bereikt is, en daar moet men zich overgeven aan die Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, bij wie alles begon en uit wie alles sinds onheuglijke tijden is voortgekomen.’ (Bhagavad-gītā15.3-4)

Neither the scientists nor speculative philosophers have yet arrived at any conclusion concerning the cosmic situation. All they have done is posit different theories about it. Some of them say that the material world is real, others say that it is a dream, and yet others say that it is ever existing. In this way different views are held by mundane scholars, but the fact is that no mundane scientist or speculative philosopher has ever discovered the beginning of the cosmos or its limitations. No one can say when it began or how it floats in space. They theoretically propose some laws, like the law of gravitation, but actually they cannot put this law to practical use. For want of actual knowledge of the truth, everyone is anxious to promote his own theory to gain certain fame, but the actual fact is that this material world is full of miseries and that no one can overcome them simply by promoting some theories about the subject. The Personality of Godhead, who is fully cognizant of everything in His creation, informs us that it is in our best interest that we desire to get out of this miserable existence. We must detach ourselves from everything material. To make the best use of a bad bargain, our material existence must be one hundred percent spiritualized. Iron is not fire, but it can be turned into fire by constant association with fire. Similarly, detachment from material activities can be effected by spiritual activities, not by material inertia. Material inertia is the negative side of material action, but spiritual activity is not only the negation of material action but the activation of our real life. We must be anxious to search out eternal life, or spiritual existence in Brahman, the Absolute. The eternal kingdom of Brahman is described in the Bhagavad-gītā as that eternal country from which no one returns. That is the kingdom of God.

Wetenschappers en filosofen zijn er tot op heden niet in geslaagd tot een definitieve conclusie over de kosmos te komen. Het enige wat ze gedaan hebben, is theorieën opstellen. Sommigen van hen zeggen dat de materiële wereld de enige werkelijkheid is, anderen beschouwen haar als een droom en weer anderen zeggen dat ze eeuwig bestaat. Op deze manier houden de wereldse geleerden er uiteenlopende opvattingen op na, maar het blijft een feit dat geen enkele wereldse wetenschapper of filosoof er ooit in is geslaagd een verklaring te geven voor het ontstaan en de reikwijdte van de kosmos. Niemand kan zeggen wanneer alles begonnen is of hoe het komt dat de planeten in de ruimte zweven. Ze bedenken enkele theoretische wetten, zoals die van de zwaartekracht, maar daarmee is niet echt iets verklaard. Bij gebrek aan feitelijke kennis van de waarheid verdringen ze elkaar met steeds weer nieuwe theorieën in de hoop beroemd te worden, maar de wereld wordt er niet minder ellendig door.

God is volledig op de hoogte van alles wat er in Zijn schepping gebeurt. Hij laat ons weten dat het heel goed voor ons is het verlangen te ontwikkelen dit ellendige bestaan achter ons te laten. We moeten ons losmaken van al het materiële. We moeten het beste van het materiële bestaan zien te maken door het voor de volle honderd procent te spiritualiseren. IJzer is geen vuur, maar kan in vuur veranderd worden door er constant mee in aanraking te zijn. Zo kan men van zijn materiële activiteiten loskomen door zich toe te leggen op spirituele activiteiten, niet door alle activiteit te staken. Materiële inactiviteit is het tegenovergestelde van materiële activiteit, maar spirituele activiteit is niet alleen het tegenovergestelde van materiële activiteit, maar ook het begin van ons werkelijke leven. We moeten ernaar verlangen het eeuwig leven te vinden of een spiritueel bestaan in Brahman, het Absolute. Het eeuwig koninkrijk van Brahman wordt in de Bhagavad-gītā beschreven als dat eeuwige land vanwaar men nooit meer terugkeert. Dat is het koninkrijk van God.

The beginning of our present material life cannot be traced, nor is it necessary for us to know how we became conditioned in material existence. We have to be satisfied with the understanding that somehow or other this material life has been going on since time immemorial and now our duty is to surrender unto the Supreme Lord, who is the original cause of all causes. The preliminary qualification for going back to Godhead is given in the Bhagavad-gītā [15.5]: “One who is free from illusion, false prestige, and false association, who understands the eternal, who is done with material lust and is free from the duality of happiness and distress, and who knows how to surrender unto the Supreme Person attains that eternal kingdom.”

We kunnen niet nagaan wanneer ons huidige materiële bestaan begonnen is, en ook heeft het geen zin om te weten hoe we hier zijn terechtgekomen. Het is genoeg om te weten dat dit materiële bestaan op een of andere manier al sinds onheuglijke tijden aan de gang is en dat het nu onze taak is om ons over te geven aan de Allerhoogste Heer, die de uiteindelijke oorzaak van alle oorzaken is. De eerste voorwaarden waaraan we moeten voldoen om naar God te kunnen terugkeren, worden in de Bhagavad-gītā (15.5) als volgt beschreven: ‘Zij die vrij zijn van hoogmoed, illusie en verkeerd gezelschap, die het eeuwige begrijpen, die niets meer te maken willen hebben met materiële lust, die bevrijd zijn van de dualiteiten van geluk en ellende en die, omdat ze niet verward zijn, weten hoe ze zich aan de Allerhoogste Persoon moeten overgeven, bereiken dat eeuwige koninkrijk.’

One who is convinced of his spiritual identity and is freed from the material conception of existence, who is free from illusion and is transcendental to the modes of material nature, who constantly engages in understanding spiritual knowledge and who has completely severed himself from sense enjoyment can go back to Godhead. Such a person is called amūḍha, as distinguished from mūḍha, or the foolish and ignorant, for he is freed from the duality of happiness and distress.

Wie overtuigd is van zijn spirituele identiteit en dus ontstegen is aan de materialistische levensbeschouwing, wie vrij is van illusie en niet meer beïnvloed wordt door de hoedanigheden van de materiële natuur, wie voortdurend opgaat in het ontwikkelen van spirituele kennis en zich volkomen onthecht heeft van zingenot, kan naar God terugkeren. Zo iemand wordt amūḍha genoemd — in tegenstelling tot de mūḍha, de dwaas of onwetende — omdat hij bevrijd is van de dualiteit van geluk en verdriet.

And what is the nature of the kingdom of God? It is described in the Bhagavad-gītā [15.6] as follows: “That abode of Mine is not illumined by the sun or moon, nor by electricity. One who reaches it never returns to this material world.”

Maar wat is de aard van het koninkrijk van God? In de Bhagavad-gītā (15.6) wordt dat als volgt beschreven: ‘Die allerhoogste woning van Mij wordt niet verlicht door de zon of de maan en evenmin door vuur of elektriciteit. Zij die haar bereiken, komen nooit meer terug naar de materiële wereld.’

Although every place in the creation is within the kingdom of God because the Lord is the supreme proprietor of all planets, there is still the Lord’s personal abode, which is completely different from the universe in which we are now living. And this abode is called paramam, or the supreme abode. Even on this earth there are countries where the standard of living is high and countries where the standard of living is low. Besides this earth, there are innumerable other planets distributed all over the universe, and some are considered superior places and some inferior places. In any case, all planets within the jurisdiction of the external energy, material nature, require the rays of a sun or the light of fire for their existence, because the material universe is a region of darkness. Beyond this region, however, is a spiritual realm, which is described as functioning under the superior nature of God. That realm is described in the Upaniṣads thus: “There is no need of sun, moon, or stars, nor is that abode illumined by electricity or any form of fire. All these material universes are illumined by a reflection of that spiritual light, and because that superior nature is always self-luminous, we can experience a glow of light even in the densest darkness of night.” In the Hari-vaṁśa the spiritual nature is explained by the Supreme Lord Himself as follows: “The glaring effulgence of the impersonal Brahman [the impersonal Absolute] illuminates all existences, both material and spiritual. But, O Bhārata, you must understand that this Brahman illumination is the effulgence of My body.” In the Brahma-saṁhitā this conclusion is also confirmed. We should not think that we can attain that abode by any material means such as spaceships, but we should know for certain that one who can attain that spiritual abode of Kṛṣṇa can enjoy eternal, spiritual bliss without interruption. As fallible living entities, we have two phases of existence. One is called material existence, which is full of the miseries of birth, death, old age, and disease, and the other is called spiritual existence, in which there is an incessant spiritual life of eternity, bliss, and knowledge. In material existence we are ruled by the material conception of the body and the mind, but in spiritual existence we can always relish the happy, transcendental contact of the Personality of Godhead. In spiritual existence, the Lord is never lost to us.

Omdat de Heer de hoogste eigenaar van alle planeten is, bevinden alle planeten zich binnen het koninkrijk van God. Toch heeft Hij ook Zijn eigen woning, waar het volkomen anders is dan in het universum waarin wij nu leven. Deze woning wordt paramam genoemd, de allerhoogste woning. Zelfs op aarde zijn er landen met een hogere en landen met een lagere levensstandaard. Naast deze aarde zijn er in het universum nog ontelbare andere planeten, waarvan sommige als hoger en andere als lager worden beschouwd. Omdat het materiële universum een oord van duisternis is, hebben alle planeten die onder invloed van de materiële energie staan zonlicht of vuur nodig voor hun bestaan. Buiten het materiële universum bevindt zich echter een spiritueel gebied, waarvan wordt gezegd dat het onder Gods hogere natuur functioneert.

Over dit spirituele gebied zeggen de upaniṣads het volgende: ‘Zon, maan of sterren zijn er niet nodig en het wordt niet verlicht door elektriciteit of welke vorm van vuur dan ook. Alle materiële universa worden verlicht door een spiegeling van spiritueel licht, en omdat die hogere natuur van zichzelf licht uitstraalt, kunnen we zelfs in de donkerste nacht een zweem van licht bespeuren.’ In de Hari-vaṁśa beschrijft de Allerhoogste Heer Zijn spirituele natuur Zelf als volgt: ‘De verblindende gloed van het onpersoonlijke Brahman (het onpersoonlijke Absolute) verlicht alle vormen van bestaan, zowel materieel als spiritueel. Maar, o Bhārata, je moet beseffen dat dit Brahman-licht de uitstraling van Mijn lichaam is.’ Dit wordt ook bevestigd in de Brahma-saṁhitā. We moeten niet denken dat we die woning kunnen bereiken met materiële middelen, zoals bijvoorbeeld ruimteschepen, maar we moeten ervan overtuigd zijn dat wie tot de transcendentale woning van Kṛṣṇa weet te komen er onafgebroken spiritueel geluk kan ervaren.

Als feilbare levende wezens heeft ons bestaan twee fasen. De eerste wordt het materiële bestaan genoemd, dat overheerst wordt door ellendige ervaringen als geboorte, ziekte, ouderdom en dood. De tweede wordt het spirituele bestaan genoemd, waar men zich eeuwig in een toestand van kennis en gelukzaligheid bevindt. In het materiële bestaan worden we beheerst door de opvatting dat we ons lichaam en onze geest zijn, terwijl we in het spirituele bestaan altijd van het gelukkige, transcendentale contact met de Persoonlijkheid Gods kunnen genieten. In het spiritueel leven zijn we nooit van de Heer gescheiden.

The Kṛṣṇa consciousness movement is trying to bring that spiritual existence to humanity at large. In our present material consciousness, we are attached to the sensual material conception of life, but this conception can be removed at once by devotional service to Kṛṣṇa, or Kṛṣṇa consciousness. If we adopt the principles of devotional service, we can become transcendental to the material conceptions of life and be liberated from the modes of goodness, passion, and ignorance, even in the midst of various material engagements. Everyone who is engaged in material affairs can derive the highest benefit from the pages of Back to Godhead and the other literature of this Kṛṣṇa consciousness movement. This literature helps all people sever the roots of the indefatigable banyan tree of material existence. This literature is authorized to train us to renounce everything related to the material conception of life and to relish spiritual nectar in every object. This stage is obtainable only by devotional service and nothing else. By rendering such service, one can at once get liberation (mukti) even during this present life. Most spiritual endeavors are tinged with the colors of materialism, but pure devotional service is transcendental to all material pollution. Those who desire to go back to Godhead need only adopt the principles of this Kṛṣṇa consciousness movement and simply aim their consciousness at the lotus feet of the Supreme Lord, the Personality of Godhead, Kṛṣṇa.

De Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn probeert de hele mensheid tot dat spirituele bestaan te brengen. In ons huidige materiële bewustzijn zijn we gehecht aan de zinnelijke en materialistische levensbeschouwing, die echter onmiddellijk beëindigd kan worden zodra we ons toeleggen op devotionele dienst aan Kṛṣṇa of Kṛṣṇa-bewustzijn. Als we de principes van devotionele dienst volgen, dan ontstijgen we aan de materialistische levensbeschouwingen en bevrijden we ons van de hoedanigheden onwetendheid, hartstocht en goedheid, ook al zijn we met allerlei wereldse zaken bezig.

Zij die verstrikt zijn in materiële aangelegenheden kunnen veel voordeel halen uit het lezen van de Bhagavad-gītāzoals ze is en andere publicaties van de Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn. Deze boeken stellen iedereen in staat om de wortels van de onvermoeibaar doorgroeiende banyan-boom van het materiële bestaan door te hakken. In deze heilige teksten wordt op een gezaghebbende manier onderwezen hoe we alles wat met de materialistische levensbeschouwing verband houdt kunnen loslaten en hoe we altijd spirituele nectar kunnen proeven. Dit stadium is alleen te realiseren door devotionele dienst en door niets anders. Door zulke dienst te verrichten kan men zelfs in het huidige leven verlossing (mukti) bereiken. Bij de meeste vormen van spiritueel leven worden ook materiële doeleinden nagestreefd, maar zuivere devotionele dienst is ontstegen aan elke vorm van materiële onzuiverheid. Zij die naar God willen terugkeren hoeven zich enkel de beginselen van deze gemeenschap voor Kṛṣṇa-bewustzijn eigen te maken en hun bewustzijn te richten op de lotusvoeten van de Allerhoogste Heer, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Kṛṣṇa.

Your Original Consciousness Is Kṛṣṇa Consciousness

Wat is Kṛṣṇa bewustzijn?

“Your original consciousness is Kṛṣṇa consciousness,” Śrīla Prabhupāda tells freelance reporter Sandy Nixon. “Now your consciousness is covered with so much rubbish. You have to cleanse it, and then – Kṛṣṇa consciousness. Our consciousness is like water. Water is by nature clear and transparent, but sometimes it becomes muddy. If you filter all the mud out of the water, it again comes to its original clear, transparent state.”

Het volgende interview met freelance journaliste Sandy Nixon vond plaats in juli , de rol van de vrouw in Kṛṣṇa-bewustzijn, het Indiase kastenstelsel en het verband tussen Christus-bewustzijn en Kṛṣṇa-bewustzijn.

Ms. Nixon: My first question is very basic. What is Kṛṣṇa consciousness?

Mevr. Nixon: De eerste vraag die ik u wil stellen is een heel fundamentele vraag: Wat is Kṛṣṇa-bewustzijn?

Śrīla Prabhupāda: Kṛṣṇa means God. We are all intimately connected with Him because He is our original father. But we have forgotten this connection. When we become interested in knowing, “What is my connection with God? What is the aim of life?” then we are called Kṛṣṇa conscious.

Śrīla Prabhupāda: ‘Kṛṣṇa’ betekent God. We zijn allemaal innig met Hem verbonden, omdat Hij onze oorspronkelijke vader is. Maar wij zijn deze band vergeten. Als we opnieuw willen weten waaruit onze relatie met God bestaat en wat het doel van het leven is, worden we Kṛṣṇa-bewust genoemd.

Ms. Nixon: How does Kṛṣṇa consciousness develop in the practitioner?

Mevr. Nixon: Hoe ontwikkelt het Kṛṣṇa-bewustzijn zich bij degene die het beoefent?

Śrīla Prabhupāda: Kṛṣṇa consciousness is already there in the core of everyone’s heart. But because of our materially conditioned life, we have forgotten it. The process of chanting the Hare Kṛṣṇa mahā-mantra – Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare – revives the Kṛṣṇa consciousness we already have. For example, a few months ago these American and European boys and girls did not know about Kṛṣṇa, but just yesterday we saw how they were chanting Hare Kṛṣṇa and dancing in ecstasy throughout the whole Ratha-yātrā procession [an annual festival sponsored by the Kṛṣṇa consciousness movement in cities around the world]. Do you think that was artificial? No. Artificially, nobody can chant and dance for hours together. They have actually awakened their Kṛṣṇa consciousness by following a bona fide process. This is explained in the Caitanya-caritāmṛta [Madhya 22.107]:

Śrīla Prabhupāda: Kṛṣṇa-bewustzijn is al aanwezig in het diepst van ieders hart, maar omdat we geconditioneerd zijn geraakt door het materiële bestaan, zijn we het vergeten. Het chanten van de Hare Kṛṣṇa mahā-mantra — Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare — wekt dit oorspronkelijke Kṛṣṇa-bewustzijn weer op. Een paar maanden geleden wisten deze jonge Amerikanen en Europeanen bijvoorbeeld nog helemaal niets van Kṛṣṇa, maar gisteren hebt u kunnen zien dat ze Hare Kṛṣṇa zongen en vol vreugde dansten tijdens de hele Ratha-yātrā-processie [een jaarlijks terugkerend Hare Kṛṣṇa-festival dat in vele wereldsteden gevierd wordt, red.]. Denkt u dat dat gespeeld was? Nee, niemand kan kunstmatig urenlang door blijven zingen en dansen. Wat er in feite gebeurde, is dat ze door een authentieke methode te volgen hun Kṛṣṇa-bewustzijn weer tot leven hebben gewekt. In het Caitanya-caritāmṛta wordt dit als volgt uitgelegd (Madhya-līlā22.107):

nitya-siddha kṛṣṇa-prema ‘sādhya’ kabhu naya
śravaṇādi-śuddha-citte karaye udaya
nitya-siddha kṛṣṇa-prema ‘sādhya’ kabhu naya
śravaṇādi-śuddha-citte karaye udaya

Kṛṣṇa consciousness is dormant in everyone’s heart, and when one comes in contact with devotees, it is awakened. Kṛṣṇa consciousness is not artificial. Just as a young boy awakens his natural attraction for a young girl in her association, similarly, if one hears about Kṛṣṇa in the association of devotees, he awakens his dormant Kṛṣṇa consciousness.

Kṛṣṇa-bewustzijn sluimert in het hart van iedereen en als we met de toegewijden van Kṛṣṇa in contact komen, wordt dat weer opgewekt. Kṛṣṇa-bewustzijn is niet gespeeld. Zoals een jongen in het gezelschap van een meisje vanzelf tot haar aangetrokken raakt, zo wordt bij iemand die in het gezelschap van toegewijden over Kṛṣṇa hoort spreken, zijn sluimerende Kṛṣṇa-bewustzijn opgewekt.

Ms. Nixon: What is the difference between Kṛṣṇa consciousness and Christ consciousness?

Mevr. Nixon: Wat is het verschil tussen Kṛṣṇa-bewustzijn en Christus-bewustzijn?

Śrīla Prabhupāda: Christ consciousness is also Kṛṣṇa consciousness, but because at present people do not follow the rules and regulations of Christianity – the commandments of Jesus Christ – they do not come to the standard of God consciousness.

Śrīla Prabhupāda: Christus-bewustzijn is ook een vorm van Kṛṣṇa-bewustzijn, maar omdat de mensen de regels van het christendom — de geboden van Jezus Christus — niet meer opvolgen, kunnen ze het niveau van godsbewustzijn niet bereiken.

Ms. Nixon: What is unique about Kṛṣṇa consciousness among all religions?

Mevr. Nixon: Wat is het unieke van het Kṛṣṇa-bewustzijn in vergelijking met andere religies?

Śrīla Prabhupāda: Primarily, religion means to know God and to love Him. That is religion. Nowadays, because of a lack of training, nobody knows God, what to speak of loving Him. People are satisfied simply going to church and praying, “O God, give us our daily bread.” In the Śrīmad-Bhāgavatam this is called a cheating religion, because the aim is not to know and love God but to gain some personal profit. In other words, if I profess to follow some religion but I do not know who God is or how to love Him, I am practicing a cheating religion. As far as the Christian religion is concerned, ample opportunity is given to understand God, but no one is taking it. For example, the Bible contains the commandment “Thou shall not kill,” but Christians have built the world’s best slaughterhouses. How can they become God conscious if they disobey the commandments of Lord Jesus Christ? And this is going on not just in the Christian religion, but in every religion. The title “Hindu,” “Muslim,” or “Christian” is simply a rubber stamp. None of them knows who God is and how to love Him.

Śrīla Prabhupāda: Religie betekent in de eerste plaats God kennen en van Hem houden. Dat is religie. Door het ontbreken van het juiste onderricht heeft tegenwoordig niemand kennis over God, laat staan dat men van Hem houdt. De mensen vinden het al genoeg om naar de kerk te gaan en God om hun dagelijks brood te bidden. In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt dit een valse religie genoemd, omdat het er hierbij niet om gaat God te leren kennen en van Hem te houden, maar om er zelf beter van te worden. Met andere woorden: als ik beweer dat ik een bepaalde religie aanhang maar niet weet wie God is of hoe ik Hem moet liefhebben, dan volg ik een misleidende religie. In het christendom is er ruimschoots gelegenheid om God te leren begrijpen, maar niemand grijpt zijn kans. De Bijbel geeft het gebod ‘Gij zult niet doden’, maar de meest geavanceerde slachthuizen ter wereld zijn gebouwd door christenen. Hoe kunnen ze ooit godsbewust worden als ze de geboden van Heer Jezus Christus niet gehoorzamen? En dit gebeurt niet alleen in het christendom, maar in alle religies. De termen ‘hindoe’, ‘moslim’ of ‘christen’ zijn alleen maar etiketten. In geen enkele religie weet men wie God is en hoe men van Hem kan leren houden.

Ms. Nixon: How can one tell a bona fide spiritual master from a fake?

Mevr. Nixon: Hoe kan men een authentieke spiritueel leraar onderscheiden van een bedrieger?

Śrīla Prabhupāda: Whoever teaches how to know God and how to love Him – he is a spiritual master. Sometimes bogus rascals mislead people. “I am God,” they claim, and people who do not know what God is believe them. You must be a serious student to understand who God is and how to love Him. Otherwise, you will simply waste your time. So the difference between others and us is that we are the only movement that can actually teach one how to know God and how to love Him. We are presenting the science of how one can know Kṛṣṇa, the Supreme Personality of Godhead, by practicing the teachings of the Bhagavad-gītā and the Śrīmad-Bhāgavatam. They teach us that our only business is to love God. Our business is not to ask God for our necessities. God gives necessities to everyone – even to one who has no religion. For example, cats and dogs have no religion, yet Kṛṣṇa supplies them with the necessities of life. So why should we bother Kṛṣṇa for our daily bread? He is already supplying it. Real religion means to learn how to love Him. The Śrīmad-Bhāgavatam [1.2.6] says,

Śrīla Prabhupāda: Iedereen die onderwijst hoe God kan worden gekend en hoe we liefde voor Hem kunnen ontwikkelen, is een spiritueel leraar. Soms zien we dat mensen door ellendige dwazen misleid worden. Ze beweren dat ze God zijn en zij die niet weten wie of wat God is, geloven dat. Als je wilt weten wie God is en hoe je van Hem kunt houden, moet je een serieuze leerling zijn, anders verspil je gewoon je tijd. Het verschil tussen ons en anderen is dat wij de enigen zijn die de mensen echt kunnen leren hoe God gekend kan worden en hoe men liefde voor Hem kan ontwikkelen. Wij verkondigen de wetenschap hoe men Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, kan leren kennen door de leer van de Bhagavad-gītā en het Śrīmad-Bhāgavatam in praktijk te brengen. Die heilige teksten leren ons dat van God houden het enige is wat ons te doen staat. We hoeven God niet om allerlei dingen te vragen. God geeft iedereen wat hij nodig heeft — zelfs iemand die niet religieus is. Katten en honden hebben bijvoorbeeld geen religie, maar toch geeft Kṛṣṇa ze wat ze nodig hebben. Waarom zouden we Kṛṣṇa dan lastig vallen voor ons dagelijks brood? Daar heeft Hij al voor gezorgd. Ware religie houdt in dat je leert hoe je je liefde voor Hem kunt ontwikkelen. In het Śrīmad-Bhāgavatam (1.2.6) staat:

sa vai puṁsāṁ paro dharmo
yato bhaktir adhokṣaje
ahaituky apratihatā
yayātmā su-prasīdati
sa vai puṁsāṁ paro dharmo
yato bhaktir adhokṣaje
ahaituky apratihatā
yayātmā su-prasīdati

First-class religion teaches one how to love God without any motive. If I serve God for some profit, that is business – not love. Real love of God is ahaituky apratihatā: it cannot be checked by any material cause. It is unconditional. If one actually wants to love God, there is no impediment. One can love Him whether one is poor or rich, young or old, black or white.

Eersteklas religie is die religie die ons leert hoe we zonder enige bijbedoelingen van God kunnen houden. Als ik God dien om er materieel op vooruit te gaan, dan is dat zakendoen, niet liefde. Echte liefde voor God is ahaituky apratihatā: het kan niet belemmerd worden door iets materieels; er zijn geen voorwaarden aan verbonden. Als we werkelijk van God willen houden, staat niets ons daarbij in de weg. We kunnen allemaal van Hem houden, of we nu arm of rijk, jong of oud, blank of zwart zijn.

Ms. Nixon: Do all paths lead to the same end?

