Skip to main content

TEXT 2

TEXT 2

Devanagari

Devanagari

अधियज्ञ: कथं कोऽत्र देहेऽस्मिन्मधुसूदन ।
प्रयाणकाले च कथं ज्ञेयोऽसि नियतात्मभि: ॥ २ ॥

Text

Tekst

adhiyajñaḥ kathaṁ ko ’tra
dehe ’smin madhusūdana
prayāṇa-kāle ca kathaṁ
jñeyo ’si niyatātmabhiḥ
adhiyajñaḥ kathaṁ ko ’tra
dehe ’smin madhusūdana
prayāṇa-kāle ca kathaṁ
jñeyo ’si niyatātmabhiḥ

Synonyms

Synoniemen

adhiyajñaḥ — the Lord of sacrifice; katham — how; kaḥ — who; atra — here; dehe — in the body; asmin — this; madhusūdana — O Madhusūdana; prayāṇa-kāle — at the time of death; ca — and; katham — how; jñeyaḥ asi — You can be known; niyata-ātmabhiḥ — by the self-controlled.

adhiyajñaḥ — de Heer van offers; katham — hoe; kaḥ — wie; atra — hier; dehe — in het lichaam; asmin — dit; madhusūdana — o Madhusūdana; prayāṇa-kāle — op het moment van de dood; ca — en; katham — hoe; jñeyaḥ asi — Jij kunt gekend worden; niyata-ātmabhiḥ — door degenen met zelfbeheersing.

Translation

Vertaling

Who is the Lord of sacrifice, and how does He live in the body, O Madhusūdana? And how can those engaged in devotional service know You at the time of death?

Wie is de Heer van offers en hoe verblijft Hij in het lichaam, o Madhu-sūdana? En hoe kunnen zij die devotionele dienst verrichten Je kennen op het moment van de dood?

Purport

Betekenisverklaring

“Lord of sacrifice” may refer to either Indra or Viṣṇu. Viṣṇu is the chief of the primal demigods, including Brahmā and Śiva, and Indra is the chief of the administrative demigods. Both Indra and Viṣṇu are worshiped by yajña performances. But here Arjuna asks who is actually the Lord of yajña (sacrifice) and how the Lord is residing within the body of the living entity.

‘Heer van offers’ kan zowel naar Indra als naar Viṣṇu verwijzen. Viṣṇu staat aan het hoofd van de voornaamste halfgoden, inclusief Brahmā en Śiva, en Indra is de belangrijkste van de besturende halfgoden. Zowel Indra als Viṣṇu wordt vereerd met yajña’s, maar Arjuna vraagt hier wie werkelijk de Heer van yajña (offer) is en hoe Hij in het lichaam van het levend wezen verblijft.

Arjuna addresses the Lord as Madhusūdana because Kṛṣṇa once killed a demon named Madhu. Actually these questions, which are of the nature of doubts, should not have arisen in the mind of Arjuna, because Arjuna is a Kṛṣṇa conscious devotee. Therefore these doubts are like demons. Since Kṛṣṇa is so expert in killing demons, Arjuna here addresses Him as Madhusūdana so that Kṛṣṇa might kill the demonic doubts that arise in Arjuna’s mind.

Arjuna spreekt de Heer aan met Madhusūdana, omdat Kṛṣṇa ooit een demon met de naam Madhu doodde. Al deze vragen, die blijk geven van twijfel, hadden eigenlijk niet in Arjuna’s geest moeten opkomen, omdat Arjuna een Kṛṣṇa-bewuste toegewijde is. Deze twijfels worden daarom vergeleken met demonen. Omdat Kṛṣṇa zo bedreven is in het doden van demonen, spreekt Arjuna Hem aan met Madhusūdana en vraagt Kṛṣṇa daarmee om de demonische twijfels die in zijn geest zijn opgekomen, te doden.

Now the word prayāṇa-kāle in this verse is very significant because whatever we do in life will be tested at the time of death. Arjuna is very anxious to know of those who are constantly engaged in Kṛṣṇa consciousness. What should be their position at that final moment? At the time of death all the bodily functions are disrupted, and the mind is not in a proper condition. Thus disturbed by the bodily situation, one may not be able to remember the Supreme Lord. Mahārāja Kulaśekhara, a great devotee, prays, “My dear Lord, just now I am quite healthy, and it is better that I die immediately so that the swan of my mind can seek entrance at the stem of Your lotus feet.” The metaphor is used because the swan, a bird of the water, takes pleasure in digging into the lotus flowers; its sporting proclivity is to enter the lotus flower. Mahārāja Kulaśekhara says to the Lord, “Now my mind is undisturbed, and I am quite healthy. If I die immediately, thinking of Your lotus feet, then I am sure that my performance of Your devotional service will become perfect. But if I have to wait for my natural death, then I do not know what will happen, because at that time the bodily functions will be disrupted, my throat will be choked up, and I do not know whether I shall be able to chant Your name. Better let me die immediately.” Arjuna questions how a person can fix his mind on Kṛṣṇa’s lotus feet at such a time.

In dit vers is het woord ‘prayāṇa-kāle’ heel belangrijk, want alles wat we in ons leven doen zal op het moment van de dood getest worden. Arjuna wil heel graag weten hoe zij die altijd Kṛṣṇa-bewust bezig zijn, aan het einde van hun leven voor deze test kunnen slagen. Wat moet hun houding zijn op dat beslissende moment? Op het moment van de dood zijn alle lichamelijke functies verstoord en bevindt de geest zich niet in een geschikte toestand. Wie zodanig verstoord is door zijn lichamelijke toestand, zou wel eens niet in staat kunnen zijn om aan de Allerhoogste Heer te denken. Mahārāja Kulaśekhara, een groot toegewijde, bidt daarom: ‘O mijn Heer, op dit moment verkeer ik in goede gezondheid en daarom is het beter dat ik nu onmiddellijk sterf, zodat de zwaan van mijn geest kan binnengaan in het netwerk van de lotusstengels van Uw voeten.’ Deze metafoor wordt gebruikt omdat de zwaan, een watervogel, er plezier aan beleeft om tussen de stengels van lotussen te woelen; zwanen hebben deze speelse neiging om tussen de lotusbloemen te duiken. Mahārāja Kulaśekhara zegt dus tegen de Heer: ‘Mijn geest is nu onverstoord en mijn gezondheid is goed. Als ik nu, terwijl ik aan Uw lotusvoeten denk, onmiddellijk sterf, dan ben ik er zeker van dat mijn devotionele dienst aan U volmaakt zal worden. Maar als ik moet wachten op mijn natuurlijke dood, dan weet ik niet wat er zal gebeuren, want op dat moment zullen alle lichamelijke functies verstoord zijn; mijn keel zal helemaal verstopt zijn en ik weet niet of ik wel in staat zal zijn om Uw naam te chanten. Het is beter dat ik nu onmiddellijk sterf.’ Arjuna vraagt in dit vers hoe iemand op zo’n moment zijn geest op de lotusvoeten van Kṛṣṇa kan concentreren.