Skip to main content

TEXT 61

TEXT 61

Devanagari

Devanagari

ईश्वर: सर्वभूतानां हृद्देशेऽर्जुन तिष्ठति ।
भ्रामयन्सर्वभूतानि यन्‍त्रारूढानि मायया ॥ ६१ ॥

Text

Tekst

īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ
hṛd-deśe ’rjuna tiṣṭhati
bhrāmayan sarva-bhūtāni
yantrārūḍhāni māyayā
īśvaraḥ sarva-bhūtānāṁ
hṛd-deśe ’rjuna tiṣṭhati
bhrāmayan sarva-bhūtāni
yantrārūḍhāni māyayā

Synonyms

Synoniemen

īśvaraḥ — the Supreme Lord; sarva-bhūtānām — of all living entities; hṛt-deśe — in the location of the heart; arjuna — O Arjuna; tiṣṭhati — resides; bhrāmayan — causing to travel; sarva-bhūtāni — all living entities; yantra — on a machine; ārūḍhani — being placed; māyayā — under the spell of material energy.

īśvaraḥ — de Allerhoogste Heer; sarva-bhūtānām — van alle levende wezens; hṛt-deśe — op de plaats van het hart; arjuna — o Arjuna; tiṣṭhati — verblijft; bhrāmayan — laat rondreizen; sarva-bhūtāni — alle levende wezens; yantra — op een machine; ārūḍhani — geplaatst zijn; māyayā — in de ban van de materiële energie.

Translation

Vertaling

The Supreme Lord is situated in everyone’s heart, O Arjuna, and is directing the wanderings of all living entities, who are seated as on a machine, made of the material energy.

De Allerhoogste Heer bevindt Zich in ieders hart, o Arjuna, en bestuurt de omzwervingen van alle levende wezens, die zich als het ware op een machine bevinden die gemaakt is van de materiële energie.

Purport

Betekenisverklaring

Arjuna was not the supreme knower, and his decision to fight or not to fight was confined to his limited discretion. Lord Kṛṣṇa instructed that the individual is not all in all. The Supreme Personality of Godhead, or He Himself, Kṛṣṇa, as the localized Supersoul, sits in the heart directing the living being. After changing bodies, the living entity forgets his past deeds, but the Supersoul, as the knower of the past, present and future, remains the witness of all his activities. Therefore all the activities of living entities are directed by this Supersoul. The living entity gets what he deserves and is carried by the material body, which is created in the material energy under the direction of the Supersoul. As soon as a living entity is placed in a particular type of body, he has to work under the spell of that bodily situation. A person seated in a high-speed motorcar goes faster than one seated in a slower car, though the living entities, the drivers, may be the same. Similarly, by the order of the Supreme Soul, material nature fashions a particular type of body to a particular type of living entity so that he may work according to his past desires. The living entity is not independent. One should not think himself independent of the Supreme Personality of Godhead. The individual is always under the Lord’s control. Therefore one’s duty is to surrender, and that is the injunction of the next verse.

Arjuna was niet de allerhoogste kenner en zijn beslissing om wel of niet te vechten werd ingeperkt door zijn beperkte oordeelsvermogen. Heer Kṛṣṇa gaf de instructie dat het individu niet álles is. Hijzelf, Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, is aanwezig in het hart als de gelokaliseerde Superziel en geeft het levend wezen aanwijzingen. Na het verwisselen van lichaam vergeet het zijn vroegere daden, maar de Superziel, de kenner van verleden, heden en toekomst, blijft de getuige van al zijn activiteiten. Alle activiteiten van de levende wezens worden daarom geleid door deze Superziel.

Het levend wezen krijgt wat het verdient en wordt gedragen door het materiële lichaam, dat onder leiding van de Superziel in de materiële energie geschapen wordt. Zodra een levend wezen in een bepaald type lichaam geplaatst is, wordt het gedwongen te handelen onder invloed van die lichamelijke situatie. Een persoon in een sportwagen gaat sneller dan iemand in een langzamere auto, ook al zijn de levende wezens, de bestuurders, dezelfde. Op dezelfde manier vormt de materiële natuur in opdracht van de Allerhoogste Ziel een bepaald type lichaam voor een bepaald type levend wezen, zodat dit volgens zijn vroegere verlangens activiteiten kan ontplooien.

Het levend wezen is niet onafhankelijk. Niemand moet denken dat hij onafhankelijk is van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Het individu staat altijd onder Zijn leiding. Men heeft daarom de plicht zich over te geven en dat bevel wordt in het volgende vers gegeven.