Mevr. Nixon: Leiden alle wegen naar hetzelfde doel?

Śrīla Prabhupāda: No. There are four classes of men – the karmīs, the jñānīs, the yogīs, and the bhaktas – and each achieves a different goal. The karmīs work for some material profit. For example, in the city, many people work hard day and night, and their purpose is to get some money. Thus they are fruitive workers, or karmīs. A jñānī is a person who thinks, “Why am I working so hard? The birds, bees, elephants, and other creatures have no profession, yet they are also eating. So why should I unnecessarily work so hard? Rather, let me try to solve the problems of life – birth, death, old age, and disease.” Jñānīs try to become immortal. They think that if they merge into God’s existence, then they will become immune to birth, death, old age, and disease. And yogis try to acquire some mystic power to exhibit a wonderful show. For instance, a yogi can become very small: if you put him into a locked room, he can come out through any little space. By showing this kind of magic, the yogi is immediately accepted as a very wonderful man. Of course, modern yogis simply show some gymnastics – they have no real power. But a real yogi has some power, which is not spiritual but material. So the yogi wants mystic power, the jñānī wants salvation from the miseries of life, and the karmī wants material profit. But the bhakta – the devotee – doesn’t want anything for himself. He simply wants to serve God out of love, just as a mother serves her child. There is no question of profit in a mother’s service to her child. Out of pure affection and love, she cares for him.

Śrīla Prabhupāda: Nee. Er zijn vier soorten mensen — de karmī’s, de jñānī’s, de yogī’s en de bhakta’s — en ze hebben ieder een ander doel. De karmī’s werken voor materieel gewin. In de steden zijn veel mensen bijvoorbeeld dag en nacht in de weer om wat geld te verdienen. Daarom worden ze resultaatgerichte werkers of karmī’s genoemd.

Een jñānī is iemand die denkt: ‘Waarom zou ik zo hard werken? De vogels, bijen, olifanten en andere schepselen hebben ook geen baan en hebben toch genoeg te eten. Waarom zou ik dan onnodig zo hard werken? Laat ik liever proberen een oplossing te vinden voor de werkelijke problemen van het leven: geboorte, ziekte, ouderdom en dood.’ Jñānī’s proberen onsterfelijk te worden. Ze geloven dat geboorte, ziekte, ouderdom en dood geen vat meer op hen zullen hebben als ze opgaan in Gods bestaan.

Yogī’s proberen mystieke vermogens te ontwikkelen om ermee te kunnen pronken. Een yogī kan zich bijvoorbeeld heel klein maken. Als hij in een kamer wordt opgesloten, kan hij er toch via een of ander kiertje uitkomen. Door dit soort magie wordt de yogī onmiddellijk als een heel bijzonder mens beschouwd. Maar de yogī’s van tegenwoordig tonen alleen maar wat gymnastiek. Ze hebben geen echte mystieke krachten, terwijl een echte yogī wel over bepaalde vermogens beschikt, hoewel die niet spiritueel maar materieel zijn.

De yogī is dus uit op mystieke krachten, de jñānī op verlossing van de ellende van het bestaan, en de karmī op materieel gewin. Maar de bhakta, de toegewijde, wil niets voor zichzelf hebben. Hij verlangt er alleen maar naar God te dienen, uit liefde, zoals een moeder haar kind dient. Een moeder dient haar kind niet uit eigenbelang; ze zorgt voor haar kind uit zuivere liefde en genegenheid.

When you come to this stage of loving God, that is perfection. Neither the karmī, the jñānī, nor the yogi can know God – only the bhakta. As Kṛṣṇa says in the Bhagavad-gītā [18.55], bhaktyā mām abhijānāti: “Only through the process of bhakti can one understand God.” Kṛṣṇa never says one can understand Him by other processes. No. Only through bhakti. If you are interested in knowing God and loving Him, then you must accept the devotional process. No other process will help you.

Wie tot dit stadium van liefde voor God gekomen is, heeft volmaaktheid bereikt. Noch de karmī, noch de jñānī, noch de yogī kan God kennen — alleen de bhakta kan dat. Zoals Kṛṣṇa in de Bhagavad-gītā zegt (18.55): bhaktyā mām abhijānāti — ‘Alleen door het pad van bhakti te volgen, kan men God begrijpen.’ Nergens zegt Kṛṣṇa dat we Hem via een andere weg kunnen leren kennen. Nee, alleen door bhakti. Als iemand God wil leren kennen en Hem wil liefhebben, dan moet hij leren Hem toegewijd te dienen. Dat is de enige manier.

Ms. Nixon: What transformation does one undergo on the path …

Mevr. Nixon: Wat voor verandering ondergaat men op dat pad?

Śrīla Prabhupāda: No transformation – your original consciousness is Kṛṣṇa consciousness. Now your consciousness is covered with so much rubbish. You have to cleanse it, and then – Kṛṣṇa consciousness. Our consciousness is like water. Water is by nature clear and transparent, but sometimes it becomes muddy. If you filter all the mud out of the water, it again comes to its original clear, transparent state.

Śrīla Prabhupāda: Geen verandering. Ons oorspronkelijke bewustzijn is Kṛṣṇa-bewustzijn. Op het ogenblik is ons bewustzijn versluierd door zo veel rommel; het Kṛṣṇa-bewustzijn komt vanzelf tevoorschijn als we het schoonmaken. Ons bewustzijn is net als water. Water is van zichzelf helder en doorschijnend, maar soms wordt het modderig. Als je er alle modder uitfiltert, wordt het water weer even helder en doorschijnend als daarvoor.

Ms. Nixon: Can one function better in society by becoming Kṛṣṇa conscious?

Mevr. Nixon: Functioneert men beter in de samenleving als men Kṛṣṇa-bewust wordt?

Śrīla Prabhupāda: Yes, you can see that my disciples are not drunkards or meat-eaters, and from a physiological point of view they are very clean – they’ll never be attacked by serious diseases. Actually, giving up meat-eating is not a question of Kṛṣṇa consciousness but of civilized human life. God has given human society so many things to eat – nice fruits, vegetables, grain, and first-class milk. From milk one can prepare hundreds of nutritious foods, but no one knows the art. Instead, people maintain big slaughterhouses and eat meat. They are not even civilized. When man is uncivilized, he kills poor animals and eats them.

Śrīla Prabhupāda: Ja. U kunt zelf zien dat mijn discipelen geen dronkaards en vleeseters zijn, en lichamelijk gezien zijn ze heel schoon — ze zullen nooit ernstige ziekten oplopen. Stoppen met vleeseten is trouwens geen kwestie van Kṛṣṇa-bewustzijn, maar van beschaving. God heeft de mensen al zo veel te eten gegeven: smakelijke groenten, vruchten, granen en hoogwaardige melk. Van melk kun je honderden voedzame gerechten maken, maar niemand weet hoe. In plaats daarvan houden ze er grote slachthuizen op na en eten vlees. De mensen zijn niet eens beschaafd te noemen, want alleen wie onbeschaafd is, doodt onschuldige dieren en eet ze op.

Civilized men know the art of preparing nutritious foods from milk. For instance, on our New Vrindavan farm in West Virginia, we make hundreds of first-class preparations from milk. Whenever visitors come, they are astonished that from milk such nice foods can be prepared. The blood of the cow is very nutritious, but civilized men utilize it in the form of milk. Milk is nothing but cow’s blood transformed. You can make milk into so many things – yogurt, curd, ghee [clarified butter], and so on – and by combining these milk products with grains, fruits, and vegetables, you can make hundreds of preparations. This is civilized life – not directly killing an animal and eating its flesh. The innocent cow is simply eating grass given by God and supplying milk, which you can live on. Do you think cutting the cow’s throat and eating its flesh is civilized?

Beschaafde mensen weten hoe ze voedzame gerechten kunnen maken van melk. Zo maken ze op onze boerderij New Vṛndāvana in West-Virginia honderden eersteklas melkgerechten. Bezoekers die er komen, staan er altijd versteld van dat je van melk zo veel lekkere dingen kunt maken. Het bloed van de koe is bijzonder voedzaam, maar beschaafde mensen gebruiken het in de vorm van melk. Melk is niets anders dan getransformeerd bloed. Van melk kunnen zo veel dingen gemaakt worden: yoghurt, verse kaas, ghī (geklaarde boter) enzovoort, en door deze melkproducten met graan, fruit en groenten te combineren, kun je honderden gerechten maken. Dat is beschaafd leven — niet een dier doden en zijn vlees eten. De onschuldige koe eet enkel het gras dat God haar geeft en schenkt melk, waarvan wij kunnen leven. Vindt u dat beschaafd, als iemand een koe de keel doorsnijdt en daarna haar vlees opeet?

Ms. Nixon: No, I agree with you one hundred percent … One thing I’m very curious about: can the Vedas be taken symbolically as well as literally?

Mevr. Nixon: Nee, ik ben het volkomen met u eens. Iets waar ik verder heel nieuwsgierig naar ben: kunnen we de Veda’s zowel letterlijk als symbolisch opvatten?

Śrīla Prabhupāda: No. They must be taken as they are, not symbolically. That is why we are presenting the Bhagavad-gītā As It Is.

Śrīla Prabhupāda: Nee. We moeten ze nemen zoals ze zijn, niet symbolisch. Daarom hebben we de Bhagavad-gītāzoals ze is uitgegeven.

Ms. Nixon: Are you attempting to revive the ancient Indian caste system in the West? The Gītā mentions the caste system …

Mevr. Nixon: Probeert u het oude Indiase kastenstelsel in het westen in te voeren? De Gītā spreekt over het kastenstelsel...

Śrīla Prabhupāda: Where does the Bhagavad-gītā mention the caste system? Kṛṣṇa says, cātur-varṇyaṁ mayā sṛṣṭaṁ guṇa-karma-vibhāgaśaḥ: “I created four divisions of men according to their quality and work.” [Bhagavad-gītā 4.13] For instance, you can understand that there are engineers as well as medical practitioners in society. Do you say they belong to different castes – that one is in the engineer caste and the other is in the medical caste? No. If a man has qualified himself in medical school, you accept him as a doctor; and if another man has a degree in engineering, you accept him as an engineer. Similarly, the Bhagavad-gītā defines four classes of men in society: a class of highly intelligent men, a class of administrators, a class of productive men, and ordinary workers. These divisions are natural. For example, one class of men is very intelligent. But to actually meet the qualifications of first-class men as described in the Bhagavad-gītā, they need to be trained, just as an intelligent boy requires training in a college to become a qualified doctor. So in the Kṛṣṇa consciousness movement we are training the intelligent men how to control their minds, how to control their senses, how to become truthful, how to become clean internally and externally, how to become wise, how to apply their knowledge in practical life, and how to become God conscious. All these boys [gestures toward seated disciples] have first-class intelligence, and now we are training them to use it properly.

Śrīla Prabhupāda: Waar gaat het in de Bhagavad-gītā over het kastenstelsel? Kṛṣṇa zegt: cātur-varṇyaṁ mayā sṛṣṭaṁ guṇa-karma-vibhāgaśaḥ — ‘De vier geledingen van de menselijke samenleving zijn door Mij geschapen op grond van de drie hoedanigheden van de materiële natuur en de activiteiten die daarmee samengaan.’ (13) Zo hebben we in de huidige maatschappij bijvoorbeeld ingenieurs en artsen. Betekent dat dat deze mensen deel uitmaken van verschillende kasten — de een tot de kaste van de ingenieurs en de ander tot de medische kaste? Nee. Als iemand zich als arts bekwaamd heeft, aanvaarden we hem als zodanig, en heeft iemand zich als ingenieur bekwaamd, dan aanvaarden we hem als ingenieur.

Op die manier onderscheidt de Bhagavad-gītā vier klassen in de samenleving: een klasse van buitengewoon intelligente mensen, een klasse van bestuurders, een klasse van producenten en een arbeidersklasse. Dit zijn natuurlijke geledingen. Eén klasse van mensen is dus bijzonder intelligent. Maar wie werkelijk wil voldoen aan de eisen in de Bhagavad-gītā om tot die klasse te behoren, moet zich daarvoor bekwamen, zoals een intelligente jongen eerst een opleiding moet volgen om arts te kunnen worden. In de Internationale Gemeenschap voor Kṛṣṇa-bewustzijn leren we intelligente mensen hoe ze hun geest kunnen beheersen, hoe ze hun zintuigen moeten beteugelen, hoe ze waarheidlievend kunnen worden, hoe ze uiterlijk en innerlijk zuiver kunnen worden, hoe ze wijs kunnen worden, hoe ze hun kennis in het dagelijks leven kunnen toepassen en hoe ze godsbewust kunnen worden. Al deze jongens hier (wijst naar aanwezige discipelen) zijn heel intelligent en nu leren we ze hoe ze die intelligentie op de juiste manier moeten gebruiken.

We are not introducing the caste system, in which any rascal born in a brāhmaṇa family is automatically a brāhmaṇa. He may have the habits of a fifth-class man, but he is accepted as first class because of his birth in a brāhmaṇa family. We don’t accept that. We recognize a man as first class who is trained as a brāhmaṇa. It doesn’t matter whether he is Indian, European, or American; lowborn or highborn – it doesn’t matter. Any intelligent man can be trained to adopt first-class habits. We want to stop the nonsensical idea that we are imposing the Indian caste system on our disciples. We are simply picking out men with first-class intelligence and training them how to become first class in every respect.

We zijn niet bezig het kastenstelsel te introduceren. Het kastenstelsel betekent dat de eerste de beste ellendeling die in een brāhmaṇa-familie geboren wordt, vanzelf brāhmaṇa is. Ook al gedraagt iemand zich als een vijfderangs burger, beschouwt men hem toch als een eersteklas lid van de samenleving enkel op grond van zijn geboorte in een brāhmaṇa-familie. Dat aanvaarden wij niet. We beschouwen iemand als een eersteklas persoon als hij als brāhmaṇais opgeleid. Of hij nu Indiër, Europeaan of Amerikaan, hoog- of laaggeboren is, doet er niet toe. Elk intelligent mens kan eersteklas gewoonten aanleren. Het onzinnige idee dat we onze discipelen het kastenstelsel willen opleggen, zouden we graag de wereld uit helpen. Het enige wat we doen is mensen met een goed stel hersens uitzoeken en ze leren hoe ze in elk opzicht eersteklas kunnen worden.

Ms. Nixon: How do you feel about women’s liberation?

Mevr. Nixon: Hoe denkt u over de emancipatie van de vrouw?

Śrīla Prabhupāda: So-called equal rights for women means that the men cheat the women. Suppose a woman and a man meet, they become lovers, they have sex, the woman becomes pregnant, and the man goes away. The woman has to take charge of the child and beg alms from the government, or else she kills the child by having an abortion. This is the woman’s independence. In India, although a woman may be poverty-stricken, she stays under the care of her husband, and he takes responsibility for her. When she becomes pregnant, she is not forced to kill the child or maintain him by begging. So, which is real independence – to remain under the care of the husband or to be enjoyed by everyone?

Śrīla Prabhupāda: Met die zogenaamde gelijke rechten voor de vrouw bedriegen de mannen de vrouwen. Nu gaat het vaak zo dat een man en een vrouw elkaar ontmoeten, ze verliefd worden, seks hebben, de vrouw vervolgens zwanger raakt en de man wegloopt. Het gevolg is dat de vrouw voor het kind moet zorgen en haar hand moet ophouden bij de overheid, of dat ze het kind doodt door abortus te plegen. Dat is dan de onafhankelijkheid van de vrouw. In India wordt een vrouw, hoe arm ze ook is, altijd door haar man beschermd en hij neemt verantwoording voor haar. Als ze in verwachting raakt, wordt ze niet gedwongen haar kind te doden of het met bedelen in leven te houden. Dus wat is nu eigenlijk onafhankelijkheid: onder de hoede van je man blijven of je door iedereen laten gebruiken?

Ms. Nixon: How about in spiritual life – can women also succeed in Kṛṣṇa consciousness?

Mevr. Nixon: Hoe zit dat met het spiritueel leven? Kunnen vrouwen ook volmaakt worden in Kṛṣṇa-bewustzijn?

Śrīla Prabhupāda: We make no distinction on the basis of sex. We give Kṛṣṇa consciousness to both men and women equally. We welcome women, men, the poor, the rich – everyone. Kṛṣṇa says in the Bhagavad-gītā [5.18]:

Śrīla Prabhupāda: We maken geen onderscheid op basis van geslacht. We geven het Kṛṣṇa-bewustzijn aan zowel mannen als vrouwen. We heten iedereen welkom — man, vrouw, arm of rijk — iedereen. Kṛṣṇa zegt in de Bhagavad-gītā (5.18):

vidyā-vinaya-sampanne
brāhmaṇe gavi hastini
śuni caiva śva-pāke ca
paṇḍitāḥ sama-darśinaḥ
vidyā-vinaya-sampanne
brāhmaṇe gavi hastini
śuni caiva śva-pāke ca
paṇḍitāḥ sama-darśinaḥ

“The humble sage, by virtue of true knowledge, sees with equal vision a learned and gentle brāhmaṇa, a cow, an elephant, a dog, and a dog-eater.”

‘Omdat ze werkelijke kennis hebben, beschouwen de nederige wijzen een geleerde, eerbiedwaardige brāhmaṇa, een koe, een olifant, een hond en een hondeneter [paria] als gelijk.’

Ms. Nixon: Could you explain the meaning of the Hare Kṛṣṇa mantra?

Mevr. Nixon: Kunt u de betekenis van de Hare Kṛṣṇa-mantra uitleggen?

Śrīla Prabhupāda: It is very simple. Hare means, “O energy of the Lord,” and Kṛṣṇa means, “O Lord Kṛṣṇa.” Just as there are males and females in the material world, similarly, God is the original male (puruṣa), and His energy (prakṛti) is the original female. So, when we chant Hare Kṛṣṇa, we are saying, “O Lord Kṛṣṇa, O energy of Kṛṣṇa, kindly engage me in Your service.”

Śrīla Prabhupāda: Dat is heel eenvoudig. Hare betekent ‘o energie van de Heer’ en Kṛṣṇa betekent ‘o Kṛṣṇa’. Zoals er in de materiële wereld mannelijke en vrouwelijke personen zijn, zo is God de oorspronkelijke man (puruṣa) en Zijn energie (prakṛti) de oorspronkelijke vrouw. Dus als we Hare Kṛṣṇa chanten, zeggen we: ‘O Heer Kṛṣṇa, o energie van Kṛṣṇa, sta me alstublieft toe U te dienen.’

Ms. Nixon: Could you please tell me a little bit about your life and how you knew that you were the spiritual master of the Kṛṣṇa consciousness movement?

Mevr. Nixon: Zou u me iets over uw leven willen vertellen en hoe het kwam dat u wist dat u de spiritueel leraar van de Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn zou worden?

Śrīla Prabhupāda: My life is simple. I was a householder with a wife and children – now I have grandsons – when my spiritual master ordered me to go to the Western countries and preach the cult of Kṛṣṇa consciousness. So I left everything on the order of my spiritual master, and now I am trying to execute his order and the orders of Kṛṣṇa.

Śrīla Prabhupāda: Ik heb een heel gewoon leven geleid. Ik was getrouwd en had kinderen — nu heb ik kleinzoons — toen mijn spiritueel leraar me de opdracht gaf naar het westen te gaan om er het Kṛṣṇa-bewustzijn te prediken. Om die opdracht uit te voeren heb ik alles achtergelaten en probeer ik nu het Kṛṣṇa-bewustzijn te verspreiden.

Ms. Nixon: How old were you when he told you to go to the West?

Mevr. Nixon: Hoe oud was u toen hij u de opdracht gaf naar het westen te gaan?

Śrīla Prabhupāda: At our first meeting, he ordered me to preach Kṛṣṇa consciousness in the West. I was then twenty-five years old, a married man with two children. I tried my best to carry out his orders and started managing Back to Godhead magazine in 1944, when I was still in household life. I started writing books in 1959 after retiring from family life, and in 1965 I came to the United States.

Śrīla Prabhupāda: Al tijdens onze allereerste ontmoeting gaf hij me deze opdracht. Ik was toen vijfentwintig, was getrouwd en had twee kinderen. Ik deed mijn best zijn opdracht uit te voeren en in 1944 begon ik het tijdschrift Back to Godhead uit te geven. Nadat ik me uit het gezinsleven had teruggetrokken, ben ik in 1959 boeken gaan schrijven, en in 1965 ben ik naar de Verenigde Staten vertrokken.

Ms. Nixon: You have said that you are not God, and yet it appears to me, as an outsider, that your devotees treat you as if you were God.

Mevr. Nixon: U zegt dat u niet God bent, maar als buitenstaander komt het mij toch voor dat uw toegewijden u behandelen alsof u wél God bent.

Śrīla Prabhupāda: Yes, that is their duty. Because the spiritual master is executing God’s order, he should be respected as much as God, just as a government officer should be respected as much as the government because he executes the government’s order. Even if an ordinary policeman comes, you have to respect him because he is a government man. But that does not mean he is the government. Sākṣād-dharitvena samasta-śāstrair / uktas tathā bhāvyata eva sadbhiḥ: “The spiritual master is to be honored as much as the Supreme Lord because he is the most confidential servitor of the Lord. This is acknowledged in all revealed scriptures and followed by all authorities.”

Śrīla Prabhupāda: Ja, dat is hun plicht. Omdat de spiritueel leraar Gods opdracht uitvoert, moet hij worden gerespecteerd als God, net zoals je een regeringsvertegenwoordiger dient te respecteren alsof het de regering zelf betrof, omdat hij hun opdrachten uitvoert. Zelfs als een gewone politieagent bij je aanbelt, moet je hem respecteren, want hij vertegenwoordigt de overheid. Maar dat betekent niet dat hij die overheid is. Sākṣād-dharitvena samasta-śāstrair / uktas tathā bhāvyata eva sadbhiḥ: ‘We moeten de spiritueel leraar eren als de Allerhoogste Heer Zelf, omdat hij Zijn meest vertrouwelijke dienaar is. Alle geopenbaarde heilige teksten bevestigen dit en alle autoriteiten houden zich hieraan.’

Ms. Nixon: I also wonder about the many beautiful material things that the devotees bring you. For instance, you left the airport in a beautiful, fancy car. I wonder about this because …

Mevr. Nixon: Ik sta ook te kijken van al die mooie materiële dingen die de toegewijden u komen brengen. U werd op het vliegveld bijvoorbeeld afgehaald in een prachtig versierde auto. Dat geeft me te denken, want...

Śrīla Prabhupāda: That teaches the disciples how to regard the spiritual master as good as God. If you respect the government representative as much as you respect the government, then you must treat him opulently. If you respect the spiritual master as much as God, then you must offer him the same facilities you would offer to God. God travels in a golden car. If the disciples offer the spiritual master an ordinary motorcar, it would not be sufficient, because the spiritual master has to be treated like God. If God comes to your home, will you bring Him an ordinary motorcar – or will you arrange for a golden car?

Śrīla Prabhupāda: Zo leren de discipelen hoe ze de spiritueel leraar op hetzelfde niveau als God moeten zien. Als je de regeringsvertegenwoordiger de eer wil geven die de regering toekomt, moet je hem rijkelijk onthalen. Als je de spiritueel leraar net zo hoog houdt als God, moet je hem dezelfde faciliteiten aanbieden die je God zou aanbieden. God reist in een gouden wagen. Als discipelen de spiritueel leraar met een gewone auto komen afhalen, is dat niet voldoende, omdat de spiritueel leraar als God behandeld moet worden. Als God bij u thuis zou komen, haalt u Hem dan in een gewone auto of zou u ervoor zorgen dat er een gouden wagen klaarstaat?

Ms. Nixon: One of the most difficult aspects of Kṛṣṇa consciousness for an outsider to accept is the Deity in the temple – how it represents Kṛṣṇa. Could you talk a little bit about that?

Mevr. Nixon: Een van de dingen in het Kṛṣṇa-bewustzijn die voor een buitenstaander het moeilijkst te begrijpen is, is de Beeldgedaante in de tempel — hoe stelt die Kṛṣṇa voor? Zou u daar wat over kunnen zeggen?

Śrīla Prabhupāda: Yes. At the present moment, because you have not been trained to see Kṛṣṇa, He kindly appears before you so you can see Him. You can see wood and stone, but you cannot see what is spiritual. Suppose your father is in the hospital and he dies. You are crying by his bedside, “Now my father is gone!” But why do you say he is gone? What is that thing which is gone?

Śrīla Prabhupāda: Ja. Omdat u er nog niet in geoefend bent Kṛṣṇa te zien, verschijnt Hij nu uit Zijn goedheid op zo’n manier, dat u Hem wīl kunt zien. Hout en steen kunt u waarnemen, maar spirituele zaken niet. Stel dat uw vader zojuist in het ziekenhuis gestorven is. U staat in tranen bij zijn bed en roept uit: ‘Nu is hij heengegaan!’ Maar waarom zegt u dat hij heengegaan is? Wat is dat wat er is heengegaan?

Ms. Nixon: Well, his spirit is gone.

Mevr. Nixon: Nou, zijn ziel is heengegaan.

Śrīla Prabhupāda: And have you seen that spirit?

Śrīla Prabhupāda: En heeft u die ziel zien verdwijnen?

Ms. Nixon: No.

Mevr. Nixon: Nee.

Śrīla Prabhupāda: So you cannot see spirit, and God is the Supreme Spirit. Actually, He is everything – spirit and matter – but you cannot see Him in His spiritual identity. Therefore, to show kindness toward you, He appears out of His unbounded mercy in the form of a wooden or stone Deity so that you can see Him.

