TEXT 12

Devanagari

मोघाशा मोघकर्माणो मोघज्ञाना विचेतस: ।
राक्षसीमासुरीं चैव प्रकृतिं मोहिनीं श्रिता: ॥ १२ ॥

Text

Tekst

moghāśā mogha-karmāṇo
mogha-jñānā vicetasaḥ
rākṣasīm āsurīṁ caiva
prakṛtiṁ mohinīṁ śritāḥ

Synonyms

Synoniemen

mogha-āśāḥ — baffled in their hopes; mogha-karmāṇaḥ — baffled in fruitive activities; mogha-jñānāḥ — baffled in knowledge; vicetasaḥ — bewildered; rākṣasīm — demonic; āsurīm — atheistic; ca — and; eva — certainly; prakṛtim — nature; mohinīm — bewildering; śritāḥ — taking shelter of.

mogha-āśāḥ — hun hoop verijdeld; mogha-karmāṇaḥ — hun resultaatgerichte activiteiten verijdeld; mogha-jñānāḥ — hun kennis waardeloos; vicetasaḥ — verward; rākṣasīm — demonisch; āsurīm — atheïstisch; ca — en; eva — zeker; prakṛtim — natuur; mohinīm — verwarrend; śritāḥ — toevlucht nemen tot.

Translation

Vertaling

Those who are thus bewildered are attracted by demonic and atheistic views. In that deluded condition, their hopes for liberation, their fruitive activities, and their culture of knowledge are all defeated.

Zij die op zo’n manier verward zijn, raken aangetrokken tot demonische en atheïstische opvattingen. In die verwarde toestand is hun hoop op bevrijding ijdel, zijn hun resultaatgerichte activiteiten gedoemd te mislukken en is de kennis die ze verwerven waardeloos.

Purport

Betekenisverklaring

There are many devotees who assume themselves to be in Kṛṣṇa consciousness and devotional service but at heart do not accept the Supreme Personality of Godhead, Kṛṣṇa, as the Absolute Truth. For them, the fruit of devotional service – going back to Godhead – will never be tasted. Similarly, those who are engaged in fruitive pious activities and who are ultimately hoping to be liberated from this material entanglement will never be successful either, because they deride the Supreme Personality of Godhead, Kṛṣṇa. In other words, persons who mock Kṛṣṇa are to be understood to be demonic or atheistic. As described in the Seventh Chapter of Bhagavad-gītā, such demonic miscreants never surrender to Kṛṣṇa. Therefore their mental speculations to arrive at the Absolute Truth bring them to the false conclusion that the ordinary living entity and Kṛṣṇa are one and the same. With such a false conviction, they think that the body of any human being is now simply covered by material nature and that as soon as one is liberated from this material body there is no difference between God and himself. This attempt to become one with Kṛṣṇa will be baffled because of delusion. Such atheistic and demoniac cultivation of spiritual knowledge is always futile. That is the indication of this verse. For such persons, cultivation of the knowledge in the Vedic literature, like the Vedānta-sūtra and the Upaniṣads, is always baffled.

In het zevende hoofdstuk van de Bhagavad-gītā werd beschreven dat zulke demonische, kwaadaardige personen zich nooit aan Kṛṣṇa overgeven. Hun mentale speculaties om tot de Absolute Waarheid te komen, leiden hen daarom tot de onjuiste conclusie dat het gewone levend wezen en Kṛṣṇa īīn en dezelfde zijn. Door die onjuiste overtuiging denken ze dat het lichaam van welk menselijk wezen dan ook nu alleen bedekt is door de materiële natuur en dat zodra iemand bevrijd is van dit materiële lichaam er geen verschil meer bestaat tussen God en hemzelf. Deze poging om īīn te worden met Kṛṣṇa zal door verblinding worden verijdeld. Zulke atheïstische en demonische cultivering van spirituele kennis is altijd zinloos. Dat wordt met dit vers aangegeven. Voor zulke personen wordt het cultiveren van de kennis in de Vedische literatuur, zoals het Vedānta-sūtra en de upaniṣads, altijd verhinderd.

It is a great offense, therefore, to consider Kṛṣṇa, the Supreme Personality of Godhead, to be an ordinary man. Those who do so are certainly deluded because they cannot understand the eternal form of Kṛṣṇa. The Bṛhad-viṣṇu-smṛti clearly states:

Het is daarom een grote overtreding om Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, als een gewoon mens te beschouwen. Zij die dat wel doen zijn beslist misleid, omdat ze de eeuwige gedaante van Kṛṣṇa niet kunnen begrijpen. De Bṛhad-viṣṇu-smṛti zegt duidelijk:

yo vetti bhautikaṁ dehaṁ
kṛṣṇasya paramātmanaḥ
sa sarvasmād bahiṣ-kāryaḥ
śrauta-smārta-vidhānataḥ
mukhaṁ tasyāvalokyāpi
sa-celaṁ snānam ācaret

“One who considers the body of Kṛṣṇa to be material should be driven out from all rituals and activities of the śruti and the smṛti. And if one by chance sees his face, one should at once take bath in the Ganges to rid himself of infection.” People jeer at Kṛṣṇa because they are envious of the Supreme Personality of Godhead. Their destiny is certainly to take birth after birth in the species of atheistic and demoniac life. Perpetually, their real knowledge will remain under delusion, and gradually they will regress to the darkest region of creation.

‘Wie het lichaam van Kṛṣṇa als materieel beschouwt, moet worden geweerd bij alle rituelen en activiteiten van de śruti en smṛti. En mocht men per ongeluk zijn gezicht zien, dan moet men onmiddellijk een bad in de Ganges nemen om zichzelf te zuiveren van besmetting.’

Mensen drijven de spot met Kṛṣṇa omdat ze afgunstig zijn op de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Het is ongetwijfeld hun lot om leven na leven geboren te worden in atheïstische en demonische levenssoorten. Hun werkelijke kennis zal voortdurend verward blijven en geleidelijk aan zullen ze afglijden naar de duisterste regionen van de schepping.