Śrīla Prabhupāda: U kunt de ziel dus niet zien, en God is de Allerhoogste Ziel. Eigenlijk is Hij alles — zowel al het spirituele als het materiële — alleen kunt u Zijn spirituele gedaante niet waarnemen. Om u te helpen verschijnt Hij daarom uit Zijn grenzeloze genade in de gedaante van een houten of een stenen Beeldgedaante, zodat u Hem kunt zien.

Ms. Nixon: Thank you very much.

Mevr. Nixon: Dank u zeer.

Śrīla Prabhupāda: Hare Kṛṣṇa!

Śrīla Prabhupāda: Hare Kṛṣṇa!

“Real Advancement Means Knowing God”

Een definitie van ‘God’

“The purpose of this Kṛṣṇa consciousness movement is to propagate God’s name, God’s glories, God’s activities, God’s beauty, and God’s love.… This Kṛṣṇa consciousness movement is meant to give perfect knowledge to human society.”

De moderne mens houdt er vele opvattingen op na over wie of wat God is. Kinderen hebben de neiging zich een oude man met een witte baard voor te stellen en veel volwassenen beschouwen God als een onzichtbare macht, een denkbeeld, als de hele mensheid, het universum, of zelfs als zichzelf. In deze lezing geeft Srīla Prabhupāda een bijzonder gedetailleerde beschrijving van wat er achter de idee van Kṛṣṇa-bewustzijn schuilt — een verrassend intiem beeld van God.

Ladies and gentlemen, I thank you very much for kindly participating in this Kṛṣṇa consciousness movement. When this society was registered in 1966 in New York, a friend suggested that it be named the Society for God Consciousness. He thought that the name Kṛṣṇa was sectarian. The dictionary also says that Kṛṣṇa is a Hindu god’s name. But in actuality, if any name can be attributed to God, it is “Kṛṣṇa.”

Dames en heren, dank u zeer voor uw medewerking aan deze Gemeen­schap voor Krishna-bewustzijn. Toen onze gemeenschap in 1966 in New York werd opgericht, stelde een vriend van ons voor haar de Gemeenschap voor Godsbewustzijn te noemen, want hij dacht dat de naam ‘Kṛṣṇa’ te sektarisch was. Ook het woordenboek zegt dat ‘Kṛṣṇa’ de naam van een hindoegod is. Maar als er één naam is die werkelijk op God van toepassing is, dan is het wel ‘Kṛṣṇa’.

Actually God has no particular name. By saying He has no name, we mean that no one knows how many names He has. Since God is unlimited, His names also must be unlimited. Therefore we cannot settle on one name. For instance, Kṛṣṇa is sometimes called Yaśodā-nandana, the son of mother Yaśodā; or Devakī-nandana, the son of Devakī; or Vasudeva-nandana, the son of Vasudeva; or Nanda-nandana, the son of Nanda. Sometimes He is called Pārtha-sārathi, indicating that He acted as the charioteer of Arjuna, who is sometimes called Pārtha, the son of Pṛthā.

In feite heeft God geen specifieke naam. Als we zeggen dat Hij geen naam heeft, bedoelen we dat niemand weet hoeveel namen Hij heeft. Omdat God onbegrensd is, moeten Zijn namen ook onbegrensd in aantal zijn. Daarom beperken we ons niet tot één naam. Kṛṣṇa wordt bijvoorbeeld Yaśodā-nandana genoemd, de zoon van moeder Yaśodā, of Devakī-nandana, de zoon van Devakī, of Vasudeva-nandana, de zoon van Vasudeva, of Nanda-nandana, de zoon van Nanda. Soms wordt Hij Pārtha-sārathi genoemd, om aan te duiden dat Hij Zich voordeed als de wagenmenner van Arjuna, die ook wel bekendstaat als Pārtha, de zoon van Pṛthā.

God has many dealings with His many devotees, and according to those dealings, He is called certain names. Since He has innumerable devotees and innumerable relations with them, He also has innumerable names. We cannot hit on any one name. But the name Kṛṣṇa means “all-attractive.” God attracts everyone; that is the definition of God. We have seen many pictures of Kṛṣṇa, and we see that He attracts the cows, calves, birds, beasts, trees, plants, and even the water in Vṛndāvana. He is attractive to the cowherd boys, to the gopīs, to Nanda Mahārāja, to the Pāṇḍavas, and to all human society. Therefore if any particular name can be given to God, that name is “Kṛṣṇa.”

God gaat op verschillende manieren met Zijn toegewijden om en overeenkomstig die relaties heeft Hij verschillende namen. Omdat hij ontelbaar veel toegewijden heeft en ontelbare relaties met hen aangaat, heeft Hij ook ontelbaar veel namen. We kunnen niet zomaar een naam kiezen. Maar de naam ‘Kṛṣṇa’ betekent ‘alaantrekkelijk’. God is aantrekkelijk voor iedereen; dat is de definitie van het woord ‘God’. Op vele afbeeldingen van Kṛṣṇa zien we hoe Hij de koeien, kalveren, vogels en alle andere dieren, bomen, planten en zelfs het water van Vṛndāvana tot Zich aantrekt. Hij is aantrekkelijk voor de koeherdersjongens, voor de gopī’s, voor Zijn vader Nanda Mahārāja, voor de Pāṇḍava’s en voor de hele menselijke samenleving. Als God één specifieke naam kan worden gegeven, dan is dat ‘Kṛṣṇa’.

Parāśara Muni, a great sage and the father of Vyāsadeva, who compiled all the Vedic literature, gave the following definition of God:

De grote wijze Parāśara Muni, de vader van Vyāsadeva (de samensteller van de hele Vedische literatuur), geeft de volgende definitie van God:

aiśvaryasya samagrasya
vīryasya yaśasaḥ śriyaḥ
jñāna-vairāgyayoś caiva
ṣaṇṇaṁ bhaga itīṅganā
aiśvaryasya samagrasya
vīryasya yaśasaḥ śriyaḥ
jñāna-vairāgyayoś caiva
ṣaṇṇaṁ bhaga itīṅganā

[Viṣṇu Purāṇa 6.5.47]

[Viṣṇu Purāṇa 6.5.47]

Bhagavān, the Supreme Personality of Godhead, is thus defined by Parāśara Muni as one who is full in six opulences – who has full strength, fame, wealth, knowledge, beauty, and renunciation.

Parāśara Muni definieert de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Bhaga­vān, als Hij die volledig in het bezit is van zes volheden, namelijk kracht, roem, rijkdom, kennis, schoonheid en onthechting. 

Bhagavān, the Supreme Personality of Godhead, is the proprietor of all riches. There are many rich men in the world, but no one can claim that he possesses all the wealth. Nor can anyone claim that no one is richer than he. We understand from the Śrīmad-Bhāgavatam, however, that when Kṛṣṇa was present on this earth He had 16,108 wives, and each wife lived in a palace made of marble and bedecked with jewels. The rooms were filled with furniture made of ivory and gold, and there was great opulence everywhere. These descriptions are all given vividly in the Śrīmad-Bhāgavatam. In the history of human society we cannot find anyone who had sixteen thousand wives or sixteen thousand palaces. Nor did Kṛṣṇa go to one wife one day and another wife another day. No, He was personally present in every palace at the same time. This means that He expanded Himself in 16,108 forms. This is impossible for an ordinary man, but it is not very difficult for God. If God is unlimited, He can expand Himself in unlimited forms; otherwise there is no meaning to the word unlimited. God is omnipotent; He can maintain not only sixteen thousand wives but sixteen million and still encounter no difficulty; otherwise there is no meaning to the word omnipotent.

Bhagavān, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, is de eigenaar van alle rijkdom. Er zijn veel rijke mensen in de wereld, maar geen van hen kan beweren de bezitter te zijn van alle rijkdom. Evenmin kan niemand beweren dat niemand hem in rijkdom overtreft. Uit het Śrīmad-Bhāgavatam leren we echter dat Kṛṣṇa 16 108 vrouwen had toen Hij hier op aarde was en dat ieder van hen in een marmeren paleis woonde dat helemaal was ingelegd met juwelen. In elke kamer stonden meubels van goud en ivoor en alles was even weelderig ingericht. In de geschiedenis van de mensheid vinden we niemand die zestienduizend paleizen bezat. Kṛṣṇa ging overigens niet de ene dag naar een bepaalde vrouw en de andere dag naar een andere. Nee, Hij was op elk moment persoonlijk aanwezig in elk paleis. Dat betekent dat Hij Zich in 16 108 gedaanten had geëxpandeerd. Voor een gewoon mens is zoiets onmogelijk, maar voor God is zoiets geen enkel probleem. Als God onbegrensd is, kan Hij zich in een onbegrensd aantal gedaanten vertonen, anders zou het zinloos zijn Hem onbegrensd te noemen. God is almachtig. Hij is niet beperkt tot zestienduizend vrouwen en kan er zonder moeite zelfs zestien miljoen onderhouden. Het zou anders zinloos zijn Hem almachtig te noemen.

These are all attractive features. We experience in this material world that if a man is very rich, he is attractive. In America, for instance, Rockefeller and Ford are very attractive because of their riches. They are attractive even though they do not possess all the wealth of the world. How much more attractive, then, is God, who is the possessor of all riches.

Al deze aspecten van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zijn erg aantrekkelijk. Ook in de materiële wereld wordt een schatrijk iemand aantrekkelijk gevonden. In Amerika zijn bijvoorbeeld Rockefeller en Ford aantrekkelijk door hun rijkdom, ook al bezitten ze niet alle rijkdom van de wereld. Hoeveel aantrekkelijker moet God dan wel niet zijn, die alle rijkdom bezit?

Similarly, Kṛṣṇa has unlimited strength. His strength was present from the moment of His birth. When Kṛṣṇa was only three months old, the Pūtanā demon attempted to kill Him, but instead she was killed by Kṛṣṇa. That is God. God is God from the beginning. He does not become God by some meditation or mystic power. Kṛṣṇa is not that type of God. Kṛṣṇa was God from the very beginning of His appearance.

Op dezelfde manier heeft Kṛṣṇa onbegrensde kracht. Die had Hij al vanaf Zijn geboorte. Toen Hij nog maar drie maanden oud was, probeerde de demon Pūtanā Hem te doden, maar in plaats daarvan werd zij zelf door Kṛṣṇa gedood. Dat is God. God is God vanaf het begin. Hij werd niet God door meditatie of mystieke kracht. Kṛṣṇa is niet dat type God. Kṛṣṇa was op het moment dat Hij verscheen al God.

Kṛṣṇa also has unlimited fame. Of course, we are devotees of Kṛṣṇa and know of Him and glorify Him, but apart from us, many millions in the world are aware of the fame of the Bhagavad-gītā. In all countries all over the world the Bhagavad-gītā is read by philosophers, psychologists, and religionists. We are also finding very good sales with our Bhagavad-gītā As It Is. This is because the commodity is pure gold. There are many editions of the Bhagavad-gītā, but they are not pure. Ours is selling more because we are presenting the Bhagavad-gītā as it is. The fame of the Bhagavad-gītā is Kṛṣṇa’s fame.

Kṛṣṇa bezit ook onbegrensde roem. Wij kennen en verheerlijken Hem natuurlijk omdat we Zijn toegewijden zijn, maar buiten ons zijn er nog vele miljoenen mensen in de wereld zich bewust van de roem van de Bhagavad-gītā. Overal ter wereld, in alle landen lezen filosofen, psychologen en gelovigen de Bhagavad-gītā. Onze Bhagavad-gītā zoals ze is wordt op grote schaal verspreid. Dit komt omdat de inhoud zo zuiver is als goud. Er bestaan veel uitgaven van de Bhagavad-gītā, maar die zijn niet zuiver. Onze uitgave wordt meer gewaardeerd, omdat we de Bhagavad-gītā presenteren zoals ze is. De roem van de Bhagavad-gītā is de roem van Krṣṇa.

Beauty, another opulence, is possessed unlimitedly by Kṛṣṇa. Kṛṣṇa Himself is very beautiful, as are all His associates. Those who were pious in a previous life receive an opportunity in this material world to take birth in good families and good nations. The American people are very rich and beautiful, and these opulences are a result of pious activities. All over the world people are attracted to the Americans because they are advanced in scientific knowledge, riches, beauty, and so on. This planet is an insignificant planet within the universe, yet within this planet, one country – America – has so many attractive features. We can just imagine, then, how many attractive features must be possessed by God, who is the creator of the entire cosmic manifestation. How beautiful He must be – He who has created all beauty.

Schoonheid, ook een van de zes volheden, is iets wat Kṛṣṇa in onbegrensde mate bezit. Kṛṣṇa Zelf is buitengewoon mooi, net als Zijn metgezellen. Wie in een vorig leven vroom is geweest, krijgt de kans om in een goed gezin of een goed volk geboren te worden. De bewoners van Amerika zijn erg rijk en mooi als resultaat van vrome activiteiten. Over de hele wereld voelen de mensen zich aangetrokken tot Amerikanen, omdat ze voorop lopen wat betreft wetenschappelijke kennis, rijkdom, schoonheid enzovoort. Deze aarde is maar een onbeduidende planeet in het universum, maar toch kennen we hier een land — Amerika — dat zo veel aantrekkelijke aspecten vertoont. Stel je dus eens voor hoeveel aantrekkelijke aspecten God, de schepper van de hele kosmische openbaring, bezit. Hoe mooi moet Hij niet zijn — Hij die alle schoonheid geschapen heeft?

A person is attractive not only because of his beauty, but also because of his knowledge. A scientist or philosopher may be attractive because of his knowledge, but what knowledge is more sublime than that given by Kṛṣṇa in the Bhagavad-gītā? There is no comparison in the world to such knowledge. At the same time, Kṛṣṇa possesses full renunciation (vairāgya). So many things are working under Kṛṣṇa’s direction in this material world, but actually Kṛṣṇa is not present here. A big factory may continue to work, although the owner may not be present. Similarly, Kṛṣṇa’s potencies are working under the direction of His assistants, the demigods. Thus Kṛṣṇa Himself is aloof from the material world. This is all described in the revealed scriptures.

Iemand is niet alleen aantrekkelijk door zijn schoonheid, maar ook door zijn kennis. Een geleerde of filosoof mag dan aantrekkelijk zijn om zijn kennis, maar welke kennis is verhevener dan die van Kṛṣṇa in de Bhagavad-gītā? Ze valt met niets ter wereld te vergelijken. Tegelijkertijd is Kṛṣṇa volkomen onthecht (vairāgya). Onder Zijn leiding voltrekken zich zo veel dingen in de wereld, maar in feite is Hij hier niet aanwezig. Een fabriek blijft gewoon doordraaien, ook al is de eigenaar er niet. Op dezelfde manier werken de vermogens van Kṛṣṇa onder leiding van Zijn assistenten, de halfgoden. Op die manier staat Kṛṣṇa los van de materiële wereld. Dit wordt allemaal beschreven in de heilige teksten.

God, therefore, has many names according to His activities, but because He possesses so many opulences, and because with these opulences He attracts everyone, He is called Kṛṣṇa. The Vedic literature asserts that God has many names, but “Kṛṣṇa” is the principal name.

Dus hoewel God overeenkomstig Zijn activiteiten vele namen heeft, wordt Hij ‘Kṛṣṇa’ genoemd, omdat Hij zo veel volheden bezit waarmee Hij iedereen aantrekt. De Vedische literatuur bevestigt dat God vele namen heeft, en dat van die namen ‘Kṛṣṇa’, de belangrijkste is.

The purpose of this Kṛṣṇa consciousness movement is to propagate God’s name, God’s glories, God’s activities, God’s beauty, and God’s love. There are many things within this material world, and all of them are within Kṛṣṇa. The most prominent feature of this material world is sex, and that also is present in Kṛṣṇa. We are worshiping Rādhā and Kṛṣṇa, and attraction exists between Them, but material attraction and spiritual attraction are not the same. In Kṛṣṇa, sex is real, but here in the material world it is unreal. Everything we deal with here is present in the spiritual world, but here it has no real value. It is only a reflection. In store windows we see many mannequins, but no one cares about them, because everyone knows they are false. A mannequin may be very beautiful, but still it is false. When people see a beautiful woman, however, they are attracted because they think she is real. In actuality, the so-called living are also dead, because this body is simply a lump of matter; as soon as the soul leaves the body, no one would care to see the so-called beautiful body of the woman. The real factor, the real attracting force, is the spiritual soul.

Het doel van de Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn is de naam, heerlijkheden, activiteiten, schoonheid en liefde van God te verkondigen. Er is veel gaande in de materiële wereld, en alles bevindt zich in Kṛṣṇa. In de materiële wereld neemt seks de belangrijkste plaats in, en het is ook aanwezig in Kṛṣṇa. We aanbidden Rādhā en Kṛṣṇa, die Zich tot elkaar aangetrokken voelen. Maar materiële en spirituele aantrekkingskracht zijn niet hetzelfde. Bij Kṛṣṇa is seks echt, in de materiële wereld niet. Alle dingen waar we hier mee te maken hebben, bevinden zich ook in de spirituele wereld; daar hebben ze werkelijke waarde, maar hier niet. Hier is alles alleen maar een weerspiegeling van wat er in de spirituele wereld bestaat; net als modepoppen in een etalage: niemand geeft iets om ze, omdat ze toch niet echt zijn. Een etalagepop kan heel mooi zijn, maar ze is niet echt. Zien we echter een mooie vrouw, dan voelen we ons wel tot haar aangetrokken, omdat we denken dat ze echt is. Toch zijn de zogenaamde levenden in feite ook allemaal dood, want dit lichaam is enkel een brok materie. Zodra de ziel het lichaam verlaat, is niemand meer geïnteresseerd in het zogenaamde mooie lichaam van die vrouw. Dat wat echt aantrekkelijk is, is de ziel.

In the material world everything is made of dead matter; therefore it is simply an imitation. The reality of things exists in the spiritual world. Those who have read the Bhagavad-gītā can understand what the spiritual world is like, for there it is described:

In de materiële wereld bestaat alles uit dode materie en daarom is hij niet meer dan namaak. De spirituele wereld is de werkelijkheid. Zij die de Bhagavad-gītā gelezen hebben, kunnen zich voorstellen hoe de spirituele wereld eruitziet. Hij wordt er als volgt beschreven:

paras tasmāt tu bhāvo ’nyo
’vyakto ’vyaktāt sanātanaḥ
yaḥ sa sarveṣu bhūteṣu
naśyatsu na vinaśyati
paras tasmāt tu bhāvo ’nyo
’vyakto ’vyaktāt sanātanaḥ
yaḥ sa sarveṣu bhūteṣu
naśyatsu na vinaśyati

“Yet there is another unmanifest nature, which is eternal and is transcendental to this manifested and unmanifested matter. It is supreme and is never annihilated. When all in this world is annihilated, that part remains as it is.” [Bhagavad-gītā 8.20]

‘Maar er is een andere, ongemanifesteerde natuur, die eeuwig is en ontstegen aan deze gemanifesteerde en ongemanifesteerde materie. Die natuur is de allerhoogste en wordt nooit vernietigd. Wanneer alles in deze wereld vernietigd wordt, blijft dat deel zoals het is.’ (Bhagavad-gītā 8.20)

Scientists are attempting to calculate the length and breadth of this material world, but they cannot begin. It will take them thousands of years simply to travel to the nearest star. And what to speak of the spiritual world? Since we cannot know the material world, how can we know what is beyond it? The point is that we must know from authoritative sources.

Geleerden proberen de afmetingen van deze materiële wereld te berekenen, maar ze weten niet eens waar ze moeten beginnen. Het zal hen duizenden jaren kosten om de dichtstbijgelegen ster te bereiken, om nog maar te zwijgen over de spirituele wereld. Als we niet eens in staat zijn de materiële wereld te kennen, hoe kunnen we dan ooit bevatten wat er zich daarbuiten bevindt? Het punt is dat we dergelijke zaken van gezaghebbende bronnen moeten vernemen.

The most authoritative source is Kṛṣṇa, for He is the reservoir of all knowledge. No one is wiser or more knowledgeable than Kṛṣṇa. Kṛṣṇa informs us that beyond this material world is a spiritual sky, which is filled with innumerable planets. That sky is far, far greater than material space, which constitutes only one fourth of the entire creation. Similarly, the living entities within the material world are but a small portion of the living entities throughout the creation. This material world is compared to a prison, and just as prisoners represent only a small percentage of the total population, so the living entities within the material world constitute but a fragmental portion of all living entities.

De beste bron is Kṛṣṇa, want Hij is de oorsprong van alle kennis. Niemand weet meer of is wijzer dan Kṛṣṇa Zelf. Kṛṣṇa zegt dat er buiten deze materiële wereld een spirituele ruimte is met ontelbare planeten. Die ruimte is veel en veel groter dan de materiële ruimte, die maar een vierde van de hele schepping omvat. En zo ook vormen de levende wezens in de materiële wereld maar een klein gedeelte van alle levende wezens. De materiële wereld wordt vergeleken met een gevangenis, en zoals de gevangenen enkel een klein deel van de bevolking vertegenwoordigen, zo vormen de levende wezens in de materiële wereld slechts een klein deel van alle geschapen wezens.

Those who have revolted against God – who are criminal – are placed in this material world. Sometimes criminals say that they don’t care for the government, but nonetheless they are arrested and punished. Similarly, living entities who declare their defiance of God are placed in the material world.

Zij die tegen God in opstand komen — zij die misdadig zijn — worden in deze materiële wereld geplaatst. Een misdadiger mag dan beweren dat de overheid hem niets kan schelen, maar dat neemt niet weg dat diezelfde overheid hem arresteert en straft. Op dezelfde manier worden de levende wezens die een uitdagende houding aannemen tegenover God in de materiële wereld geplaatst.

Originally the living entities are all part and parcel of God and are related to Him just as sons are related to their father. Christians also consider God the supreme father. Christians go to church and pray, “Our Father, who art in heaven.” The conception of God as father is also in the Bhagavad-gītā [14.4]:

Van nature zijn alle levende wezens deel van God en hebben ze een band met Hem, zoals zonen een band hebben met hun vader. Ook de christenen beschouwen God als de hoogste vader. Christenen gaan naar de kerk en bidden: ‘Onze Vader die in de hemel zijt.’ Deze opvatting van God als vader vinden we ook in de Bhagavad-gītā (14.4):

sarva-yoniṣu kaunteya
mūrtayaḥ sambhavanti yāḥ
tāsāṁ brahma mahad yonir
ahaṁ bīja-pradaḥ pitā
sarva-yoniṣu kaunteya
mūrtayaḥ sambhavanti yāḥ
tāsāṁ brahma mahad yonir
ahaṁ bīja-pradaḥ pitā

“It should be understood that all the species of life, O son of Kuntī, are made possible by birth in this material nature, and that I am the seed-giving father.”

‘Weet, o zoon van Kuntī, dat alle levensvormen kunnen bestaan door hun geboorte in de materiële natuur en dat Ik de vader ben die het zaad geeft.’

There are 8,400,000 species of life – including aquatics, plants, birds, beasts, insects, and human beings. Of the human species, most are uncivilized, and out of the few civilized species only a small number of human beings take to religious life. Out of many so-called religionists, most identify themselves by designations, claiming, “I am Hindu,” “I am Muslim,” “I am Christian,” and so on. Some engage in philanthropic work, some give to the poor, and open schools and hospitals. This altruistic process is called karma-kāṇḍa. Out of millions of these karma-kāṇḍīs, there may be one jñānī (“one who knows”). Out of millions of jñānīs, one may be liberated, and out of billions of liberated souls, one may be able to understand Kṛṣṇa. This, then, is the position of Kṛṣṇa. As Kṛṣṇa Himself says in the Bhagavad-gītā [7.3]:

Er zijn 8 400 000 levenssoorten: waterdieren, planten, insecten, vogels, landdieren en mensen. Van de mensen zijn de meesten onbeschaafd en van de weinige beschaafde mensen wijden slechts enkelen zich aan een religieus leven. Van al deze gelovigen identificeren de meesten zichzelf met aanduidingen als hindoe, christen of mohammedaan. Sommigen doen liefdadigheidswerk, anderen geven aan de armen of bouwen scholen en ziekenhuizen. Dit altruïsme wordt karma-kāṇḍa genoemd. Van miljoenen van deze karma-kāṇḍī’s is er misschien één een jñānī (‘iemand die weet’). Van miljoenen jñānī’s raakt er misschien één bevrijd, en onder miljarden bevrijde zielen is er misschien één die in staat is Kṛṣṇa te bevatten. Dat is de positie van Kṛṣṇa. Zoals Hij Zelf in de Bhagavad-gītā (7.3) zegt:

manuṣyāṇāṁ sahasreṣu
kaścid yatati siddhaye
yatatām api siddhānāṁ
kaścin māṁ vetti tattvataḥ
manuṣyāṇāṁ sahasreṣu
kaścid yatati siddhaye
yatatām api siddhānāṁ
kaścin māṁ vetti tattvataḥ

“Out of many thousands among men, one may endeavor for perfection, and of those who have achieved perfection, hardly one knows Me in truth.”

‘Onder vele duizenden mensen streeft er misschien één naar volmaaktheid en van hen die volmaaktheid hebben bereikt, kent nauwelijks één Mij werkelijk.’

Understanding Kṛṣṇa, then, is very difficult. But although the understanding of God is a difficult subject, God explains Himself in the Bhagavad-gītā. He says, “I am like this, and I am like this. The material nature is like this, and the spiritual nature is like that. The living entities are like this, and the Supreme Soul is like that.” Thus everything is completely described in the Bhagavad-gītā. Although understanding God is very difficult, it is not difficult when God Himself gives us His own knowledge. Actually that is the only process by which we can understand God. To understand God by our own speculation is not possible, for God is unlimited and we are limited. Our knowledge and perception are both very limited, so how can we understand the unlimited? If we simply accept the version of the unlimited that God Himself gives, we can come to understand Him. That understanding is our perfection.

Kṛṣṇa is dus bijzonder moeilijk te begrijpen. Maar al is het moeilijk om God te begrijpen, toch legt God in de Bhagavad-gītā duidelijk uit wie Hij is. Hij zegt: ‘Ik ben zus en ik ben zo. De materiële natuur is zus en de spirituele natuur is zo. De levende wezens zijn zus en de Allerhoogste Ziel is zo.’ In de Bhagavad-gītā wordt alles volledig beschreven. Als God ons Zelf vertelt wie Hij is, is het niet moeilijk meer Hem te begrijpen. Dat is in feite de enige manier waarop we Hem kunnen leren kennen. We kunnen Hem niet kennen door over Hem te speculeren, want wij zijn begrensd, terwijl Hij onbegrensd is. Het is onmogelijk om God via ons eigen getheoretiseer te begrijpen, want God is onbegrensd en wij zijn begrensd. Onze kennis en ons waarnemingsvermogen zijn beide zeer beperkt; hoe zouden we daarmee dan het onbeperkte kunnen bevatten? Maar als we aannemen wat de onbegrensde Heer ons over Zichzelf onthult, kunnen we Hem leren begrijpen en zo volmaakt worden.

Speculative knowledge of God will lead us nowhere. If a boy wants to know who his father is, the simple process is to ask his mother. The mother will then say, “This is your father.” This is the way of perfect knowledge. Of course, one may speculate about one’s father, wondering if this is the man or if that is the man, and one may wander over the whole city, asking, “Are you my father? Are you my father?” The knowledge derived from such a process, however, will always remain imperfect. One will never find his father in this way. The simple process is to take the knowledge from an authority – in this case, the mother. She simply says, “My dear boy, here is your father.” In this way our knowledge is perfect. Transcendental knowledge is similar. I was just previously speaking of a spiritual world. This spiritual world is not subject to our speculation. God says, “There is a spiritual world, and that is My headquarters.” In this way we receive knowledge from Kṛṣṇa, the best authority. We may not be perfect, but our knowledge is perfect because it is received from the perfect source.

Speculeren over God levert niets op. Als een jongen wil weten wie zijn vader is, vraagt hij dat gewoon aan zijn moeder. De moeder zegt dan: ‘ Zie, dit is je vader.’ Zo komt hij aan volmaakte kennis. Natuurlijk kan hij er ook over speculeren — misschien is hij het, of misschien hij... — en hij kan de hele stad aflopen en iedereen vragen: ‘Bent u mijn vader? Bent u mijn vader?’ De kennis die hij zich op die manier verwerft, blijft altijd onvolmaakt. Zo vindt hij zijn vader nooit. De eenvoudigste manier is echter dat hij kennis ontvangt van een autoriteit, in dit geval de moeder. Zij zegt gewoon: ‘Lieve jongen, hier is je vader.’ Zo gaat het ook met het verwerven van transcendentale kennis. Ik sprak zojuist over een spirituele wereld. Deze spirituele wereld gaat onze speculatie te boven. God zegt: ‘Er bestaat een spirituele wereld en dat is Mijn belangrijkste verblijfplaats.’ Wij krijgen onze kennis dus van Kṛṣṇa Zelf, de beste autoriteit. Ook al zijn we niet volmaakt, onze kennis is dat wīl, omdat we haar ontvangen uit de volmaakte bron.

The Kṛṣṇa consciousness movement is meant to give perfect knowledge to human society. By such knowledge one can understand who he is, who God is, what the material world is, why we have come here, why we must undergo so much tribulation and misery, and why we have to die. Of course, no one wants to die, but death will come. No one wants to become an old man, but still old age comes. No one wants to suffer from disease, but surely enough, disease comes. These are the real problems of human life, and they are yet to be solved. Civilization attempts to improve eating, sleeping, mating, and defense, but these are not the real problems. A man sleeps, and a dog sleeps. A man is not more advanced simply because he has a nice apartment. In both cases, the business is the same – sleeping. Man has discovered atomic weapons for defense, but the dog also has teeth and claws and can also defend himself. In both cases, defense is there. Man cannot say that because he has the atomic bomb he can conquer the entire world or the entire universe. That is not possible. Man may possess an elaborate method for defense, or a gorgeous method for eating, sleeping, or mating, but that does not make him advanced. We may call his advancement polished animalism, and that is all.

De Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn wil de samenleving volmaakte kennis geven, zodat we kunnen begrijpen wie we zijn, wie God is, wat de materiële wereld is, waarom we hier gekomen zijn, waarom we zo veel leed moeten verduren, zo veel moeite moeten doen en waarom we moeten sterven. Niemand wil sterven, maar de dood komt toch. Niemand wil oud worden, maar ouderdom komt toch. Niemand wil ziek zijn, maar toch worden we ziek. Dit zijn de werkelijke problemen van het menselijk leven — en ze moeten nog steeds worden opgelost. Deze beschaving probeert het eten, slapen, paren en verdedigen te verbeteren, maar dit zijn niet de werkelijke problemen. Een mens slaapt en een hond slaapt. Een mens is niet verder gevorderd omdat hij toevallig een mooie slaapkamer heeft. Het gaat in beide gevallen om hetzelfde: slapen. De mens heeft atoomwapens uitgevonden om zich te verdedigen en de hond heeft zijn wapens om zich te verdedigen, namelijk tanden en nagels. In beide gevallen gaat het om verdediging. De mens kan niet beweren dat hij de hele wereld of het hele universum kan veroveren, enkel en alleen omdat hij de atoombom bezit. Dat is niet mogelijk. Hij heeft misschien een ingewikkeld verdedigingssysteem of een luxueuze manier van eten, slapen of paren, maar dat maakt hem nog niet gevorderd. Zijn vooruitgang kan beschouwd worden als gepolijste dierlijkheid, meer niet.

Real advancement means knowing God. If we are lacking knowledge of God, we are not actually advanced. Many rascals deny the existence of God because if there is no God they can continue their sinful activities. It may be very nice for them to think that there is no God, but God will not die simply because we deny Him. God is there, and His administration is there. By His orders the sun is rising, the moon is rising, the water flows, and the ocean abides by the tide. Thus everything functions under His order. Since everything is going on very nicely, how can one realistically think that God is dead? If there is mismanagement, we may say that there is no government, but if there is good management, how can we say that there is no government? Just because people do not know God, they say that God is dead, that there is no God, or that God has no form. But we are firmly convinced that there is God and that Kṛṣṇa is God. Therefore we are worshiping Him. That is the process of Kṛṣṇa consciousness. Try to understand it. Thank you very much.

Echte vooruitgang betekent God kennen. Ontbreekt het ons aan kennis over God, dan zijn we niet werkelijk gevorderd. Vele dwazen ontkennen het bestaan van God, omdat als God niet zou bestaan ze gewoon door konden gaan met hun zondige activiteiten. Maar ook al willen ze Zijn bestaan nog zo graag ontkennen, wegdenken kunnen ze Hem niet. Hij is er, en alles staat onder Zijn leiding. Op Zijn bevel gaat de zon op, gaat de maan op, stroomt het water en houdt de oceaan zich aan de getijden. Alles werkt onder Zijn gezag. Als alles inderdaad zo ordelijk verloopt, is het dan realistisch te denken dat God dood is? Als er chaos in een land heerst, kunnen we zeggen dat er geen regering is, maar als alles goed in de hand gehouden wordt, hoe kunnen we dan beweren dat er geen regering is? Alleen omdat de mensen God niet kennen, zeggen ze dat Hij dood is, dat er geen God is of dat Hij geen gedaante heeft. Maar wij zijn er vast van overtuigd dat God bestaat en dat Kṛṣṇa God is. Daarom aanbidden we Hem. Dat is Kṛṣṇa-bewustzijn. Probeer dit alstublieft te begrijpen. Dank u wel.

Reincarnation and Beyond

Reïncarnatie

Mike Robinson, an interviewer for the London Broadcasting Company, inquires about the science of the soul: Have we been here before? Will we be back again, or…? Śrīla Prabhupāda calls upon the age-old Vedic literature for some striking answers.

In augustus 1976 verbleef Śrīla Prabhupāda een paar weken in de Bhaktivedanta Manor, ongeveer vijfentwinting kilometer ten noorden van Londen. Mike Robinson van de London Broadcasting Company interviewde hem gedurende dat verblijf in zijn vertrekken. In hun gesprek onthulde Śrīla Prabhupāda dat Kṛṣṇa-bewustzijn ‘niet een of andere ritualistische ceremonie is van “ik geloof, jij gelooft”’, maar gebaseerd is op een diepgaande filosofie, waarin de wetenschap van reïncarnatie duidelijk en bondig wordt uitgelegd.

Mike Robinson: Can you tell me what you believe – what the philosophy of the Hare Kṛṣṇa movement is?

Mike Robinson: Kunt u me iets zeggen over uw geloof — wat houdt de filosofie van de Hare Kṛṣṇa-gemeenschap in?

Śrīla Prabhupāda: Yes. Kṛṣṇa consciousness is not a question of belief; it is a science. The first step is to know the difference between a living body and a dead body. What is the difference? The difference is that when someone dies, the spirit soul, or the living force, leaves the body. And therefore the body is called “dead.” So, there are two things: one, this body; and the other, the living force within the body. We speak of the living force within the body. That is the difference between the science of Kṛṣṇa consciousness, which is spiritual, and ordinary material science. As such, in the beginning it is very, very difficult for an ordinary man to appreciate our movement. One must first understand that he is a soul, or something other than his body.

Śrīla Prabhupāda: Ja. Het Kṛṣṇa-bewustzijn is geen geloof, het is een wetenschap. We moeten allereerst beseffen wat het verschil is tussen een levend lichaam en een dood lichaam. Wat is het verschil? Het verschil is dat wanneer iemand sterft de ziel of de levenskracht het lichaam verlaat. Daarom wordt het lichaam ‘dood’ genoemd. We onderscheiden dus twee dingen: aan de ene kant het lichaam en aan de andere kant de levenskracht in het lichaam. We spreken van de levenskracht in het lichaam. Dat is het verschil tussen de wetenschap van het Kṛṣṇa-bewustzijn, die spiritueel is, en de hedendaagse materiële wetenschap. Daarom is het voor veel mensen in het begin heel erg moeilijk om iets van onze gemeenschap te begrijpen. We moeten eerst beseffen dat we een ziel zijn, dat we iets anders zijn dan ons lichaam.

Mike Robinson: And when will we understand that?

Mike Robinson: En wanneer wordt ons dat duidelijk?

Śrīla Prabhupāda: You can understand at any moment, but it requires a little intelligence. For example, as a child grows, he becomes a boy, the boy becomes a young man, the young man becomes an adult, and the adult becomes an old man. Throughout all this time, although his body is changing from a child to an old man, he still feels himself to be the same person, with the same identity. Just see: the body is changing, but the occupier of the body, the soul, is remaining the same. So we should logically conclude that when our present body dies, we get another body. This is called transmigration of the soul.

Śrīla Prabhupāda: Dat kan elk ogenblik gebeuren, maar het vereist wat intelligentie. Ik zal je een voorbeeld geven. Als een kind opgroeit, wordt het een jongen, de jongen wordt een jongeman, de jongeman wordt een volwassene, en de volwassene wordt een oude man. Hoewel zijn lichaam geleidelijk aan verandert, voelt hij zich de hele tijd dezelfde persoon, met dezelfde identiteit. Het lichaam verandert, maar de bewoner van het lichaam, de ziel, blijft dezelfde. Nietwaar? Het is daarom logisch te concluderen dat we een ander lichaam krijgen als ons huidige lichaam sterft. Dat wordt reïncarnatie genoemd.

Mike Robinson: So when people die it is just the physical body that dies?

Mike Robinson: Dus als iemand sterft, sterft alleen zijn fysieke lichaam?

Śrīla Prabhupāda: Yes. That is explained very elaborately in the Bhagavad-gītā [2.20]: na jāyate mriyate vā kadācin … na hanyate hanyamāne śarīre.

Śrīla Prabhupāda: Juist. Dat wordt uitvoerig beschreven in de Bhagavad-gītā (2.20): na jāyate mriyate vā kadācin... na hanyate hanyamāne śarīre.

Mike Robinson: Do you often quote references?

Mike Robinson: Citeert u vaak teksten?

Śrīla Prabhupāda: Yes, we quote many references. Kṛṣṇa consciousness is a serious education, not an ordinary religion. [To a devotee:] Find that verse in the Bhagavad-gītā.

Śrīla Prabhupāda: Ja, dat doen we veel. Het Kṛṣṇa-bewustzijn betekent serieus onderwijs, geen gewone religie. (Tot een discipel) Zoek dat vers eens op in de Bhagavad-gītā.

Disciple:

Discipel:

na jāyate mriyate vā kadācin
nāyaṁ bhūtvā bhavitā vā na bhūyaḥ
ajo nityaḥ śāśvato ’yaṁ purāṇo
na hanyate hanyamāne śarīre
na jāyate mriyate vā kadācin
nāyaṁ bhūtvā bhavitā vā na bhūyaḥ
ajo nityaḥ śāśvato ’yaṁ purāṇo
na hanyate hanyamāne śarīre

[Bhagavad-gītā 2.20]

[Bhagavad-gītā 2.20]

“For the soul there is neither birth nor death at any time. He has not come into being, does not come into being, and will not come into being. He is unborn, eternal, ever-existing, and primeval. He is not slain when the body is slain.”

‘Voor de ziel bestaat er op geen enkel tijdstip geboorte of dood. Ze is niet ontstaan, ze ontstaat niet en ze zal niet ontstaan. Ze is ongeboren, eeuwig, oorspronkelijk en permanent. Ze wordt niet gedood wanneer het lichaam wordt gedood.’

Mike Robinson: Thank you very much for reading that. So can you explain to me just a bit more? If the soul is undying, does everybody’s soul go to be with God when they die?

Mike Robinson: Dank u wel voor het voorlezen. Kunt u me nog iets uitleggen? Als de ziel onsterfelijk is, gaat dan ieders ziel na de dood terug naar God?

Śrīla Prabhupāda: Not necessarily. If one is qualified – if he qualifies himself in this life to go back home, back to Godhead – then he can go. If he does not qualify himself, then he gets another material body. And there are 8,400,000 different bodily forms. According to his desires and karma, the laws of nature give him a suitable body. It is just like when a man contracts some disease and then develops that disease. Is that difficult to understand?

Śrīla Prabhupāda: Niet per se. Als je gekwalificeerd bent, als je je in dit leven gekwalificeerd hebt om terug naar huis, terug naar God te gaan, dan kun je gaan. Als je dat niet hebt gedaan, krijg je opnieuw een materieel lichaam. Er zijn 8 400 000 verschillende lichaamsvormen. Naargelang onze verlangens en ons karma geeft de natuur ons een passend lichaam. Je kunt het vergelijken met iemand die een ziekte oploopt: na de besmetting ontwikkelt de ziekte zich vanzelf verder in het lichaam. Is dat moeilijk te begrijpen?

Mike Robinson: It’s very difficult to understand all of it.

Mike Robinson: Het is erg moeilijk het allemaal in één keer te begrijpen.

Śrīla Prabhupāda: Suppose somebody has contracted smallpox. So, after seven days he develops the symptoms. What is that period called?

Śrīla Prabhupāda: Stel dat iemand besmet is met pokken. Na zeven dagen komen de symptomen te voorschijn. Hoe noemt men die periode?

Mike Robinson: Incubation?

Mike Robinson: De incubatietijd?

Śrīla Prabhupāda: Incubation. So you cannot avoid it. If you have contracted some disease it will develop, by nature’s law. Similarly, during this life you associate with various modes of material nature, and that association will decide what kind of body you are going to get in the next life. That is strictly under the laws of nature. Everyone is controlled by the laws of nature – they’re completely dependent – but out of ignorance people think that they are free. They’re not free; they’re imagining that they’re free, but they are completely under the laws of nature. So, your next birth will be decided according to your activities – sinful or pious, as the case may be.

Śrīla Prabhupāda: Precies, de incubatietijd. Als je met een of andere ziekte besmet bent, ontwikkelt die zich; je kunt er dan niet meer onderuit. Zo werkt de natuur. Iedereen komt tijdens zijn leven in aanraking met de verschillende hoedanigheden van de materiële natuur. De manier waarop je door deze hoedanigheden bent beïnvloed bepaalt wat voor lichaam je in je volgend leven krijgt. Dit verloopt strikt volgens de wetten van de natuur. Ieders leven wordt door deze wetten bepaald. We zijn volkomen afhankelijk, maar uit onwetendheid denken we dat we vrij zijn. We zijn niet vrij; we verbeelden het ons alleen maar. Je volgend leven is dus afhankelijk van je activiteiten in dit leven, die zondig of vroom kunnen zijn.

Mike Robinson: Your Grace, could you go back over that just for a minute? You said that nobody is free. Are you saying that if we live a good life, we in some way determine a good future for ourselves?

Mike Robinson: Zou u dat nog eens willen uitleggen? U zei dat niemand vrij is. Bedoelt u dat als we goed leven, we onszelf op die manier een goede toekomst kunnen bezorgen?

Śrīla Prabhupāda: Yes.

Śrīla Prabhupāda: Inderdaad.

Mike Robinson: So we are free to choose what we believe to be important? Religion is important, because if we believe in God and lead a good life …

Mike Robinson: Kunnen we zelf bepalen wat belangrijk is? Bijvoorbeeld: religie is belangrijk, want als we in God geloven en een goed leven leiden...

Śrīla Prabhupāda: It is not a question of belief. Do not bring in this question of belief. It is law. For instance, there is a government. You may believe or not believe, but if you break the law, you’ll be punished by the government. Similarly, whether you believe or don’t believe, there is a God. If you don’t believe in God and you independently do whatever you like, then you’ll be punished by the laws of nature.

Śrīla Prabhupāda: Het is geen kwestie van geloof. Laten we het niet over geloof hebben. We hebben het hier over wetten. Neem als voorbeeld de overheid. Daarin kun je geloven of niet. Maar als je de wet overtreedt, dan word je door de overheid gestraft. God bestaat op dezelfde manier, of je nu geloof hebt of niet. Als je niet in God gelooft, maar onafhankelijk doet waar je zin in hebt, dan word je door de wetten van de natuur gestraft.

Mike Robinson: I see. Does it matter what religion you believe? Would it matter if one was a devotee of Kṛṣṇa?

Mike Robinson: Doet het er iets toe welke religie je aanhangt? Maakt het uit of je een toegewijde van Kṛṣṇa bent?

Śrīla Prabhupāda: It is not a question of religion. It is a question of science. You are a spiritual being, but because you are materially conditioned, you are under the laws of material nature. So you may believe in the Christian religion and I may believe in the Hindu religion, but that does not mean that you are going to become an old man and I am not. We’re talking of the science of growing old. This is natural law. It is not that because you are Christian you are becoming old or because I am Hindu I am not becoming old. Everyone is becoming old. So, similarly, all the laws of nature are applicable to everyone. Whether you believe this religion or that religion, it doesn’t matter.

Śrīla Prabhupāda: Het heeft niets met religie te maken. Het is een wetenschappelijk feit. U bent een spiritueel wezen, maar omdat u materieel geconditioneerd bent, wordt uw leven beheerst door de wetten van de natuur. Ook al bent u christen en ik hindoe, dan betekent dat nog niet dat u oud zult worden en ik niet. Oud worden is een wetenschappelijk proces dat wordt bepaald door de natuur. We worden allemaal beïnvloed door dezelfde natuurwetten, ongeacht de religie die we aanhangen.

Mike Robinson: So, you’re saying that there’s only one God controlling all of us?

Mike Robinson: Volgens u is er dus maar één God, die ons allemaal bestuurt?

Śrīla Prabhupāda: There’s one God, and one nature’s law, and we are all under that nature’s law. We are controlled by the Supreme. So if we think that we are free or that we can do anything we like, that is our foolishness.

Śrīla Prabhupāda: Er is één God en één stelsel van natuurwetten waar we allemaal onder vallen. We worden bestuurd door de Allerhoogste. Als we denken dat we vrij zijn of kunnen doen waar we zin in hebben, getuigt dat alleen maar van dwaasheid.

Mike Robinson: I see. Can you explain to me what difference it makes, being a member of the Hare Kṛṣṇa movement?

Mike Robinson: Kunt u me in dit verband uitleggen of het wat uitmaakt of iemand lid is van de Hare Kṛṣṇa-gemeenschap?

Śrīla Prabhupāda: The Hare Kṛṣṇa movement is meant for those who are serious about understanding this science. There’s no question of our being some sectarian group. No. Anyone can join. Students in college can be admitted. You may be a Christian, you may be a Hindu, you may be a Muhammadan – it doesn’t matter. The Kṛṣṇa consciousness movement admits anyone who wants to understand the science of God.

Śrīla Prabhupāda: De Hare Kṛṣṇa-gemeenschap is er voor hen die er serieus werk van willen maken deze wetenschap te leren begrijpen. We zijn absoluut geen sekte. Iedereen kan zich bij ons aansluiten. Het doet er niet toe wat voor achtergrond je hebt; of je nu christen, hindoe of moslim bent, iedereen die de wetenschap over God wil leren kennen, kan zich bij de Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn aansluiten.

Mike Robinson: And what difference would it make to someone – being taught how to be a Hare Kṛṣṇa person?

Mike Robinson: En wat zou het voor iemand betekenen om te leren hoe hij een Hare Kṛṣṇa moet zijn?

Śrīla Prabhupāda: His real education would begin. The first thing is to understand that you are a spirit soul. And because you are a spirit soul, you are changing your body. This is the ABC of spiritual understanding. So, when your body is finished, annihilated, you are not finished. You get another body, just as you may change your coat and shirt. If you come to see me tomorrow wearing a different shirt and a different coat, does that mean you are a different person? No. Similarly, each time you die you change bodies, but you, the spirit soul within the body, remain the same. This point has to be understood; then one can make further progress in the science of Kṛṣṇa consciousness.

Śrīla Prabhupāda: Dan begint zijn werkelijke ontwikkeling. Wat je allereerst moet inzien, is dat je een ziel bent. En omdat je een ziel bent, verwissel je van lichaam. Dat is het ABC van het spiritueel leven. Als het dus afgelopen is met je lichaam, als het vernietigd is, dan is het nog niet afgelopen met jou. Je krijgt een nieuw lichaam, zoals je soms andere kleren aantrekt. Als je morgen bij me komt met andere kleren aan, betekent dat dan dat jij een ander persoon bent geworden? Nee. Zo is het ook als je sterft. Je verwisselt dan van lichaam, maar jij, de spirituele ziel in het lichaam, blijft dezelfde. Dit punt moet goed begrepen worden: pas daarna zul je in staat zijn om verdere vooruitgang te maken in het doorgronden van de wetenschap van het Kṛṣṇa-bewustzijn.

Mike Robinson: I am beginning to understand, but what I’m finding difficult is how this ties in with the large numbers of your people we see handing out Hare Kṛṣṇa literature on Oxford Street.

Mike Robinson: Ik begin er iets van te begrijpen, maar ik vind het wel moeilijk om het verband te zien tussen dit alles en de mensen die in London op Oxford Street Hare Kṛṣṇa-literatuur uitdelen.

Śrīla Prabhupāda: This literature is meant to convince people about the need for spiritual life.

Śrīla Prabhupāda: Die literatuur is ervoor bedoeld om de mensen te overtuigen van de noodzaak een spiritueel leven te leiden.

Mike Robinson: And you’re really not concerned whether or not they join the Hare Kṛṣṇa movement?

Mike Robinson: En maakt het voor u niet uit of ze zich al dan niet bij de Hare Kṛṣṇa-gemeenschap aansluiten?

Śrīla Prabhupāda: It doesn’t matter. Our mission is to educate them. People are in ignorance; they are living in a fool’s paradise, thinking that when their body is finished, everything is finished. That is foolishness.

Śrīla Prabhupāda: Nee, dat is niet zo belangrijk. Het is in de eerste plaats onze taak ze te onderwijzen. Mensen leven in onwetendheid. Ze leven in een grote illusie, want ze denken dat alles ophoudt wanneer hun lichaam het begeeft. Dat is absurd.

Mike Robinson: And you are basically just concerned to tell them that there is a spiritual dimension to life?

Mike Robinson: Het gaat u er in wezen alleen om ze te vertellen dat het leven een spirituele dimensie heeft?

Śrīla Prabhupāda: Our first concern is to tell you that you are not this body, that the body is your covering (your shirt and coat) and that within the body you are living.

Śrīla Prabhupāda: Het gaat ons er in de eerste plaats om de mensen duidelijk te maken dat ze dit lichaam niet zijn, dat het lichaam het omhulsel is en dat in dit lichaam de eigenlijke persoon leeft.

Mike Robinson: Yes, I think I’ve got that now. If we could go on from there – you said that how you lived made a difference in your life after death, that there are natural laws that determine your next life. How does the process of transmigration work?

Mike Robinson: Ja, ik geloof dat ik dit nu begrijp. U zei dat onze manier van leven van invloed is op het leven na de dood en dat er natuurwetten zijn die ons volgend leven bepalen. Hoe gaat dit proces van reïncarnatie in zijn werk?

Śrīla Prabhupāda: The process is very subtle. The spirit soul is invisible to our material eyes. It is atomic in size. After the destruction of the gross body, which is made up of the senses, blood, bone, fat, and so forth, the subtle body of mind, intelligence, and ego goes on working. So at the time of death this subtle body carries the small spirit soul to another gross body.

Śrīla Prabhupāda: Dat gebeurt op een heel subtiele manier. De ziel is niet door onze materiële ogen waarneembaar. Ze is atomisch klein. Na de vernietiging van het grofstoffelijk lichaam, dat bestaat uit zintuigen, bloed, botten, vet enzovoort, blijft het fijnstoffelijk lichaam van geest, intelligentie en ego voortbestaan.

The process is just like air carrying a fragrance. Nobody can see where this rose fragrance is coming from, but we know that it is being carried by the air. You cannot see how, but it is being done. Similarly, the process of transmigration of the soul is very subtle. According to the condition of the mind at the time of death, the minute spirit soul enters into the womb of a particular mother through the semen of a father, and then the soul develops a particular type of body given by the mother. It may be a human being, it may be a cat, a dog, or anything.

Op het moment van de dood draagt dit fijnstoffelijk lichaam de atomisch kleine ziel naar een ander grofstoffelijk lichaam, zoals de wind een bepaalde geur meedraagt. Niemand kan zien waar die geur vandaan komt, toch weten we dat die door de wind is meegevoerd. Zo is ook het proces van reïncarnatie iets heel subtiels. Afhankelijk van het bewustzijn op het moment van de dood komt de uiterst kleine ziel via het zaad van de vader in de baarmoeder van een bepaalde moeder terecht, waarna ze een bepaald lichaam ontwikkelt, dat ze van de moeder krijgt. Het kan het lichaam zijn van een mens, een kat, een hond, of welk levend wezen dan ook.

Mike Robinson: Are you saying that we were something else before this life?

Mike Robinson: Betekent dat ook dat we vóór dit leven al iets anders zijn geweest?

Śrīla Prabhupāda: Yes.

Śrīla Prabhupāda: Ja.

Mike Robinson: And we keep coming back as something else the next time?

Mike Robinson: En dat we steeds als iets anders terugkomen?

Śrīla Prabhupāda: Yes, because you are eternal. According to your work, you are simply changing bodies. Therefore, you should want to know how to stop this business, how you can remain in your original, spiritual body. That is Kṛṣṇa consciousness.

Śrīla Prabhupāda: Ja, want we zijn eeuwig. Afhankelijk van wat je doet, verwissel je steeds weer van lichaam. Daarom is het noodzakelijk dat je leert begrijpen hoe je hier een einde aan kunt maken en hoe je in je oorspronkelijke, spirituele lichaam kunt blijven. Dat is wat Kṛṣṇa-bewustzijn inhoudt.

Mike Robinson: I see. So if I become Kṛṣṇa conscious, I wouldn’t risk coming back as a dog?

Mike Robinson: Dus als ik Kṛṣṇa-bewust word, loop ik geen gevaar om als hond te moeten terugkeren?

Śrīla Prabhupāda: No. [To a devotee:] Find this verse: janma karma ca me divyam …

Śrīla Prabhupāda: Nee. (Tot een toegewijde) Zoek dit vers eens op: janma karma ca me divyam...

Disciple:

Discipel:

janma karma ca me divyam
evaṁ yo vetti tattvataḥ
tyaktvā dehaṁ punar janma
naiti mām eti so ’rjuna
janma karma ca me divyam
evaṁ yo vetti tattvataḥ
tyaktvā dehaṁ punar janma
naiti mām eti so ’rjuna

“One who knows the transcendental nature of My appearance and activities does not, upon leaving the body, take his birth again in this material world, but attains My eternal abode, O Arjuna.” [Bhagavad-gītā 4.9]

‘Wie de transcendentale aard van Mijn verschijnen en activiteiten kent, wordt na het verlaten van zijn lichaam niet opnieuw geboren in de materiële wereld, maar bereikt Mijn eeuwige woning, o Arjuna.’ (Bhagavad-gītā 4.9)

Śrīla Prabhupāda: God is saying, “Anyone who understands Me is free from birth and death.” But one cannot understand God by materialistic speculation. That is not possible. One must first come to the spiritual platform. Then he gets the intelligence required to understand God. And when he understands God, he does not get any more material bodies. He goes back home, back to Godhead. He lives eternally; no more change of body.

Śrīla Prabhupāda: God zegt: ‘Iedereen die begrijpt wie Ik ben, is vrij van geboorte en dood.’ Maar we kunnen God niet begrijpen door materialistisch gespeculeer — dat is onmogelijk. We moeten eerst op het transcendentale niveau komen; dan pas krijgen we het verstand waarmee we God kunnen begrijpen. En wanneer we weten wie God is, krijgen we geen andere materiële lichamen meer; dan keren we terug naar huis, terug naar God. We leven dan eeuwig, zonder ooit nog van lichaam te hoeven verwisselen.

Mike Robinson: I see. Now, you’ve read twice from your scriptures. Where do these scriptures come from? Can you briefly explain that?

Mike Robinson: U heeft net tweemaal uit uw heilige teksten laten voorlezen. Waar komen die heilige teksten vandaan? Kunt u daar in het kort iets over vertellen?

Śrīla Prabhupāda: Our scriptures are coming from Vedic literature, which has existed from the beginning of creation. Whenever there is some new material creation – like this microphone, for instance – there is also some literature explaining how to deal with it. Isn’t that so?

Śrīla Prabhupāda: Onze heilige teksten maken deel uit van de Vedische literatuur, die vanaf het begin van de schepping bestaat. Telkens wanneer er iets nieuws uitgevonden wordt — zoals bijvoorbeeld deze microfoon — is er altijd literatuur bij die uitlegt hoe je het gebruiken moet, nietwaar?

Mike Robinson: Yes, that’s right, there is.

Mike Robinson: Ja, dat klopt.

Śrīla Prabhupāda: And that literature comes along with the creation of the microphone.

Śrīla Prabhupāda: En die literatuur is er tegelijk met de schepping van de microfoon.

Mike Robinson: That’s right, yes.

Mike Robinson: Ja, inderdaad.

Śrīla Prabhupāda: So, similarly, the Vedic literature comes along with the cosmic creation, to explain how to deal with it.

Śrīla Prabhupāda: Op dezelfde manier heeft God de Vedische literatuur bij de kosmische schepping meegegeven, om uit te leggen hoe we ermee moeten omgaan.

Mike Robinson: I see. So, these scriptures have been in existence since the beginning of creation. Now, if we could move on to something I believe you feel very strongly about. What is the main difference between Kṛṣṇa consciousness and the other Eastern disciplines being taught in the West?

Mike Robinson: Ik begrijp het. Deze heilige teksten bestaan al sinds het begin van de schepping. Ik zou nu graag een onderwerp ter sprake willen brengen waarvan ik denk dat u er heel uitgesproken ideeën over hebt. Wat is het belangrijkste verschil tussen het Kṛṣṇa-bewustzijn en de andere oosterse doctrines die in het westen onderwezen worden?

Śrīla Prabhupāda: The difference is that we are following the original literature, and they are manufacturing their own literature. That is the difference. When there is some question on spiritual matters, you must consult the original literature, not some literature issued by a bogus man.

Śrīla Prabhupāda: Het belangrijkste verschil is dat wij de oorspronkelijke heilige teksten volgen, terwijl zij hun eigen literatuur verzinnen. Als het om spirituele zaken gaat, moeten we de oorspronkelijke literatuur raadplegen en niet het werk van een of andere bedrieger.

Mike Robinson: What about the chanting of Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa…

Mike Robinson: En hoe zit het met het chanten van Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa...

Śrīla Prabhupāda: Chanting Hare Kṛṣṇa is the easiest process by which to become purified, especially in this age, when people are so dull that they cannot very easily understand spiritual knowledge. If one chants Hare Kṛṣṇa, then his intelligence becomes purified, and he can understand spiritual things.

Śrīla Prabhupāda: Het chanten van Hare Kṛṣṇa is de makkelijkste manier om gezuiverd te raken, vooral in dit tijdperk, waarin de mensen zo afgestompt zijn dat het voor hen niet gemakkelijk is om spirituele kennis te begrijpen. Als je Hare Kṛṣṇa chant, raakt je verstand gezuiverd, zodat je spirituele zaken kunt begrijpen.

Mike Robinson: Can you tell me how you are guided in what you do?

Mike Robinson: Kunt u me zeggen waardoor u zich in uw handelen laat leiden?

Śrīla Prabhupāda: We take guidance from the Vedic literature.

Śrīla Prabhupāda: We aanvaarden de autoriteit van de heilige Vedische teksten.

Mike Robinson: From the scriptures you quoted?

Mike Robinson: Waaruit u zojuist citeerde?

Śrīla Prabhupāda: Yes, it’s all in the literature. We’re explaining it in English. But we’re not manufacturing anything. If we were to manufacture knowledge, then everything would be spoiled. The Vedic literature is something like the literature that explains how to set up this microphone. It says, “Do it like this: some of the screws should be on this side, around the metal.” You cannot make any change; then everything would be spoiled. Similarly, because we are not manufacturing anything, one simply has to read one of our books, and he receives real spiritual knowledge.

Śrīla Prabhupāda: Ja, het is allemaal terug te vinden in de heilige teksten. De verklarende teksten zijn in het Engels geschreven, maar er is geen woord van verzonnen. Als onze kennis op verzinsels gebaseerd zou zijn, zou ze geen enkele waarde hebben. De Vedische literatuur is te vergelijken met de tekst die vertelt hoe we deze microfoon moeten opstellen, bijvoorbeeld: ‘Deze schroeven moeten aan die kant vastgemaakt worden rond dat stuk metaal.’ Je kunt het niet op een andere manier doen, want dan gaat alles mis. Zo verzinnen ook wij geen woord. Als iemand daarom een van onze boeken leest, ontvangt hij werkelijke spirituele kennis.

Mike Robinson: How can the philosophy of Kṛṣṇa consciousness affect the way people live?

Mike Robinson: Welk effect heeft de filosofie van het Kṛṣṇa-bewustzijn op de levenswijze van mensen?

Śrīla Prabhupāda: It can relieve people’s suffering. People are suffering because they are misunderstanding themselves to be the body. If you think that you are your coat and shirt, and you very carefully wash the coat and shirt but you forget to eat, will you be happy?

Śrīla Prabhupāda: Ze kan een einde maken aan hun leed. De mensen lijden omdat ze zich ten onrechte met het lichaam vereenzelvigen. Als je denkt dat je je jas en je overhemd bent en je houdt ze allebei heel schoon, maar je vergeet te eten, zul je dan gelukkig zijn?

Mike Robinson: No, I wouldn’t.

Mike Robinson: Nee.

Śrīla Prabhupāda: Similarly, everyone is simply washing the “coat and shirt” of the body but forgetting about the soul within the body. They have no information about what is within the “coat and shirt” of the body. Ask anybody what he is, and he will say, “Yes, I am an Englishman,” or “I am an Indian.” And if we say, “I can see you have an English or an Indian body, but what are you?” – that he cannot say.

Śrīla Prabhupāda: Toch doet iedereen eigenlijk niets anders dan voor zijn ‘hemd en jas’ zorgen, maar men vergeet daarbij de ziel in het lichaam. De mensen hebben er geen idee van wat zich in het ‘hemd’ en de ‘jas’ van het lichaam bevindt. Vraag iemand wie hij is en hij zal je zeggen dat hij een Engelsman of een Indiër is. En als wij dan zeggen: ‘Ik zie dat je een Engels of Indiaas lichaam hebt, maar wie ben jij?’, dan staat hij met zijn mond vol tanden.

Mike Robinson: I see.

Mike Robinson: Ik begrijp het.

Śrīla Prabhupāda: The whole modern civilization is operating on the misunderstanding that the body is the self (dehātma-buddhi). This is the mentality of the cats and dogs. Suppose I try to enter England, and you stop me at the border: “I am an Englishman,” you say, “but you are Indian. Why have you come here?” And the dog barks, “Rau, rau, why are you coming?” So what is the difference in mentality? The dog is thinking he’s a dog and I’m a stranger, and you are thinking you are an Englishman and I am an Indian. There’s no difference in mentality. So if you keep people in the darkness of a dog’s mentality and declare that you are advancing in civilization, you are most misguided.

Śrīla Prabhupāda: De huidige maatschappij functioneert volledig op basis van de misvatting dat het lichaam het zelf is (dehātma-buddhi). Zo denken katten en honden ook. Stel dat ik Engeland probeer binnen te komen, maar u houdt me aan de grens tegen met de woorden: ‘Ik ben Engelsman, maar u bent Indiër. Waarom bent u hierheen gekomen?’ En de hond blaft: ‘Woef, woef, wat moet dat hier?’ Wat is dan het verschil in mentaliteit? De hond denkt dat hij een hond is en dat ik een vreemdeling ben, en jij denkt dat je Engelsman bent en ik Indiër. De mentaliteit is precies dezelfde. Als je de mensen dus in het duister van een hondenmentaliteit houdt en tegelijk beweert dat de beschaving vooruitgaat, dan ben je volkomen misleid.

Mike Robinson: Now, moving on to another point, I gather the Hare Kṛṣṇa movement has some concern for areas of the world where there is suffering.

Mike Robinson: Ik zou het nu graag over iets anders willen hebben. Ik neem aan dat de Hare Kṛṣṇa-gemeenschap zich ook richt op gebieden in de wereld waar geleden wordt.

Śrīla Prabhupāda: Yes, we have the only concern. Others are simply avoiding the main problems: birth, old age, disease, and death. Others have no solutions to these problems; they are simply talking all kinds of nonsense. People are being misguided. They are being kept in darkness. Let us start to give them some light.

Śrīla Prabhupāda: Ja, wij zijn de enigen die zich daar mee bezighouden. Geboorte, ziekte, ouderdom en dood zijn de werkelijke problemen, terwijl anderen er met een grote boog omheenlopen. Ze hebben er geen oplossing voor, ze kramen maar wat onzin uit. De mensen worden misleid en in het duister gehouden. Wij willen licht in hun leven brengen.

Mike Robinson: Yes, but apart from giving spiritual enlightenment, are you also concerned for people’s physical well-being?

Mike Robinson: Ja, maar houdt u zich naast het geven van spirituele verlichting niet ook bezig met het lichamelijk welzijn van de mensen?

Śrīla Prabhupāda: Physical well-being automatically follows spiritual well-being.

Śrīla Prabhupāda: Spiritueel welzijn heeft automatisch lichamelijk welzijn tot gevolg.

Mike Robinson: And how does that work?

Mike Robinson: Hoe moet ik me dat voorstellen?

Śrīla Prabhupāda: Suppose you have a car. So, naturally, you take care of the car as well as yourself. But you don’t identify yourself as the car. You don’t say, “I am this car.” That is nonsense. But this is what people are doing. They are taking too much care of the bodily “car,” thinking that the car is the self. They forget that they are different from the car, that they are a spirit soul and have a different business. Just as no one can drink petrol and be satisfied, no one can be satisfied with bodily activities. One must find out the proper food for the soul. If a man thinks, “I am a car, and I must drink this petrol,” he is considered insane. Similarly, one who thinks that he is this body, and who tries to become happy with bodily pleasures, is also insane.

Śrīla Prabhupāda: Stel dat je een auto hebt. Dan zorg je natuurlijk even goed voor die auto als voor jezelf. Maar je vereenzelvigt je niet met die auto. Je zegt niet: ‘Ik ben deze auto.’ Dat zou onzin zijn. Maar toch doen mensen dat. Ze schenken te veel aandacht aan de lichamelijke ‘auto’, in de waan dat deze ‘auto’ het zelf is. Ze beseffen niet dat ze iets anders zijn dan die ‘auto’, dat ze een spirituele ziel zijn en zich met andere dingen moeten bezighouden. Zoals niemand voor zijn plezier benzine drinkt, zo voelt ook niemand zich voldaan als hij zich alleen met lichamelijke activiteiten bezighoudt. We moeten het juiste voedsel voor de ziel zien te vinden. Als iemand zegt dat hij een auto is en daarom benzine moet drinken, dan denkt iedereen dat hij gek is. Maar wie denkt dat hij dit lichaam is en zijn geluk in lichamelijke genoegens probeert te vinden, is in feite net zo gek.

Mike Robinson: There’s a quote here that I’d like you to comment on. I was given this literature by your people before I came, and one of the things you say here is that “Religion without a rational basis is just sentiment.” Can you explain that?

Mike Robinson: Uw mensen gaven me enige tijd geleden wat literatuur en daarin kwam ik een uitspraak tegen waarop ik graag uw commentaar zou willen horen. Op een gegeven moment zegt u namelijk: ‘Religie zonder rationele basis is niets anders dan sentiment.’ Wat bedoelt u daarmee?

Śrīla Prabhupāda: Most religious people say, “We believe … ” But what is the value of this belief? You may believe something that is not actually correct. For instance, some of the Christian people say, “We believe that animals have no soul.” That is not correct. They believe animals have no soul because they want to eat the animals, but actually animals do have a soul.

Śrīla Prabhupāda: De meeste religieuze mensen zeggen: ‘Wij geloven...’ Maar wat heeft dat geloof voor waarde? Misschien geloof je iets wat eigenlijk helemaal niet waar is. Zo zijn er bijvoorbeeld christenen die zeggen: ‘Wij geloven dat dieren geen ziel hebben.’ Dat is niet juist. Ze zeggen dit alleen maar omdat ze het vlees van die dieren willen eten. In werkelijkheid hebben dieren wel degelijk een ziel.

Mike Robinson: How do you know that the animal has a soul?

Mike Robinson: Hoe weet u dat dieren een ziel hebben?

Śrīla Prabhupāda: You can know, also. Here is the scientific proof: the animal eats, you eat; the animal sleeps, you sleep; the animal has sex, you have sex; the animal also defends, you also defend. Then what is the difference between you and the animal? How can you say that you have a soul but the animal doesn’t?

Śrīla Prabhupāda: U kunt dat ook weten. Hier is het wetenschappelijk bewijs: dieren eten, jij eet; dieren slapen, jij slaapt; dieren bedrijven seks, jij bedrijft seks; dieren verdedigen zich, jij verdedigt je ook. Wat is dan het verschil tussen jou en het dier? Hoe kan je beweren dat jij een ziel hebt en het dier niet?

Mike Robinson: I can see that completely. But the Christian scriptures say …

Mike Robinson: Dat is me volkomen duidelijk. Maar de christelijke heilige teksten zeggen...

Śrīla Prabhupāda: Don’t bring in any scriptures; this is a commonsense topic. Try to understand. The animal is eating, you are eating; the animal is sleeping, you are sleeping; the animal is defending, you are defending; the animal is having sex, you are having sex; the animals have children, you have children; they have a living place, you have a living place. If the animal’s body is cut, there is blood; if your body is cut, there is blood. So, all these similarities are there. Now, why do you deny this one similarity, the presence of the soul? This is not logical. You have studied logic? In logic there is something called analogy. Analogy means drawing a conclusion by finding many points of similarity. If there are so many points of similarity between human beings and animals, why deny one similarity? That is not logic. That is not science.

Śrīla Prabhupāda: Hier hebben we geen heilige teksten bij nodig; dit is een kwestie van gezond verstand. Probeer het te begrijpen. Een dier eet, jij eet; een dier slaapt; jij slaapt; dieren bedrijven seks, jij bedrijft seks; dieren hebben kinderen, jij hebt kinderen; zij hebben een plek waar ze wonen, jij hebt een plek waar je woont. Raakt een dier gewond, dan komt er bloed; raak jij gewond, dan komt er ook bloed. Dat zijn allemaal overeenkomsten. Waarom zou je dan deze ene overeenkomst — de aanwezigheid van de ziel — willen ontkennen? Het is onlogisch om zo te redeneren. In de logica kennen we de analogie. Analogie betekent dat je een conclusie trekt op grond van een groot aantal punten van overeenkomst. Als er zo veel punten van overeenkomst zijn tussen mensen en dieren, waarom zou je dan één overeenkomst ontkennen? Dat is geen logica. Dat is geen wetenschap.

Mike Robinson: But if you take the argument and use it the other way …

Mike Robinson: Maar als u dat argument nu eens zou omdraaien...

Śrīla Prabhupāda: There is no other way. If you are not arguing on the basis of logic, then you are not rational.

Śrīla Prabhupāda: Er valt niets om te draaien. Als je zonder logica redeneert, dan ben je niet rationeel bezig.

Mike Robinson: Yes, OK, but let’s start from another hypothesis. Suppose we assume that a human being has no soul …

Mike Robinson: Ja, goed, maar als we nu eens een andere hypothese aanvaarden. Laten we eens aannemen dat de mens geen ziel heeft...

Śrīla Prabhupāda: Then you must explain the difference between a living body and a dead body. I have already explained this at the beginning. As soon as the living force, the soul, is gone from the body, even the most beautiful body has no value. No one cares for it; it’s thrown away. But now, if I touch your hair, there will be a fight. That is the distinction between a living body and a dead body. In a living body the soul is there, and in a dead body the soul is not there. As soon as the soul leaves the body, the body has no value. It is useless. This is very simple to understand, but even the biggest so-called scientists and philosophers are too dull-headed to understand it. Modern society is in a very abominable condition. There is no man with a real brain.

Śrīla Prabhupāda: Dan moet je kunnen verklaren wat het verschil is tussen een dood en een levend lichaam. Daar heb ik het al over gehad aan het begin van ons gesprek. Zodra de levenskracht, de ziel, uit het lichaam weg is, is zelfs het mooiste lichaam niets meer waard. Niemand geeft er nog wat om — het wordt weggegooid. Maar als ik je nu alleen maar even aan je haar zou trekken, dan zou het op een vechtpartij kunnen uitlopen. Dat is het verschil tussen een levend lichaam en een dood lichaam. In een levend lichaam bevindt zich een ziel en in een dood lichaam bevindt zich geen ziel. Zodra de ziel het lichaam verlaten heeft, is het lichaam waardeloos geworden. Dat is heel makkelijk te begrijpen, maar zelfs de grootste zogenaamde wetenschappers en filosofen zijn te afgestompt om dit te kunnen begrijpen. De hedendaagse samenleving bevindt zich in een afschuwelijke situatie, omdat niemand zijn verstand weet te gebruiken.

Mike Robinson: Are you referring to all the scientists who fail to understand the spiritual dimension in life?

Mike Robinson: Doelt u daarmee op de wetenschappers, die maar niet kunnen inzien dat het leven een spirituele dimensie heeft?

Śrīla Prabhupāda: Yes. Real science means full knowledge of everything, material and spiritual.

Śrīla Prabhupāda: Inderdaad. Echte wetenschap geeft volledige kennis, zowel van het materiële als van het spirituele.

Mike Robinson: But you were a chemist in secular life, were you not?

Mike Robinson: Maar in uw wereldse leven was u toch apotheker?

Śrīla Prabhupāda: Yes, I was a chemist in my earlier life. But it doesn’t require any great intelligence to become a chemist. Any commonsense man can do it.

Śrīla Prabhupāda: Ja, eerder in dit leven was ik apotheker, maar daar heb je niet veel intelligentie voor nodig. Iedereen met een normaal verstand kan dat worden.

Mike Robinson: But presumably you think that material science is also important, even if today’s scientists are dullheaded.

Mike Robinson: Blijkbaar denkt u dat de moderne wetenschap toch ook belangrijk is, ondanks het feit dat de huidige beoefenaars ervan afgestompt zijn.

Śrīla Prabhupāda: Material science is important just so far. It is not all-important.

Śrīla Prabhupāda: De materiële wetenschap is tot op zekere hoogte belangrijk, maar ze is niet alles.

Mike Robinson: I see. Can I come back to a question I had from before? When we were differing a few minutes ago you were saying, “Don’t bring the scriptures in; just use common sense.” But what part do the scriptures play in your religion? How important are they?

Mike Robinson: Mag ik een vraag stellen over iets waar we het al eerder over hebben gehad? Toen we zo-even van mening verschilden, zei u: ‘Hier hebben we geen heilige teksten bij nodig; dit is een kwestie van gezond verstand.’ Welke rol spelen de heilige teksten dan wīl in uw religie? Hoe belangrijk zijn ze?

Śrīla Prabhupāda: Our religion is a science. When we say that a child grows into a boy, it is science. It is not religion. Every child grows into a boy. What is the question of religion? Every man dies. What is the question of religion? And when a man dies, the body becomes useless. What is the question of religion? It is science. Whether you’re Christian or Hindu or Muslim, when you die your body becomes useless. This is science. When your relative dies, you cannot say, “We are Christian; we believe he has not died.” No, he has died. Whether you are Christian or Hindu or Muslim, he has died. So when we speak, we speak on this basis: that the body is important only as long as the soul is in the body. When the soul is not there, it is useless. This science is applicable to everyone, and we are trying to educate people on this basis.

Śrīla Prabhupāda: Onze religie is een wetenschap. Wanneer we zeggen dat een baby een kind wordt, is dat wetenschap. Dat heeft niets met religie te maken. Elke baby wordt een kind. Dat is geen kwestie van religie. Ieder mens sterft. Dat is geen kwestie van religie. En als een mens sterft, wordt het lichaam waardeloos. Dat is geen kwestie van religie — het is wetenschap. Of je nu christen, hindoe of moslim bent, als je sterft wordt je lichaam waardeloos. Dit zijn wetenschappelijke feiten. Als een familielid sterft, kun je niet zeggen: ‘Wij zijn christelijk, wij geloven niet dat hij gestorven is.’ Nee, hij is gestorven. Of je nu christen, hindoe of moslim bent, hij is gestorven. Hierop baseren we ons standpunt: alleen zolang de ziel in het lichaam aanwezig is, is het lichaam belangrijk. Zodra de ziel afwezig is, heeft het lichaam geen nut meer. Dit kan op een wetenschappelijke manier vastgesteld worden en geldt voor iedereen. Deze wetenschap is op iedereen van toepassing; dit is de basis waarop we de mensen willen onderwijzen.

Mike Robinson: But if I understand you correctly, you seem to be educating people on a purely scientific basis. Where does religion come into it at all?

Mike Robinson: Als ik u goed begrijp, is uw onderricht enkel op wetenschap gebaseerd. Welke plaats neemt religie dan in?

Śrīla Prabhupāda: Religion also means science. People have wrongly taken religion to mean faith – “I believe.” [To a devotee:] Look up the word religion in the dictionary.

Śrīla Prabhupāda: Religie betekent ook wetenschap. De mensen hebben religie altijd ten onrechte voor geloof genomen omdat — ‘Ik geloof.’ (Tot een discipel) Zoek het woord ‘religie’ eens op in het woordenboek.

Disciple: Under religion the dictionary says “recognition of superhuman control or power, and especially of a personal God entitled to obedience, and effecting such recognition with the proper mental attitude.”

Discipel: Het woord ‘religie’ wordt hier als volgt gedefinieerd: ‘Erkenning van bovenmenselijke leiding of macht, met name van een persoonlijke God aan wie men gehoorzaamheid verschuldigd is, en het blijk geven van dit inzicht door met de gepaste instelling te handelen.’

Śrīla Prabhupāda: Yes. Religion means learning how to obey the supreme controller. So, you may be Christian and I may be Hindu; it doesn’t matter. We must both accept that there is a supreme controller. Everyone has to accept that; that is real religion. Not this “We believe animals have no soul.” That is not religion. That is most unscientific. Religion means scientific understanding of the supreme controller: to understand the supreme controller and obey Him – that’s all. In the state, the good citizen is he who understands the government and obeys the laws of the government, and the bad citizen is the one who doesn’t care for the government. So, if you become a bad citizen by ignoring God’s government, then you are irreligious. And if you are a good citizen, then you are religious.

Śrīla Prabhupāda: Juist. Religie leert ons hoe we de allerhoogste bestuurder moeten gehoorzamen. Dus dat jij christen bent en ik hindoe doet er niet toe; we moeten beide aanvaarden dat er een allerhoogste bestuurder is. Iedereen moet dat aanvaarden; dat is wat ware religie inhoudt. Niet: ‘Wij geloven dat een dier geen ziel heeft.’ Dat is een hoogst onwetenschappelijke uitspraak en heeft niets met religie te maken. Religie is het op een wetenschappelijke manier begrijpen wie de allerhoogste bestuurder is, en Hem begrijpen en gehoorzamen, dat is alles. In een samenleving is iemand een goed burger als hij weet wat de regering wil en als hij zich aan de wetten van de regering houdt. En een slecht burger is iemand die zich niets van de regering aantrekt. Op dezelfde manier wordt iemand die ontkent dat God alles bestuurt irreligieus genoemd, en iemand die zich aan Gods wetten onderwerpt, wordt als een religieus persoon beschouwd.

Mike Robinson: I see. Can you tell me what you believe to be the meaning of life? Why do we exist in the first place?

Mike Robinson: Kunt u me zeggen wat volgens u de zin van het leven is? Waarom bestaan we eigenlijk?

Śrīla Prabhupāda: The meaning of life is to enjoy. But now you are on a false platform of life, and therefore you are suffering instead of enjoying. Everywhere we see the struggle for existence. Everyone is struggling, but what is their enjoyment in the end? They are simply suffering and dying. Therefore, although life means enjoyment, at the present moment your life is not enjoyment. But if you come to the real, spiritual platform of life, then you’ll enjoy.

Śrīla Prabhupāda: Het doel van het leven is genieten. Maar omdat we in illusie leven, lijden we in plaats van dat we genieten. Overal zien we de strijd om het bestaan. Iedereen strijdt, maar wat levert het hun uiteindelijk voor genot op? De mensen lijden en sterven alleen maar. Hoewel het leven eigenlijk vol vreugde is, wordt het op dit moment niet als zodanig ervaren. Maar als je het werkelijke, spirituele bestaansniveau bereikt, dan zul je genieten.

Mike Robinson: Can you explain to me, finally, some of the stages you go through in spiritual life? What are the spiritual stages a new devotee of Kṛṣṇa goes through?

Mike Robinson: Kunt u me ten slotte beschrijven wat de verschillende stadia zijn waar men in het spiritueel leven doorheen gaat? Welke spirituele fasen doorloopt iemand die pas een toegewijde van Kṛṣṇa is geworden?

Śrīla Prabhupāda: The first stage is that you are inquisitive. “So,” you say, “what is this Kṛṣṇa consciousness movement? Let me study it.” This is called śraddhā, or faith. This is the beginning. Then, if you are serious, you mix with those who are cultivating this knowledge. You try to understand how they are feeling. Then you’ll feel, “Why not become one of them?” And when you become one of them, then all your misgivings soon go away. You become more faithful, and then you get a real taste for Kṛṣṇa consciousness. Why aren’t these boys going to see the cinema? Why don’t they eat meat or go to the nightclub? Because their taste has changed. They hate all these things now. In this way, you make progress. First faith, then association with devotees, then removal of all misgivings, then firm faith, then taste, then God realization, and then love of God, the perfection. That is first-class religion. Not some ritualistic ceremony of “I believe, you believe.” That is not religion. That is cheating. Real religion means to develop your love for God. That is the perfection of religion.

Śrīla Prabhupāda: De eerste fase wordt gekenmerkt door nieuwsgierigheid. Iemand denkt bijvoorbeeld: ‘Wat is die gemeenschap voor Kṛṣṇa-bewustzijn eigenlijk? Laat ik dat eens nader gaan onderzoeken.’ Dit wordt śraddhā of vertrouwen genoemd. Dat is het begin. Als je serieus bent, ga je vervolgens steeds meer om met mensen die deze kennis bestuderen. Je probeert erachter te komen wat er in hen omgaat. Dan denk je: ‘Waarom zou ik me niet bij hen aansluiten?’ En als je je eenmaal hebt aangesloten, dan verdwijnt algauw alle twijfel. Hoe meer vertrouwen je ontwikkelt, hoe meer je de smaak van het Kṛṣṇa-bewustzijn te pakken krijgt. Waarom gaan deze jongens niet naar de bioscoop? Waarom eten ze geen vlees en gaan ze nooit naar een nachtclub? Omdat hun smaak veranderd is. Ze hebben nu een hekel aan dat soort zaken. Zo ga je vooruit. Eerst vertrouwen, dan omgang met toegewijden, dan het verdwijnen van alle twijfel met als gevolg een sterk vertrouwen, vervolgens ontwikkel je smaak, later godsrealisatie en ten slotte liefde voor God, de vervolmaking. Dat is eersteklas religie. Niet een of ander ritueel, of alleen ‘ik geloof, ik geloof’. Dat is geen religie. Dat is bedrog. Ware religie leert je hoe je liefde voor God kunt ontwikkelen. Dat is de vervolmaking van religie.

Mike Robinson: Thank you very much for talking with me. It’s been a pleasure talking to you.

Mike Robinson: Dank u zeer voor dit gesprek. Het was een genoegen met u te spreken.

Śrīla Prabhupāda: Hare Kṛṣṇa.

Śrīla Prabhupāda: Hare Kṛṣṇa.

Truth and Beauty

Waarheid en schoonheid

“Beauty is truth, truth Beauty,” said Keats. “That is all ye know on earth, and all ye need to know.” Or is it? In this charming yet cutting essay, which first appeared in the old tabloid version of Back to Godhead (November 20, 1958), Śrīla Prabhupāda tells the unforgettable story of “liquid beauty.”

Śrīla Prabhupāda publiceerde dit essay voor het eerst in India in zijn toen tweewekelijkse tijdschrift Back to Godhead (20 november, 1958). Het bevat het onvergetelijke verhaal van ‘Vloeibare schoonheid’, waarin Śrīla Prabhupāda op dramatische wijze het onderliggende principe van de menselijke seksualiteit ontmaskert. Deze verlichtende onthulling van de aard van waarheid en schoonheid is tijdloos en bijzonder relevant voor hen die op zoek zijn naar het ‘innerlijke zelf’.

There may sometimes be arguments about whether “truth” and “beauty” are compatible terms. One would willingly agree to express the truth, one might say, but since truth is not always beautiful – indeed, it is frequently rather startling and unpleasant – how is one to express truth and beauty at the same time?

Er bestaat soms onenigheid over de vraag of ‘waarheid’ en ‘schoonheid’ verenigbare begrippen zijn. Men is geneigd te zeggen dat de waarheid het beste is, maar omdat de waarheid niet altijd zo aantrekkelijk is — sterker nog, ze is vaak eerder angstaanjagend en onplezierig — kan men zich afvragen hoe waarheid en schoonheid dan tegelijkertijd in één adem kunnen worden genoemd.

In reply, we may inform all concerned that “truth” and “beauty” are compatible terms. Indeed, we may emphatically assert that the actual truth, which is absolute, is always beautiful. The truth is so beautiful that it attracts everyone, including the truth itself. Truth is so beautiful that many sages, saints, and devotees have left everything for the sake of truth. Mahatma Gandhi, an idol of the modern world, dedicated his life to experimenting with truth, and all his activities were aimed toward truth only.

Als antwoord hierop kunnen we alle geïnteresseerden laten weten dat ‘waarheid’ en ‘schoonheid’ wel degelijk verenigbare begrippen zijn. We kunnen zelfs zonder twijfel stellen dat de werkelijke waarheid, die absoluut is, altijd aantrekkelijk is. De waarheid is zo aantrekkelijk dat ze iedereen aantrekt, zelfs de waarheid zelf. De waarheid is zo aantrekkelijk dat vele wijzen, heiligen en toegewijden alles hebben achtergelaten in het belang van de waarheid. Mahatma Gandhi, een idool van de moderne wereld, wijdde zijn leven aan het experimenteren met de waarheid, en al zijn activiteiten waren volledig gericht op de waarheid.

Why only Mahatma Gandhi? Every one of us has the urge to search for truth alone, for the truth is not only beautiful but also all-powerful, all-resourceful, all-famous, all-renounced, and all-knowledgeable.

Maar niet alleen Mahatma Gandhi. Ieder van ons heeft de drang om niets dan de waarheid te vinden, omdat de waarheid niet alleen schoonheid bezit, maar ook alle kracht, alle rijkdom, alle roem, alle onthechting en alle kennis.

Unfortunately, people have no information of the actual truth. Indeed, 99.9 percent of men in all walks of life are pursuing untruth only, in the name of truth. We are actually attracted by the beauty of truth, but since time immemorial we have been habituated to love of untruth appearing like truth. Therefore, to the mundaner “truth” and “beauty” are incompatible terms. The mundane truth and beauty may be explained as follows.

Helaas hebben de meeste mensen geen informatie over de werkelijke waarheid. Sterker nog, 99,9 procent van de mensen in alle rangen en standen houdt zich in naam van de waarheid alleen maar met onwaarheid bezig. Eigenlijk voelen we ons aangetrokken tot de schoonheid van de waarheid, maar sinds onheuglijke tijden zijn we gewend de onwaarheid, die zich voordoet als de waarheid, lief te hebben. Daarom zijn ‘waarheid’ en ‘schoonheid’ voor de wereldsgezinde mens onverenigbare begrippen. Het verschil tussen wereldse waarheid en schoonheid kan als volgt worden toegelicht.

Once a man who was very powerful and strongly built but whose character was very doubtful fell in love with a beautiful girl. The girl was not only beautiful in appearance but also saintly in character, and as such she did not like the man’s advances. The man, however, was insistent because of his lustful desires, and therefore the girl requested him to wait only seven days, and she set a time after that when he could meet her. The man agreed, and with high expectations he began waiting for the appointed time.

Er was eens een bijzonder invloedrijke, sterkgebouwde man met een bedenkelijk karakter. Op een dag werd hij verliefd op een beeldschoon meisje. Het meisje had niet alleen een aantrekkelijk uiterlijk, maar ze was ook vroom van karakter en was daarom niet gesteld op de avances van de man. Maar gedreven door lustige verlangens hield de man vol. Het meisje vroeg hem daarom zeven dagen te wachten en stelde een tijdstip vast waarop hij haar zou kunnen ontmoeten. De man ging akkoord en wachtte met hoge verwachtingen af tot de zeven dagen voorbij zouden zijn.

The saintly girl, however, in order to manifest the real beauty of absolute truth, adopted a method very instructive. She took very strong doses of laxatives and purgatives, and for seven days she continually passed loose stool and vomited all that she ate. Moreover, she stored all the loose stool and vomit in suitable pots. As a result of the purgatives, the so-called beautiful girl became lean and thin like a skeleton, her complexion turned blackish, and her beautiful eyes sank into the sockets of her skull. Thus at the appointed hour she waited anxiously to receive the eager man.

Het vrome meisje had een leerzame methode om de ware schoonheid van de absolute waarheid te openbaren. Ze nam zware laxeer- en braakmiddelen en zeven dagen lang had ze voortdurend diarree en braakte ze alles uit wat ze at. Al die ontlasting en dat braaksel ving ze op in potten. Door de laxeermiddelen was het zogenaamd aantrekkelijke meisje zo mager als een skelet geworden. Haar huidskleur was nu zwartachtig en haar prachtige ogen waren weggezonken in de kassen van haar schedel. Op het afgesproken tijdstip wachtte ze vol spanning op de begerige man.

The man appeared on the scene well dressed and well behaved and asked the ugly girl he found waiting there about the beautiful girl he was to meet. The man could not recognize the girl he saw as the same beautiful girl for whom he was asking; indeed, although she repeatedly asserted her identity, because of her pitiable condition he was unable to recognize her.

De man verscheen goedgekleed en welgemanierd en vroeg het lelijke meisje dat hij daar zag staan naar het mooie meisje dat hij zou ontmoeten. De man herkende het meisje niet als hetzelfde mooie meisje naar wie hij vroeg. Sterker nog, hoewel ze herhaaldelijk haar identiteit bevestigde, was hij door haar meelijwekkende gesteldheid niet in staat haar te herkennen.

At last the girl told the powerful man that she had separated the ingredients of her beauty and stored them in pots. She also told him that he could enjoy those juices of beauty. When the mundane poetic man asked to see these juices of beauty, he was directed to the store of loose stool and liquid vomit, which were emanating an unbearably bad smell. Thus the whole story of the beauty-liquid was disclosed to him. Finally, by the grace of the saintly girl, this man of low character was able to distinguish between the shadow and the substance, and thus he came to his senses.

Uiteindelijk vertelde het meisje de machtige man dat ze de ingrediënten van haar schoonheid van haarzelf gescheiden had en die in potten bewaard had. Ze vertelde hem ook dat hij van deze sappen der schoonheid kon genieten. Toen de wereldse, poëtische man vroeg deze ‘sappen der schoonheid’ te mogen zien, toonde ze hem de voorraad ontlasting en braaksel, die een onverdraaglijke stank verspreidde. Zo werd het hele verhaal van de ‘vloeibare schoonheid’ aan hem onthuld. Door de deugdzaamheid van het vrome meisje was deze man van laag karakter uiteindelijk in staat onderscheid te maken tussen schijn en werkelijkheid en kreeg hij zijn verstand terug.

This man’s position was similar to the position of every one of us who is attracted by false, material beauty. The girl mentioned above had a beautifully developed material body in accordance with the desires of her mind, but in fact she was apart from that temporary material body and mind. She was in fact a spiritual spark, and so also was the lover who was attracted by her false skin.

De positie van deze man is dezelfde als de positie van ieder van ons die zich aangetrokken voelt tot de bedrieglijke materiële schoonheid. Het bovengenoemde meisje had een fraai ontwikkeld materieel lichaam, overeenkomstig de verlangens van haar geest, maar eigenlijk verschilde ze van dat tijdelijke materiële lichaam en die geest. In werkelijkheid was ze een spirituele vonk, net als de minnaar die zich tot haar bedrieglijke huid aangetrokken voelde.

Mundane intellectuals and aesthetics, however, are deluded by the outward beauty and attraction of the relative truth and are unaware of the spiritual spark, which is both truth and beauty at the same time. The spiritual spark is so beautiful that when it leaves the so-called beautiful body, which in fact is full of stool and vomit, no one wants to touch that body, even if it is decorated with a costly costume.

Wereldse intellectuelen en esthetici zijn echter misleid door de uitwendige schoonheid en aantrekking van de relatieve waarheid; ze zijn zich niet bewust van de spirituele vonk, die zowel waarheid als schoonheid is. De spirituele vonk is zo aantrekkelijk dat als ze het zogenaamd aantrekkelijke lichaam — dat in werkelijkheid gevuld is met ontlasting en braaksel — verlaat, niemand dat lichaam zelfs meer wil aanraken, ook al is het uitgedost met een duur kostuum.

We are all pursuing a false, relative truth, which is incompatible with real beauty. The actual truth, however, is permanently beautiful, retaining the same standard of beauty for innumerable years. That spiritual spark is indestructible. The beauty of the outer skin can be destroyed in only a few hours merely by a dose of a strong purgative, but the beauty of truth is indestructible and always the same. Unfortunately, mundane artists and intellectuals are ignorant of this beautiful spark of spirit. They are also ignorant of the whole fire which is the source of these spiritual sparks, and they are ignorant of the relationships between the sparks and the fire, which take the form of transcendental pastimes. When those pastimes are displayed here by the grace of the Almighty, foolish people who cannot see beyond their senses confuse those pastimes of truth and beauty with the manifestations of loose stool and vomit described above. Thus in despair they ask how truth and beauty can be accommodated at the same time.

We jagen allemaal een bedrieglijke, relatieve waarheid na die onverenigbaar is met werkelijke schoonheid. De feitelijke waarheid is eeuwig aantrekkelijk en handhaaft dezelfde standaard van schoonheid voor een oneindig aantal jaren. Die spirituele vonk is onvernietigbaar. De schoonheid van de huid kan al door een zwaar laxeermiddel binnen enkele uren vernietigd worden, terwijl de schoonheid van de waarheid onvernietigbaar en altijd dezelfde is. Helaas zijn moderne kunstenaars en intellectuelen niet op de hoogte van deze aantrekkelijke spirituele vonk. Ook hebben ze geen kennis over het volledige vuur dat de bron is van deze spirituele vonken, of de relatie tussen de vonken en het vuur, die de vorm aanneemt van transcendentale activiteiten van vermaak. Als de Almachtige deze activiteiten van vermaak vanuit Zijn genade hier op aarde vertoont, verwarren dwazen, die niet aan hun zintuigen voorbij kunnen gaan, deze met de manifestaties van ontlasting en braaksel, zoals hierboven werd beschreven. En dan vragen ze zich wanhopig af hoe waarheid en schoonheid verenigbaar kunnen zijn.

Mundaners do not know that the whole spiritual entity is the beautiful person who attracts everything. They are unaware that He is the prime substance, the prime source and fountainhead of everything that be. The infinitesimal spiritual sparks, being parts and parcels of that whole spirit, are qualitatively the same in beauty and eternity. The only difference is that the whole is eternally the whole and the parts are eternally the parts. Both of them, however, are the ultimate truth, ultimate beauty, ultimate knowledge, ultimate energy, ultimate renunciation, and ultimate opulence.

Wereldsgezinde mensen weten niet dat het volledige spirituele wezen degene is die alles aantrekt. Ze zijn zich er niet van bewust dat Hij het oorspronkelijke wezen is en de oorspronkelijke bron van alles wat bestaat. Als integrerende deeltjes van het spirituele geheel zijn de oneindig kleine spirituele vonken wat schoonheid en eeuwigheid betreft kwalitatief gelijk. Het enige verschil is dat het geheel eeuwig het geheel is en de deeltjes eeuwig de deeltjes. Maar beiden zijn de uiteindelijke waarheid, schoonheid, kennis, kracht, onthechting en rijkdom.

Although written by the greatest mundane poet or intellectual, any literature that does not describe the ultimate truth and beauty is but a store of loose stool and vomit of the relative truth. Real literature is that which describes the ultimate truth and beauty of the Absolute.

Alle literatuur die niet gericht is op het beschrijven van de uiteindelijke waarheid en schoonheid, is slechts een verzameling ontlasting en braaksel van de relatieve waarheid, ook al is ze geschreven door de grootste wereldse dichter of intellectueel. Werkelijke literatuur beschrijft de uiteindelijke waarheid en schoonheid van de Absolute.

Relevant Inquiries

De kunst van het sterven

Again in the old tabloid Back to Godhead, this time dated April 20, 1960, Śrīla Prabhupāda talks about the science of the soul: “Since a human being is a rational animal, he is born to make inquiries and questions. The greater the number of questions, the greater the advancement of knowledge and science.… The most intelligent man, however, inquires about what happens after death.”

Hoewel de media meestal bezeten zijn van geweld en dood, is onze waarneming van de dood en het sterven maar oppervlakkig. Śrīla Prabhupāda merkt op: ‘Zolang een man in de bloei van zijn leven is, vergeet hij de naakte waarheid van de dood die op hem wacht.’ Hoe kunnen we op een effectieve manier met onze eigen dood omgaan? In dit essay, dat voor het eerst verscheen in 1960, in de april-editie van een praktisch antwoord geeft.

A small child walking with his father goes on inquiring constantly. He asks his father so many odd things, and the father has to satisfy him with proper answers. When I was a young father in my householder life, I was overflooded with hundreds of questions from my second son, who was my constant companion. One day it so happened that a bridegroom’s party was passing our tramcar, and the four-year-old boy, as usual, inquired what the big procession was. He was given all possible answers to his thousand and one questions regarding the marriage party, and finally he asked whether his own father was married! This question gave rise to loud laughter from all the elderly gentlemen present, although the boy was perplexed as to why we were laughing. Anyway, the boy was somehow satisfied by his married father.

Een kind dat met zijn vader op stap is, stelt voortdurend vragen over de gekste dingen, en zijn vader wordt dan verondersteld hem tevreden te stellen met gepaste antwoorden. Toen ik nog een gezin had, werd ik als jonge vader met honderden vragen bestookt door mijn tweede zoon, die altijd bij me was. Op een dag trok er een trouwstoet langs de tram waarin we zaten en zoals te verwachten vroeg de vierjarige jongen wat voor soort optocht dat was. Ik gaf hem alle mogelijke antwoorden op zijn duizend-en-één vragen en ten slotte vroeg hij of zijn eigen vader ook getrouwd was! Deze vraag wekte hilariteit onder de aanwezige oudere heren en de jongen raakte in de war omdat hij niet begreep waarom iedereen zo lachte. Hoe dan ook, de jongen kreeg een afdoend antwoord van zijn getrouwde vader.

The lesson from this incident is that since a human being is a rational animal, he is born to make inquiries. The greater the number of questions, the greater the advancement of knowledge and science. The whole of material civilization is based on this originally large volume of questions put by young men to their elders. When elderly persons give the proper answers to the questions of the youngsters, civilization makes progress, one step after another. The most intelligent man, however, inquires about what happens after death. The less intelligent make lesser inquiries, but the questions of those who are more intelligent go higher and still higher.

De les die we uit dit verhaal kunnen leren is dat de mens, omdat hij een rationeel dier is, voorbestemd is om vragen te stellen. Hoe groter het aantal vragen, hoe groter de vooruitgang in kennis en wetenschap. De hele materiële beschaving is gebaseerd op de vragen die jongeren aan ouderen gesteld hebben. Als de ouderen goede antwoorden geven op de vragen van de jongeren, gaat de beschaving er stap voor stap op vooruit. De intelligentste mens stelt echter vragen over wat er na de dood gebeurt. Anderen stellen vragen die minder diep gaan, maar intelligente mensen vragen steeds verder.

Among the most intelligent of men was Mahārāja Parīkṣit, the great king of the entire world, who was accidentally cursed by a brāhmaṇa to meet death from the bite of a serpent within seven days. The brāhmaṇa who cursed him was only a boy, yet he was very powerful, and because he did not know the importance of the great king, the boy foolishly cursed him to meet death within seven days. This was later lamented by the boy’s father, whom the king had offended. When the king was informed of the unfortunate curse, he at once left his palatial home and went to the bank of the Ganges, which was near his capital, to prepare for his impending death. Because he was a great king, almost all the great sages and learned scholars assembled at the place where the king was fasting prior to leaving his mortal body. At last, Śukadeva Gosvāmī, the youngest contemporary saint, also arrived there, and he was unanimously accepted to preside at that meeting, although his great father was also present. The king respectfully offered Śukadeva Gosvāmī the principal seat of esteem and asked him relevant questions regarding the king’s passing from the mortal world, which was to take place on the seventh day thenceforward. The great king, as a worthy descendant of the Pāṇḍavas, who were all great devotees, placed the following relevant inquiries before the great sage Śukadeva. “My dear sir, you are the greatest of the great transcendentalists, and therefore I submissively beg to ask you about my duties at this moment. I am just on the verge of my death. Therefore, what should I do at this critical hour? Please tell me, my lord – what should I hear, what should I worship, or whom should I remember now? A great sage like you does not stay at the home of a householder more than necessary, and therefore it is my good fortune that you have kindly come here at the time of my death. Please, therefore, give me your directions at this critical hour.”

Mahārāja Parīkṣit, een machtig vorst die over de hele wereld heerste, behoorde tot die intelligentste mensen. Hij was per ongeluk door een brāhmaṇa vervloekt om binnen zeven dagen aan een slangenbeet te sterven. De brāhmaṇa was nog maar een jongen, maar hij bezat grote macht en omdat hij de vorst niet herkend had, had hij in zijn dwaasheid een vloek over hem uitgesproken. De vader van de jongen die door de vorst beledigd was, betreurde de situatie heel erg. Toen de vorst vernam dat hij op deze ongelukkige wijze vervloekt was, verliet hij onmiddellijk zijn paleis en ging naar de oever van de Ganges, die vlak langs de hoofdstad van zijn land stroomde, om zich op zijn naderende dood voor te bereiden. Omdat hij zo’n belangrijke vorst was, kwamen vrijwel alle grote wijzen en geleerden samen op de plek waar hij had besloten te zullen vasten tot hij zijn sterfelijk lichaam zou verlaten. Toen ten slotte ook Śukadeva Gosvāmī verscheen — de jongste heilige van die tijd — werd hij door alle aanwezigen unaniem als de leider van de bijeenkomst aanvaard, zelfs al was zijn beroemde vader, Śrīla Vyāsadeva, ook aanwezig.

Mahārāja Parīkṣit bood Śukadeva Gosvāmī vol respect de erezetel aan en stelde hem diepgaande vragen over zijn heengaan uit de sterfelijke wereld, dat over zeven dagen zou plaatsvinden. Als waardige afstammeling van de Pāṇḍava’s, die allemaal grote toegewijden waren, stelde de vorst de volgende essentiële vragen aan de wijze Śukadeva: ‘Waarde heer, u bent de grootste van alle transcendentalisten en daarom verzoek ik u in alle nederigheid mij te vertellen wat op dit moment mijn plicht is. Ik sta op de drempel van de dood. Wat moet ik op dit cruciale moment doen? Vertel me alstublieft wat ik moet horen, wie ik moet aanbidden en aan wie ik nu moet denken? Een verheven wijze als u blijft niet langer dan nodig aan de deur van een getrouwd persoon en daarom beschouw ik het als een groot geluk dat u in uw goedheid hier verschenen bent in mijn doodsuur. Geef me alstublieft aanwijzingen op dit cruciale moment.’

The great sage, having thus been pleasingly requested by the king, answered his questions authoritatively, for the sage was a great transcendental scholar and was also well equipped with godly qualities, since he was the worthy son of Bādarāyaṇa, or Vyāsadeva, the original compiler of the Vedic literature.

Nadat de vorst zijn vragen op een aangename manier aan de grote wijze had gesteld, beantwoordde de wijze ze met gezag. Omdat hij de waardige zoon van Bādarāyaṇa (Vyāsadeva) was, degene die de Vedische literatuur opgeschreven heeft, was hij een groot geleerde en bezat hij vele goddelijke eigenschappen.

Śukadeva Gosvāmī said, “My dear king, your inquiry is very much relevant, and it is also beneficial for all people of all times. Such inquiries, which are the highest of all, are relevant because they are confirmed by the teachings of the vedānta-darśana, the conclusion of the Vedic knowledge, and are ātmavit-sammataḥ; in other words, liberated souls, who have full knowledge of their spiritual identity, put forward such relevant inquiries in order to elucidate further information about the Transcendence.”

Śukadeva Gosvāmī zei: ‘Waarde vorst, uw vragen zijn heel belangrijk en bovendien heilzaam voor alle mensen in alle tijden. Zulke vragen zijn de belangrijkste van allemaal, want hun belang wordt bevestigd door de leerstellingen van de vedānta-darśana, de conclusie van de Vedische kennis. Het zijn de ātmavit-sammataḥ, de bevrijde zielen, die volledig inzicht in hun spirituele identiteit hebben, die dit soort belangrijke vragen stellen om meer informatie te krijgen over het Transcendentale.’

The Śrīmad-Bhāgavatam is the natural commentary upon the great Vedānta (or Śārīraka) sūtras, which were compiled by Śrīla Vyāsadeva. The Vedānta-sūtras are the topmost Vedic literature, and they contain the nucleus of basic inquiries about the transcendental subject of spiritual knowledge. Yet although Śrīla Vyāsadeva compiled this great treatise, his mind was not satisfied. Then he happened to meet Śrī Nārada, his spiritual master, who advised him to describe the identity of the Personality of Godhead. Upon receiving this advice, Vyāsadeva meditated on the principle of bhakti-yoga, which showed him distinctly what is the Absolute and what is the relativity, or māyā. Having achieved perfect realization of these facts, he compiled the great narration of the Śrīmad-Bhāgavatam, or beautiful Bhāgavatam, which begins with actual historical facts concerning the life of Mahārāja Parīkṣit.

Het Śrīmad-Bhāgavatam is het natuurlijke commentaar op het Vedānta-sūtra (of Śārīraka-sūtra), die op schrift is gesteld door Śrīla Vyāsadeva. Het Vedānta-sūtra bevat de essentie van de Vedische literatuur en geeft elementaire informatie over de kernvraagstukken wat betreft transcendentale kennis. Hoewel Śrīla Vyāsadeva deze grote verhandeling zelf op schrift heeft gesteld, was hij er niet tevreden over. Toen verscheen Śrī Nārada, zijn spiritueel leraar, en raadde hem aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods te beschrijven. Nadat hij deze raad ontvangen had, mediteerde Vyāsadeva op het principe van bhakti-yoga en het werd hem duidelijk wat het Absolute is en wat het relatieve, māyā. Nadat hij zich hiervan volkomen bewust was geworden, stelde hij het Śrīmad-Bhāgavatam op schrift, ‘het prachtige Bhāgavatam’, dat begint met historische feiten over het leven van Mahārāja Parīkṣit.

The Vedānta-sūtra begins with the key inquiry about the Transcendence, athāto brahma-jijñāsā: “One should now inquire about Brahman, or the Transcendence.”

Het Vedānta-sūtra begint met de kernvraag over het Transcendentale: athāto brahma jijñāsā — ‘ Nu is het moment om navraag doen naar Brahman, het Transcendentale.’

As long as a man is in the full vigor of life, he forgets the naked truth of death, which he has to meet. Thus a foolish man makes no relevant inquiry about the real problems of life. Everyone thinks that he will never die, although he sees evidence of death before his eyes at every second. Here is the distinction between animalism and humanity. An animal like a goat has no sense of its impending death. Although its brother goat is being slaughtered, the goat, being allured by the green grass offered to it, will stand peacefully waiting to be slaughtered next. On the other hand, if a human being sees his fellow man being killed by an enemy, he either fights to save his brother or leaves, if possible, to save his own life. That is the difference between a man and a goat.

Zolang we in de bloei van ons leven zijn, vergeten we de naakte waarheid van het sterven dat ons te wachten staat. Zo komt het dat een dwaas geen vragen stelt over de werkelijke problemen van het leven. Hij denkt dat hij nooit zal sterven, ook al kan hij de dood elk ogenblik overal om zich heen zien. Hier ligt het onderscheid tussen mens en dier. Een dier, zoals een geit, staat er nooit bij stil dat het elk moment kan sterven. Ook al worden andere geiten voor zijn neus afgeslacht, toch blijft hij vredig doorgrazen tot hij aan beurt is om afgeslacht te worden. Maar ziet een mens dat zijn medemens door een vijand gedood dreigt te worden, dan probeert hij ofwel zijn broeder te beschermen ofwel te vluchten om zijn eigen leven te redden als dat mogelijk is. Dat is het verschil tussen een mens en een geit.

An intelligent man knows that death is born along with his own birth. He knows that he is dying at every second and that the final touch will be given as soon as his term of life is finished. He therefore prepares himself for the next life or for liberation from the disease of repeated birth and death.

Een intelligent mens weet dat vanaf het moment van zijn geboorte, ook zijn dood een onomstotelijk feit is. Hij weet dat hij elke seconde sterft en dat de laatste duw gegeven wordt zodra de tijd die hem is toegemeten voorbij is. Daarom bereidt hij zich voor op zijn volgende leven of op bevrijding uit de ziekelijke toestand van herhaalde geboorte en dood.

A foolish man, however, does not know that this human form of life is obtained after a series of births and deaths imposed in the past by the laws of nature. He does not know that a living entity is an eternal being, who has no birth and death. Birth, death, old age, and disease are external impositions on a living entity and are due to his contact with material nature and to his forgetfulness of his eternal, godly nature and qualitative oneness with the Absolute Whole.

Maar een dwaas weet niet dat hij deze menselijke levensvorm heeft verkregen na vele malen geboren en gestorven te zijn onder invloed van de wetten van de natuur. Hij weet evenmin dat het levend wezen eeuwig is en eigenlijk geen geboorte en dood kent. Geboorte, ziekte, ouderdom en dood worden het levend wezen van buitenaf opgelegd door zijn contact met de materiële natuur en zijn vergeetachtigheid wat betreft zijn eeuwige, goddelijke natuur en kwalitatieve gelijkheid met het Absolute Geheel.

Human life provides the opportunity to know this eternal fact, or truth. Thus the very beginning of the Vedānta-sūtra advises that because we have this valuable form of human life, it is our duty now to inquire, What is Brahman, the Absolute Truth?

Het mensenleven stelt ons in staat dit eeuwige feit, deze eeuwige waarheid, te leren inzien. Daarom wordt ons al vanaf het begin van het Vedānta-sūtra voorgehouden dat, nu we over dit waardevolle menselijke lichaam beschikken, het onze plicht is te onderzoeken wat Brahman of de Absolute Waarheid is.

A man who is not intelligent enough does not inquire about this transcendental life; instead, he inquires about many irrelevant matters which do not concern his eternal existence. From the very beginning of his life, he inquires from his mother, father, teachers, professors, books, and so many other sources, but he does not have the right type of information about his real life.

Wie niet intelligent genoeg is, stelt geen vragen over het transcendentale leven. In plaats daarvan stelt hij vragen over allerlei onbelangrijke kwesties die niets met zijn eeuwige bestaan te maken hebben. Hoewel hij van jongs af aan zo veel vragen stelt aan zijn moeder, vader, leraren en professoren, en bovendien boeken en allerlei andere bronnen raadpleegt, ontvangt hij toch niet de juiste soort informatie over zijn werkelijke leven.

As mentioned before, Parīkṣit Mahārāja was given a warning notice that he would meet death within seven days, and he at once left his palace to prepare himself for the next stage. The king had at least seven days at his disposal in which to prepare for death, but as far as we are concerned, although at least we know that our death is sure, we have no information of the date fixed for the occurrence. I do not know whether I am going to meet death at the next moment. Even such a great man as Mahatma Gandhi could not calculate that he was going to meet with death in the next five minutes, nor could his great associates guess his impending death. Nonetheless, all such gentlemen present themselves as great leaders of the people.

Mahārāja Parīkṣit kreeg de waarschuwing dat hij binnen zeven dagen zou sterven. Meteen verliet hij zijn paleis om zich voor te bereiden op wat hem te wachten stond. De koning had tenminste nog zeven dagen om zich voor te bereiden op zijn dood, maar wij hebben geen idee wanneer we zullen sterven, hoewel we zeker weten dat dat zal gebeuren. Ik weet niet eens of ik over een minuut nog zal leven. Zelfs een groot man als Mahatma Gandhi had er niet op gerekend dat hij binnen vijf minuten zou sterven, en evenmin konden de vooraanstaande personen die bij hem waren dit voorzien. Toch doen zulke mensen zich voor als grote leiders.

It is ignorance of death and life that distinguishes an animal from a man. A man, in the real sense of the term, inquires about himself and what he is. Wherefrom has he come into this life, and where is he going after death? Why is he put under the troubles of threefold miseries although he does not want them? Beginning from one’s childhood, one goes on inquiring about so many things in his life, but he never inquires about the real essence of life. This is animalism. There is no difference between a man and an animal as far as the four principles of animal life are concerned, for every living being exists by eating, sleeping, fearing, and mating. But only the human life is meant for relevant inquiries into the facts about eternal life and the Transcendence. Human life is therefore meant for research into eternal life, and the Vedānta-sūtra advises one to conduct this research now or never. If one fails to inquire now into these relevant matters about life, one is sure to go back again to the animal kingdom by the laws of nature. Therefore, even if a foolish man appears advanced in material science – that is, in eating, sleeping, fearing, mating, and so on – he cannot get free from the cruel hands of death by the law of nature. The law of nature works under three modes – goodness, passion, and ignorance. Those who live under conditions of goodness are promoted to the higher, spiritual status of life, and those who live under conditions of passion remain stationed in the same place in the material world where they are now, but those who live under conditions of ignorance are sure to be degraded to the lower species.

Een dier onderscheidt zich van een mens door zijn onwetendheid over leven en dood. Een mens in de ware zin van het woord vraagt zich af wie of wat hij is. Waar was hij voordat hij dit leven binnenging en waar gaat hij na zijn dood naartoe? Waarom ondergaat hij de drie vormen van leed, hoewel hij daar niet om gevraagd heeft? Van jongs af aan stelt iedereen allerlei vragen, maar niemand vraagt ooit naar de ware zin van het leven. Dat is dierlijkheid.

Wat de vier principes van het dierenleven aangaat, bestaat er geen verschil tussen mens en dier, want elk levend wezen houdt zich bezig met eten, slapen, angstig zijn en paren. Alleen het mensenleven is ervoor bedoeld om vragen te stellen over het eeuwige leven en het Transcendentale. Omdat het een kwestie van nu of nooit is, raadt het Vedānta-sūtra ons aan onmiddellijk met dit onderzoek te beginnen. Als we nalaten deze essentiële levenskwestie nu te onderzoeken, worden we door de natuurwetten beslist weer naar het dierenrijk verwezen. Ook al lijkt een dwaas nog zo gevorderd te zijn wat betreft materiële wetenschap — namelijk eten, slapen, angstig zijn en paren — uiteindelijk kan door de natuurwetten niemand aan de wrede greep van de dood ontkomen. De wetten van de natuur werken onder invloed van drie hoedanigheden: goedheid, hartstocht en onwetendheid. Wie in omstandigheden van goedheid verkeert, wordt naar een hoger, spiritueel niveau van leven bevorderd; wie in omstandigheden van hartstocht verkeert, blijft in dezelfde positie als waar hij zich nu in bevindt, en wie zich in omstandigheden van onwetendheid bevindt, zal beslist degraderen naar een lagere levensvorm.

The modern setup of human civilization is a risky one because it offers no education about relevant inquiries into the essential principles of life. Like animals, people do not know that they are going to be slaughtered by the laws of nature. They are satisfied with a bunch of green grass, or a so-called jolly life, like the waiting goat in a slaughterhouse. Considering such a condition of human life, we are just trying to make a humble attempt to save the human being by the message of Back to Godhead. This method is not fictitious. If there is at all to be an era of reality, this message of Back to Godhead is the beginning of that era.

De organisatie van de hedendaagse menselijke samenleving is riskant, omdat de mensen niet geleerd wordt hoe ze de juiste vragen moeten stellen over de essentiële grondbeginselen van het leven. En net als dieren staan ze er evenmin bij stil dat de natuurwetten een eind aan hun leven zullen maken. Ze zijn blij met een pluk gras, oftewel een zogenaamd plezierig leventje, zoals de geit die in de rij staat om geslacht te worden. Met het oog op deze toestand van het mensenleven, proberen we op een nederige manier de mensheid te redden met de boodschap van Back to Godhead. Deze methode is geen verzinsel. Mocht er überhaupt een tijdperk van realiteit komen, dan zal deze boodschap van Back to Godhead daar het begin van zijn.

According to Śrī Śukadeva Gosvāmī, the real fact is that a gṛhamedhī, or a person who has tied himself, like the goat meant for slaughter, in the business of family, society, community, nation, or humanity at large in regard to the problems and necessities of animal life – namely eating, sleeping, fearing, and mating – and who has no knowledge of the Transcendence is no better than an animal. He may have inquired about physical, political, economic, cultural, educational, or similar other matters of temporary, material concern, but if he has not inquired about the principles of transcendental life, he should be regarded as a blind man driven ahead by uncontrolled senses and about to fall into a ditch. That is the description of the gṛhamedhī.

Volgens Śrī Śukadeva Gosvāmī is een gṛhamedhī iemand die geen kennis heeft van het Transcendentale. Als een geit die voor de slacht is bedoeld, heeft zo iemand zichzelf vastgebonden aan familie, samenleving, land of de mensheid in het algemeen, voor de behoeften en problemen die dieren ook kennen, namelijk: eten, slapen, verdedigen en paren, en daarom is hij niet beter dan een dier. Het kan zijn dat hij goed thuis is in allerlei natuurkundige, politieke, economische, culturele, onderwijskundige of andere zaken van tijdelijk en materieel belang, maar als hij de grondbeginselen van het transcendentale leven niet kent, moet hij als een blinde worden beschouwd die, voortgedreven door zijn onbeteugelde zintuigen, op het punt staat in een sloot te vallen. Dat is de beschrijving van een gṛhamedhī.

The opposite of the gṛha-medhī, however, is the gṛha-stha. The gṛhastha āśrama, or the shelter of spiritual family life, is as good as the life of a sannyāsī, a member of the renounced order. Regardless of whether one is a householder or a renunciant, the important point is that of relevant inquiries. A sannyāsī is bogus if not interested in relevant inquiries, and a gṛhastha, or householder, is bona fide if he is inclined to put forward such inquiries. The gṛhamedhī, however, is simply interested in the animal necessities of life. By the laws of nature, the gṛhamedhī’s life is full of calamities, whereas the life of the gṛhastha is full of happiness. But in the modern human civilization, the gṛhamedhīs are posing as the gṛhasthas. We should therefore know who is what. A gṛhamedhī’s life is full of vices, because he does not know how to live a spiritual family life. He does not know that beyond his control is a power who supervises and controls his activities, and he has no conception of his future life. The gṛhamedhī is blind to his future and has no aptitude for making relevant inquiries. His only qualification is that he is bound by the shackles of attachment to the false things he has contacted in his temporary existence.

Het tegenovergestelde van de gṛhamedhī is de gṛhastha. De gṛhastha-āśrama, het spiritueel gerichte gezinsleven, is even goed als het leven van een sannyāsī (iemand in de onthechte levensorde). Het doet er niet toe of je de verantwoordelijkheid over een gezin hebt of afstand doet van de wereld — het gaat erom dat je de juiste vragen stelt. Een sannyāsī is alleen maar een sannyāsī in naam als hij niet geïnteresseerd is in deze essentiële vragen, en een gṛhastha, een getrouwd persoon, is volmaakt als hij ertoe geneigd is dergelijke vragen te stellen. Maar de gṛhamedhīheeft alleen oog voor de dierlijke behoeften van het leven. De natuurwetten zorgen ervoor dat het leven van een gṛhamedhī ellendig is en het leven van de gṛhastha vol geluk. Maar in de huidige samenleving doen de gṛhamedhī’szich voor als gṛhastha’s en daarom moeten we weten wie wat is. Het leven van de gṛhamedhī is vol problemen, omdat hij niet weet hoe hij zijn gezinsleven moet leiden. Hij weet niet dat er buiten zijn bereik een macht bestaat die toezicht houdt op zijn doen en laten en dat bestuurt, en hij heeft er geen idee van wat hem na de dood te wachten staat. Een gṛhamedhī is blind voor zijn toekomst en niet in staat diepgaande vragen te stellen. Met de ketenen van gehechtheid zit hij vastgeklonken aan de onwerkelijke zaken waarmee hij in zijn tijdelijke bestaan in aanraking is geweest.

At night such gṛhamedhīs waste their valuable time by sleeping or by satisfying their different varieties of sexual urges by visiting cinema shows and attending clubs and gambling houses, where women and liquor are indulged in lavishly. And during the day, they waste their valuable life in accumulating money or, if they have sufficient money to spend, by adjusting the comforts of their family members. Their standard of living and their personal needs increase with their increase in monetary income. Thus there is no limit to their expenses, and they are never satiated. Consequently there is unlimited competition in the field of economic development, and therefore there is no peace in any society of the human world.

’s Nachts verspillen deze gṛhamedhī’s hun kostbare tijd met slaap of met pogingen hun verschillende seksuele driften te bevredigen, door bioscopen, clubs en casino’s te bezoeken waar handenvol geld wordt uitgegeven aan drank en vrouwen. En overdag verspillen ze hun waardevolle tijd met het vergaren van geld of met het zorgen voor het comfort van hun familieleden. Hun levensstandaard en persoonlijke behoeften stijgen met hun inkomen. Zo komt er nooit een eind aan hun uitgaven en voelen ze zich nooit voldaan. Het gevolg is een onbeperkte concurrentiestrijd op het vlak van economische ontwikkeling, zodat er nooit vrede is in de mensenwereld.

Everyone is perplexed by the same questions about earning and spending, but ultimately one must depend on the mercy of mother nature. When there is a scarcity in production or there are disturbances caused by providence, the poor planmaking politician blames it on cruel nature but carefully avoids studying how and by whom the laws of nature are controlled. The Bhagavad-gītā, however, explains that the laws of nature are controlled by the Absolute Personality of Godhead. God alone is the controller of nature and the natural laws. Ambitious materialists sometimes examine a fragment of the law of nature, but they never care to know the maker of these laws. Most of them do not believe in the existence of an absolute person or God who controls the laws of nature. Rather, they simply concern themselves with the principles by which different elements interact, but they make no reference to the ultimate direction which makes such interactions possible. They have no relevant questions or answers in this regard. The second of the Vedānta-sūtras, however, answers the essential question about Brahman by asserting that the Supreme Brahman, the Supreme Transcendence, is He from whom everything is generated. Ultimately, He is the Supreme Person.

Iedereen breekt zijn hoofd over dezelfde vragen met betrekking tot geld verdienen en uitgeven, maar uiteindelijk moet men zich afhankelijk stellen van de genade van moeder natuur. Als er schaarste is of als er natuurrampen zijn, wijt de armzalige, plannenmakende politicus dit aan de wrede natuur. Maar de vraag hoe en door wie de wetten van de natuur bestuurd worden, vermijdt hij angstvallig. In de Bhagavad-gītā staat dat de natuurwetten beheerst worden door de Absolute Persoonlijkheid Gods. Alleen God is de bestuurder van de natuur en haar wetten. Eerzuchtige materialisten bestuderen soms een deelaspect van de natuur, maar ze zijn er nooit in geïnteresseerd wie deze wetmatigheden heeft gecreëerd. De meesten onder hen geloven niet in het bestaan van een absolute persoon of God achter de wetten van de natuur. Ze verdiepen zich liever in de principes volgens welke de verschillende elementen op elkaar inwerken dan dat ze zich afvragen wie de uiteindelijke bestuurder is die deze wisselwerkingen mogelijk maakt. Dergelijke belangrijke kwesties worden niet besproken. Het tweede aforisme uit het Vedānta-sūtra beantwoordt de essentiële vraag over Brahman door vast te stellen dat het Allerhoogste Brahman, de Allerhoogste Transcendentie, degene is uit wie alles voortkomt. Hij is uiteindelijk de Allerhoogste Persoon.

Not only is the foolish gṛhamedhī ignorant of the temporary nature of the particular type of body he has obtained, but he is also blind to the actual nature of what is happening before him in the daily affairs of his life. He may see his father die, his mother die, or a relative or neighbor die, yet he does not make the relevant inquiries about whether or not the other existing members of his family will die. Sometimes he thinks and knows that all the members of his family will die today or tomorrow and that he also will die. He may know that the whole family show – or, for that matter, the whole show of community, society, nation, and all such things – is but a temporary bubble in the air, having no permanent value. Yet he is mad after such temporary arrangements and does not concern himself with any relevant inquiries. He has no knowledge as to where he has to go after his death. He works very hard for the temporary arrangements of his family, society, or nation, but he never makes any future arrangement either for himself or for others who will pass away from this present phase of life.

De dwaze gṛhamedhī is niet alleen onwetend over de tijdelijke aard van het specifieke lichaam dat hij gekregen heeft, hij begrijpt evenmin de ware aard van alles wat er in het dagelijks leven om hem heen gebeurt. Zo kan hij zijn vader of moeder zien sterven, of een familielid of de buurman, maar hij stelt nooit de voor de hand liggende vraag of zijn andere familieleden niet ook zullen sterven. En al beseft hij dat al zijn familieleden vandaag of morgen zullen sterven en hijzelf ook, en dat de hele familievertoning en zelfs zijn gemeenschap, samenleving, volk, enz., niet meer is dan een tijdelijke luchtbel zonder enige blijvende waarde, toch blijft hij als een dolleman achter deze tijdelijke dingen aanhollen en houdt hij zich met geen enkele diepgaande levensvraag bezig. Hij werkt keihard voor de tijdelijke zaken van zijn gezin, gemeenschap of volk, maar heeft er geen idee van waar hij na zijn dood naartoe zal gaan. Ook neemt hij nooit enige maatregelen voor de toekomst, noch voor zichzelf, noch voor anderen die dit huidige levenspad zullen verlaten.

In a public vehicle like a railway carriage, we meet and sit down together with some unknown friends and become members of the same vehicle for a short time, but in due course we separate, never to meet again. Similarly, in a long sojourn of life, we get a temporary sitting accommodation in a so-called family, country, or society, but when the time is up, we are unwillingly separated from one another, never to meet again. There are so many questions relevant to our temporary arrangements in life and our friends in these temporary arrangements, but a man who is a gṛhamedhī never inquires about things of a permanent nature. We are all busy making permanent plans in various degrees of leadership, without knowing the permanent nature of things as they are. Śrīpāda Śaṅkarācārya, who especially strove to remove this ignorance in society and who advocated the cult of spiritual knowledge in regard to the all-pervading impersonal Brahman, said in despair, “Children are engaged in playing, young boys are engaged in so-called love affairs with young girls, and the old are seriously thoughtful about adjusting a baffled life of struggle. But, alas, no one is prepared to inquire relevantly into the science of Brahman, the Absolute Truth.”

In de trein zitten we samen met een stel onbekenden in een coupī, maar op een zeker moment gaat iedereen uiteen om elkaar vervolgens nooit meer terug te zien. Op dezelfde manier beschikken we op onze lange levensreis over een zitplaats binnen onze zogenaamde familie of samenleving, maar wanneer de tijd gekomen is, worden we tegen onze wil in van elkaar gescheiden en zullen we elkaar nooit meer terugzien. Er worden zo veel vragen gesteld in verband met het tijdelijke gebeuren waar wij en onze vrienden in verwikkeld zijn, maar een gṛhamedhī zal nooit iets vragen over wat blijvend is. We zijn allemaal druk bezig een blijvende situatie te creëren al naargelang we onze macht kunnen laten gelden, zonder de blijvende, permanente aard te kennen van de dingen zoals ze zijn. Śrīpāda Śaṅkarācārya, die zich vooral heeft ingezet om de samenleving van deze onwetendheid te bevrijden en die het ontwikkelen van spirituele kennis met betrekking tot het alomtegenwoordige onpersoonlijke Brahman voorstond, riep eens wanhopig uit: ‘Kinderen zijn altijd aan het spelen, jongens en meisjes houden zich bezig met zogenaamde liefdesrelaties en de ouderen zijn ernstig in de weer orde te scheppen in een gefrustreerd bestaan vol strijd. Maar helaas is niemand bereid om serieus onderzoek te doen naar de wetenschap van Brahman, de Absolute Waarheid.’

Śrī Śukadeva Gosvāmī, who was asked for direction by Mahārāja Parīkṣit, responded to the king’s relevant inquiries by advising him as follows:

Śrī Śukadeva Gosvāmī, die door Mahārāja Parīkṣit om advies was gevraagd, beantwoordde de vragen van de vorst met de volgende raad:

tasmād bhārata sarvātmā
bhagavān īśvaro hariḥ
śrotavyaḥ kīrtitavyaś ca
smartavyaś cecchatābhayam
tasmād bhārata sarvātmā
bhagavān īśvaro hariḥ
śrotavyaḥ kīrtitavyaś ca
smartavyaś cecchatābhayam

“O descendant of Bhārata, it is the duty of mortal men to inquire about, hear about, glorify, and meditate upon the Personality of Godhead, who is the most attractive person because of His fullness in opulence. He is called Hari because He alone can undo the conditioned existence of a living being. If we at all want to be freed from conditioned existence, we must make relevant inquiries about the Absolute Truth so that He may be pleased to bestow upon us perfect freedom in life.” [Śrīmad-Bhāgavatam 2.1.5]

‘O nakomeling van Bhārata, het is de plicht van alle stervelingen vragen te stellen en te horen over de Persoonlijkheid Gods, Hem te verheerlijken en op Hem te mediteren. Omdat Hij alle volheden bezit, is Hij de aantrekkelijkste persoon. Hij wordt Hari genoemd, omdat alleen Hij het levend wezen uit zijn gebonden bestaan kan verlossen. Willen we die verlossing, dan dienen we diepgaande vragen te stellen over de Absolute Waarheid, zodat Hij ons, in Zijn tevredenheid, volmaakte vrijheid zal schenken.’ (Śrīmad-Bhāgavatam 2.1.5)

Śrī Śukadeva Gosvāmī has particularly used four words in regard to the Absolute Personality of Godhead. These words distinguish the Absolute Person, or Para-brahman, from other persons, who are qualitatively one with Him. The Absolute Personality of Godhead is addressed as sarvātmā, or all-pervading, because no one is aloof from Him, although not everyone has this realization. The Personality of Godhead, by His plenary representation, resides in everyone’s heart as Paramātmā, the Supersoul, along with each individual soul. Therefore every individual soul has an intimate relationship with Him. Forgetfulness of this eternally existing intimate relationship with Him is the cause of conditioned life since time immemorial. But because He is Bhagavān, or the supreme personality, He can at once reciprocate the responsive call of a devotee. Moreover, because He is the perfect person, His beauty, opulence, fame, strength, knowledge, and renunciation are all unlimited sources of transcendental bliss for the individual soul. The individual soul becomes attracted by all these different opulences when they are imperfectly represented by other conditioned souls, but the individual soul is not satisfied by such imperfect representations, and therefore he perpetually seeks the perfect one. The Personality of Godhead’s beauty has no comparison, nor do His knowledge and renunciation. But above all, He is īśvara, or the supreme controller. We are at present being controlled by the police action of this great king. This police control is imposed upon us because of our disobedience of law. But because the Lord is Hari, He is able to cause the disappearance of our conditioned life by giving us full freedom in spiritual existence. It is therefore the duty of every man to make relevant inquiries about Him and thus go back to Godhead.

Śrī Śukadeva Gosvāmī gebruikt hier in het bijzonder vier woorden met betrekking tot de Absolute Persoonlijkheid Gods. Deze woorden onderscheiden de Absolute Persoon of Parabrahman van andere personen, die kwalitatief één met Hem zijn. De Absolute Persoonlijkheid Gods wordt sarvātmā, alomtegenwoordig, genoemd, omdat niemand los van Hem staat, ook al beseft niet iedereen dit. De Persoonlijkheid Gods verblijft door Zijn volkomen vertegenwoordiger, Paramātmā (de Superziel), naast de ziel in het hart van iedereen. Daarom heeft iedere individuele ziel een intieme relatie met Hem. Het vergeten van deze eeuwige, intieme relatie is sinds onheuglijke tijden de oorzaak van ons gebonden bestaan. Maar omdat Hij Bhagavān is, de Allerhoogste Persoonlijkheid, kan Hij onmiddellijk reageren wanneer een toegewijde Hem aanroept. Hij is de volmaakte persoon en daarom zijn Zijn schoonheid, rijkdom, roem, kracht, kennis en onthechting stuk voor stuk onbegrensde bronnen van transcendentaal geluk voor de individuele ziel. Zelfs als de individuele ziel de afspiegeling van deze volheden in andere geconditioneerde zielen ziet, raakt hij erdoor aangetrokken, maar omdat ze nooit volmaakt zijn, stelt het hem niet tevreden en blijft hij onophoudelijk naar de vervolmaking van deze eigenschappen zoeken. Maar de schoonheid van de Persoonlijkheid Gods kent haar weerga niet, en hetzelfde geldt voor Zijn kennis en onthechting. Bovenal is Hij īśvara, de Allerhoogste Bestuurder. Op dit moment worden we gecontroleerd door de politie, die onder het bestuur staat van de koning. Deze controle van de politie wordt ons opgelegd door onze ongehoorzaamheid aan de wet. Omdat de Heer Hari is, kan Hij ons geconditioneerde bestaan beëindigen en ons volkomen vrijheid schenken in het spiritueel bestaan. Daarom is het ieders plicht diepgaande vragen over Hem te stellen en zo terug te keren naar God.

Soul Research

Onderzoek naar de ziel

Śrīla Prabhupāda writes a letter to noted cardiologist Dr. Wilfred G. Bigelow: “The central question, you say, is ‘Where is the soul, and where does it come from?’ That is not difficult to understand.”

In 1972 kwam een groep voorname personen bijeen in Windsor, Ontario, en besprak daar ‘de problemen in verband met pogingen om het exacte moment van de dood vast te stellen’. 

In 1968, speaking before a gathering of students at Massachusetts Institute of Technology, Śrīla Prabhupāda points out an important lag in technological research. “Although you have so many departments of knowledge,” he says, “there is no department aiming to find the difference between a living body and a dead body.”

Onder de leden van dat forum bevonden zich de wereldberoemde hartchirurg Dr. Wilfred G. Bigelow, rechter Edson L. Haines van het Ontario Supreme Court en J. Francis Leddy, president van de universiteit van Windsor. Dr. Bigelow steunde het bestaan van de ziel en verzocht dringend om systematisch onderzoek voor het bepalen van wat de ziel is en waar ze vandaan komt. De uitspraken van Dr. Bigelow en andere leden van het forum werden later gepubliceerd in de Montreal Gazette

Although advanced in understanding the mechanical workings of the physical body, modern science gives but little attention to studying the spiritual spark that animates the body. In the Montreal Gazette article reproduced below, we find world-famous cardiologist Wilfred G. Bigelow urging systematic research to determine what the soul is and where it comes from. Reproduced next is Śrīla Prabhupāda’s letter in response to Dr. Bigelow’s plea. Śrīla Prabhupāda offers substantial Vedic knowledge on the science of the soul and suggests a practical method for scientifically understanding the spiritual spark.

Toen Śrīla Prabhupāda het artikel onder ogen kreeg, schreef hij Dr. Bigelow een brief met daarin substantiële Vedische kennis over de wetenschap van de ziel en suggesties hoe zij op een praktische en wetenschappelijke manier begrepen kan worden. Hier volgt het artikel uit de Montreal Gazette en de reactie van Śrīla Prabhupāda.

Gazette Headline:
Heart Surgeon Wants to Know What a Soul Is

Artikel in de Montreal Gazette: HARTCHIRURG WIL WETEN WAT EEN ZIEL IS

WINDSOR – A world-famous Canadian heart surgeon says he believes the body has a soul which departs at death and theologians ought to try to find out more about it.

WINDSOR—Een wereldberoemd Canadees hartchirurg zegt dat hij gelooft dat het lichaam een ziel heeft die bij de dood verdwijnt en dat theologen er meer over aan de weet moeten zien te komen.

Dr. Wilfred G. Bigelow, head of the cardiovascular surgery unit at Toronto General Hospital, said that “as a person who believes there is a soul,” he thought the time had come “to take the mystery out of this and find out what it is.”

Dr. Wilfred G. Bigelow, hoofd van de afdeling hart- en vaatchirurgie van het General Hospital in Toronto, zei dat hij ‘als iemand die gelooft in het bestaan van de ziel’ de tijd gekomen achtte om ‘haar van haar mysterieuze waas te ontdoen en na te gaan wat ze is’.

Bigelow was a member of a panel which appeared before the Essex County Medical-Legal Society to discuss problems associated with attempts to define the exact moment of death.

Bigelow maakte deel uit van een forum dat voor het Medical Legal Society van Essex County de problemen besprak die verband houden met het vaststellen van het exacte moment van de dood.

The question has become vital in the age of transplants of hearts and other organs in cases when the donors are inevitably dying.

De kwestie is van levensbelang geworden nu men zich bezighoudt met het transplanteren van het hart en andere organen in gevallen waarin de donors onvermijdelijk het leven laten.

The Canadian Medical Association has produced a widely accepted definition of death as the moment when the patient is in coma, responds to no stimulus of any kind, and brain waves recorded on a machine are flat.

De Medical Association van Canada heeft voor het doodsmoment de algemeen aanvaarde definitie gegeven als het ogenblik waarop de patiënt zich in coma bevindt, op geen enkele soort prikkel meer reageert en geen elektrisch weer te geven hersengolven meer vertoont.

The other members of the panel were Mr. Justice Edson L. Haines of the Ontario Supreme Court and J. Francis Leddy, president of the University of Windsor.

De overige leden van het forum waren rechter Edson L. Haines van het Ontario Supreme Court en J. Francis Leddy, president van de universiteit van Windsor.

Bigelow, elaborating on points he had raised during the discussion, said in an interview later that his thirty-two years as a surgeon had left him no doubts that there is a soul.

Bigelow zei later in een vraaggesprek, waarin hij nader inging op de punten die hij tijdens de discussie aan de orde had gesteld, dat zijn tweeëndertig jaar ervaring als chirurg hem zonder twijfel duidelijk hadden gemaakt dat er zoiets bestaat als een ziel.

“There are certain cases where you happen to be present at the moment when people pass from a living state to death, and some mysterious changes take place.

‘Als je meemaakt dat iemand van leven overgaat naar dood, zie je soms geheimzinnige veranderingen optreden. Een van de meest opmerkelijke is het plotselinge wegvallen van leven of glans in de ogen. Ze worden dof en letterlijk levenloos. Het is moeilijk zulke waarnemingen te documenteren. Ik denk zelfs dat het niet goed gedocumenteerd kan worden.’

“One of the most noticeable is the sudden lack of life or luster to the eyes. They become opaque and literally lifeless.

'Een van de meest opmerkelijke is het plotselinge wegvallen van leven of glans in de ogen. Ze worden dof en letterlijk levenloos.'

“It’s difficult to document what you observe. In fact, I don’t think it can be documented very well.”

'Het is moeilijk zulke waarnemingen te documenteren. Ik denk zelfs dat het niet goed gedocumenteerd kan worden.’

Bigelow, who became world renowned for his pioneering work in the “deep freeze” surgical technique known as hypothermia and for his heart valve surgery, said “soul research” should be undertaken by theology and allied disciplines within the university.

Bigelow, die zich op internationaal niveau roem verwierf met zijn pionierswerk in de ‘diepvries’-chirurgie, bekend als hypothermie, en om zijn hartklepchirurgie, zei dat de theologie en aanverwante universitaire disciplines zich moesten toeleggen op onderzoek naar de ziel.

During this discussion Leddy said that “if there is a soul, you are not going to see it. You are not going to find it.

Tijdens de discussie zei Leddy: ‘Als er al zoiets bestaat als de ziel, krijg je haar niet te zien. Je zult haar niet vinden.’

“If there is a principle of vitality or life, what is it?” The problem was that “the soul doesn’t exist anywhere specifically, geographically. It’s everywhere and yet it’s nowhere in the body.”

‘Als er zoiets bestaat als een vitaliteits- of levensprincipe, wat houdt dat dan in?’ Het probleem was dat de ziel niet op een specifieke plaats aanwezig is: ‘Ze is overal en tegelijkertijd nergens in het lichaam.’

It would “be nice to start experimenting, but I don’t know how you are going to get on any of these things,” Leddy said. He said the discussion reminded him of the Soviet cosmonaut who returned from space to report there was no God, because he didn’t see Him up there.

‘Het zou fijn zijn om met de experimenten te beginnen, maar ik zou niet weten hoe je vat op deze dingen kunt krijgen’, zei Leddy. Hij merkte op dat het gesprek hem deed denken aan de Russische kosmonaut die bij zijn terugkeer uit de ruimte rapporteerde dat God niet bestaat, omdat hij Hem nergens had gezien daarboven.

Maybe so, said Bigelow, but in modern medicine when something was encountered that could not be explained, “the watchword is discover the answer, take it into the laboratory, take it somewhere where you can discover the truth.”

Dat mag dan zo zijn, meende Bigelow, maar als men in de moderne geneeskunde iets tegenkomt waarvoor men geen verklaring heeft, luidt het antwoord: ‘Zoek het antwoord, breng alles naar het laboratorium, breng het ergens heen waar je de waarheid kunt ontdekken.’

The central question, said Bigelow, was “where is the soul and where does it come from?”

Volgens Bigelow is de centrale vraag: ‘Waar bevindt de ziel zich en waar komt ze vandaan?’

Śrīla Prabhupāda Gives the Vedic Evidence

Śrīla Prabhupāda geeft het Vedische bewijs

My dear Dr. Bigelow:

Geachte Dr. Bigelow,

Please accept my greetings. Recently I have read an article in the Gazette by Rae Corelli entitled “Heart Surgeon Wants to Know What a Soul Is,” and it was very interesting. Your comments show great insight, and so I thought to write you on this matter. Perhaps you may know that I am the founder-ācārya of the International Society for Krishna Consciousness. I have several temples in Canada – Montreal, Toronto, Vancouver, and Hamilton. This Kṛṣṇa consciousness movement is specifically meant to teach every soul his original, spiritual position.

Onlangs las ik in de Gazette een artikel van Rae Corelli, getiteld ‘Hartchirurg wil weten wat een ziel is’ en ik vond het bijzonder interessant. Uw verklaringen geven blijk van groot inzicht en daarom leek het me juist u hierover te schrijven. U weet misschien dat ik de stichter-ācārya ben van de Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn. Ik heb verschillende tempels in Canada: Montreal, Toronto, Vancouver en Hamilton. Deze Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn heeft als specifiek doel elke ziel haar oorspronkelijke, spirituele positie te tonen.

Undoubtedly the soul is present in the heart of the living entity, and it is the source of all the energies for maintaining the body. The energy of the soul is spread all over the body, and this is known as consciousness. Since this consciousness spreads the energy of the soul all over the body, one can feel pains and pleasures in any part of the body.

De ziel is beslist aanwezig in het hart van elk levend wezen en wel als bron van alle energieën die het lichaam instandhouden. De energie van de ziel is dus in het hele lichaam aanwezig en staat bekend als bewustzijn. Omdat dit bewustzijn de energie van de ziel door het hele lichaam verspreidt, kunnen we in elk deel van het lichaam pijn of genoegen ervaren.

The soul is individual, and he is transmigrating from one body to another, just as a person transmigrates from babyhood to childhood, from childhood to boyhood, from boyhood to youth, and then to advanced old age. Then the change called death takes place when we change to a new body, just as we change our old dress to a new dress. This is called transmigration of the soul.

De ziel is een individu en verhuist van het ene lichaam naar het andere, zoals iemand van zijn babyjaren naar zijn kleuterjaren verhuist, van zijn kleuterjaren naar zijn kinderjaren, van zijn kinderjaren naar jeugd en van zijn jeugd naar zijn ouderdom. Vervolgens vindt de verandering plaats die we ‘sterven’ noemen; dit is het moment waarop we naar een nieuw lichaam verhuizen, zoals we oude kleren voor nieuwe verwisselen. Dat wordt zielsverhuizing genoemd.

When a soul wants to enjoy this material world, forgetting his real home in the spiritual world, he takes this life of hard struggle for existence. This unnatural life of repeated birth, death, disease, and old age can be stopped when his consciousness is dovetailed with the supreme consciousness of God. That is the basic principle of our Kṛṣṇa movement.

Als een ziel van de materiële wereld wil genieten en daarbij haar eigen huis in de spirituele wereld vergeet, krijgt ze dit leven, dat gekenmerkt wordt door een harde strijd om het bestaan. Dit onnatuurlijke leven van herhaalde geboorte, ziekte, ouderdom en dood kan beëindigd worden als we ons bewustzijn verbinden met het allerhoogste bewustzijn van God. Dat is het grondbeginsel van onze gemeenschap.

As far as heart transplant is concerned, there is no question of success unless the soul is there in the heart. So the presence of the soul has to be accepted. In sexual intercourse, if there is no soul, there is no conception, no pregnancy. Contraception deteriorates the womb so that it no longer is a good place for the soul. That is against the order of God. By the order of God, a soul is sent to a particular womb, but by this contraceptive he is denied that womb and has to be placed in another. That is disobedience to the Supreme. For example, take a man who is supposed to live in a particular apartment. If the situation there is so disturbed that he cannot enter the apartment, then he is put at a great disadvantage. That is illegal interference and is punishable.

Wat harttransplantaties betreft, die kunnen alleen slagen als de ziel in het hart aanwezig is. We moeten de aanwezigheid van de ziel dus aanvaarden. Als er bij de geslachtsgemeenschap geen ziel betrokken is, volgt er geen bevruchting of zwangerschap. Voorbehoedsmiddelen maken de baarmoeder minder geschikt, zodat ze geen goed onderkomen voor de ziel is. Dat is tegen Gods gebod. Door Gods wil gaat de ziel naar een bepaalde baarmoeder, maar door het voorbehoedmiddel wordt ze eruit geweerd en moet ze in een andere baarmoeder gebracht worden. Anticonceptie betekent ongehoorzaamheid aan de Allerhoogste. Stel dat iemand in een bepaald huis woont. Als de situatie er zo verstoord wordt dat hij niet meer binnen kan komen, is dat erg in zijn nadeel. Dat is onwettige tussenkomst en daarom strafbaar.

The undertaking of “soul research” would certainly mark the advancement of science. But advancement of science will not be able to find the soul. The soul’s presence can simply be accepted on circumstantial understanding. You will find in the Vedic literature that the dimension of the soul is one ten-thousandth the size of a point. The material scientist cannot measure the length and breadth of a point. Therefore it is not possible for the material scientist to capture the soul. You can simply accept the soul’s existence by taking it from authority. What the greatest scientists are finding, we’ve explained long ago.

Onderzoek naar de ziel zou beslist een vooruitgang in de wetenschap betekenen. Maar hoe de wetenschap ook vooruitgaat, ze zal de ziel nooit kunnen ontdekken. De aanwezigheid van de ziel kan slechts indirect aangetoond worden. In de Vedische literatuur kunt u lezen dat de omvang van de ziel slechts een tienduizendste deel van een punt bedraagt. De materiële wetenschapper is niet in staat de afmeting van een punt te bepalen. Daarom kan hij onmogelijk zijn vinger op de ziel leggen. We kunnen het bestaan van de ziel begrijpen door eenvoudig het gezag van de autoriteiten te aanvaarden. Wat de grootste wetenschappers nu ontdekken, hebben wij al langere tijd geleden duidelijk gemaakt.

As soon as one understands the existence of the soul, he can immediately understand the existence of God. The difference between God and the soul is that God is a very great soul, and the living entity is a very small soul; but qualitatively they are equal. Therefore God is all-pervading, and the living entity is localized. But the nature and quality are the same.

Zodra we begrijpen dat de ziel bestaat, kunnen we begrijpen dat God bestaat. Het verschil tussen God en de ziel is dat God een zeer grote ziel is en het levend wezen een heel kleine; kwalitatief zijn ze echter gelijk. God is daarom alomtegenwoordig en het levend wezen is alleen plaatselijk aanwezig. Maar hun aard en wezen zijn gelijk.

The central question, you say, is “Where is the soul, and where does it come from?” That is not difficult to understand. We have already discussed that the soul is residing in the heart of the living entity and that it takes shelter in another body after death. Originally the soul comes from God. Just as a spark comes from fire, and when the spark falls down it appears to be extinguished, the spark of soul originally comes from the spiritual world to the material world. In the material world he falls down into three different conditions, which are called the modes of nature. When a spark of fire falls on dry grass, the fiery quality continues; when the spark falls on the ground, it cannot display its fiery manifestation unless the ground is favorably situated; and when the spark falls on water, it becomes extinguished. As such, we find three kinds of living conditions. One living entity is completely forgetful of his spiritual nature; another is almost forgetful but still has an instinct of spiritual nature; and another is completely in search of spiritual perfection. There is a bona fide method for the attainment of spiritual perfection by the spiritual spark of soul, and if he is properly guided then he is very easily sent back home, back to Godhead, wherefrom he originally fell.

U zegt dat de centrale vraag luidt: ‘Waar bevindt de ziel zich en waar komt ze vandaan?’ Dat is niet moeilijk te begrijpen. We hebben al besproken dat de ziel zich in het hart van het levend wezen bevindt en na de dood haar toevlucht zoekt in een ander lichaam. Oorspronkelijk komt de ziel van God. Zoals een vonk haar oorsprong in het vuur heeft en als ze eruit valt uitgedoofd lijkt, zo heeft de ziel in de materiële wereld haar oorsprong in de spirituele wereld. In de materiële wereld komt ze in drie verschillende omstandigheden terecht, die de hoedanigheden van de natuur genoemd worden. Valt een vonk op droog gras, dan behoudt ze haar kenmerken, ze blijft vurig; valt ze op de grond, dan kan ze die kenmerken niet handhaven, behalve als de grond zich daarvoor leent; en valt ze in het water, dan dooft ze uit. Zo kennen we drie verschillende bestaansomstandigheden. Het ene levende wezen is zijn spirituele aard volkomen vergeten, het andere is haar bijna vergeten, maar heeft er nog een instinct voor, en weer een ander is volledig op zoek naar spirituele volmaaktheid. Er bestaat een authentieke methode waarmee de spirituele vonk van de ziel tot spirituele volmaaktheid kan komen, en wordt ze daarbij goed begeleid, dan kan ze makkelijk terug naar huis gezonden worden, terug naar God, vanwaar ze oorspronkelijk viel.

It will be a great contribution to human society if this authorized information from the Vedic literature is presented to the modern world on the basis of modern scientific understanding. The fact is already there. It simply has to be presented for modern understanding.

Als deze gezaghebbende informatie uit de Vedische literatuur op basis van modern wetenschappelijk inzicht aan de huidige wereld zou worden gepresenteerd, dan zou dat een grote bijdrage zijn aan het welzijn van de samenleving. De feiten zijn er al. Ze hoeven alleen nog maar gepresenteerd te worden voor het begrip van de moderne mens.

Yours sincerely,
A. C. Bhaktivedanta Swami

Hoogachtend,
A.C. Bhaktivedanta Swami