Skip to main content

TEXT 55

TEXT 55

Text

Tekst

mat-karma-kṛn mat-paramo
mad-bhaktaḥ saṅga-varjitaḥ
nirvairaḥ sarva-bhūteṣu
yaḥ sa mām eti pāṇḍava
mat-karma-kṛn mat-paramo
mad-bhaktaḥ saṅga-varjitaḥ
nirvairaḥ sarva-bhūteṣu
yaḥ sa mām eti pāṇḍava

Synonyms

Synoniemen

mat-karma-kṛt — damit beschäftigt, Meine Arbeit zu verrichten; mat- paramaḥ — Mich als den Höchsten betrachtend; mat-bhaktaḥ — in Meinem hingebungsvollen Dienst beschäftigt; saṅga-varjitaḥ — befreit von der Verunreinigung durch fruchtbringende Tätigkeiten und gedankliche Spekulation; nirvairaḥ — ohne einen Feind; sarva-bhūteṣu — unter allen Lebewesen; yaḥ — jemand, der; saḥ — er; mām — zu Mir; eti — kommt; pāṇḍava — o Sohn Pāṇḍus.

mat-karma-kṛt — Mijn werk verrichtend; mat-paramaḥ — Mij als de Allerhoogste beschouwend; mat-bhaktaḥ — bezig met Mijn devotionele dienst; saṅga-varjitaḥ — bevrijd van alle onzuiverheden van resultaatgerichte activiteiten en speculatieve kennis; nirvairaḥ — zonder vijanden; sarva-bhūteṣu — onder alle levende wezens; yaḥ — iemand die; saḥ — hij; mām — tot Mij; eti — komt; pāṇḍava — o zoon van Pāṇḍu.

Translation

Vertaling

Mein lieber Arjuna, wer sich in Meinem reinen hingebungsvollen Dienst beschäftigt, frei von den Verunreinigungen durch fruchtbringende Tätigkeiten und gedankliche Spekulation, wer für Mich arbeitet, wer Mich zum höchsten Ziel seines Lebens macht und wer jedem Lebewesen ein Freund ist, gelangt mit Sicherheit zu Mir.

Beste Arjuna, degene die Mij zuivere devotionele dienst bewijst, die vrij is van de onzuiverheden van resultaatgerichte activiteiten en speculatieve kennis, die voor Mij werkt, die Mij het hoogste doel van zijn leven maakt en die vriendelijk is voor alle levende wezens, die zal zeker tot Mij komen.

Purport

Betekenisverklaring

ERLÄUTERUNG: Jeder, der sich der höchsten aller Persönlichkeiten Gottes auf dem Kṛṣṇaloka-Planeten in der spirituellen Welt nähern will und mit der Höchsten Persönlichkeit, Kṛṣṇa, eng verbunden sein möchte, muß die Richtlinien befolgen, die hier von Ihm persönlich gegeben werden. Deshalb gilt dieser Vers als die Essenz der Bhagavad-gītā. Die Bhagavad-gītā ist ein Buch, das für die bedingten Seelen bestimmt ist, die in der materiellen Welt mit dem Ziel tätig sind, die Natur zu beherrschen, und die das wahre, spirituelle Leben nicht kennen. Die Bhagavad- gītā soll zeigen, wie man seine spirituelle Existenz und seine ewige Beziehung zur höchsten spirituellen Persönlichkeit verstehen kann und wie man nach Hause, zu Gott, zurückkehren kann. Dies nun ist der Vers, der klar den Vorgang beschreibt, wie man im spirituellen Leben erfolgreich sein kann: durch hingebungsvollen Dienst.

Iedereen die de allerhoogste van alle Persoonlijkheden Gods wil benaderen op de Kṛṣṇaloka-planeet in de spirituele hemel en die op een vertrouwelijke manier verbonden wil zijn met de Allerhoogste Persoonlijkheid, Kṛṣṇa, moet zich aan deze formule houden, die door de Allerhoogste Zelf gegeven is. Dit vers wordt daarom als de essentie van de Bhagavad-gītā beschouwd. De Bhagavad-gītā is een boek dat gericht is tot geconditioneerde zielen, die binnen de materiële wereld actief zijn met als doel de baas te spelen over de natuur en die het werkelijke, spirituele leven niet begrijpen. De Bhagavad-gītā is ervoor bedoeld om te laten zien hoe men zijn spirituele bestaan en zijn relatie met de allerhoogste spirituele persoonlijkheid kan begrijpen en om onderricht te geven over hoe men terug kan gaan naar huis, terug naar God. Dit is het vers dat duidelijk uitleg geeft over het proces waardoor men succes kan behalen in zijn spirituele activiteit, namelijk devotionele dienst.

Was Arbeit betrifft, so sollte man seine Energie ausschließlich auf Kṛṣṇa-bewußte Tätigkeiten übertragen. Hierzu heißt es im Bhakti- rasāmṛta-sindhu (1.2.255):

Wat werk betreft, men moet zijn energie volledig op Kṛṣṇa-bewuste activiteiten richten. Zo wordt in de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.255) gezegd:

anāsaktasya viṣayān
yathārham upayuñjataḥ
nirbandhaḥ kṛṣṇa-sambandhe
yuktaṁ vairāgyam ucyate
anāsaktasya viṣayān
yathārham upayuñjataḥ
nirbandhaḥ kṛṣṇa-sambandhe
yuktaṁ vairāgyam ucyate

Niemand sollte eine Arbeit verrichten, die nicht in Beziehung zu Kṛṣṇa steht. Das wird kṛṣṇa-karma genannt. Egal welche Tätigkeiten man verrichtet, man sollte nicht am Ergebnis seiner Arbeit haften. Das Ergebnis sollte allein Ihm gewidmet werden. Ein Geschäftsmann zum Beispiel kann seine Arbeit in Kṛṣṇa-Bewußtsein umwandeln, wenn er sie für Kṛṣṇa tut. Wenn Kṛṣṇa der Besitzer des Geschäfts ist, sollte Er auch den Gewinn dieses Geschäfts genießen. Wenn ein Geschäftsmann also Tausende und Abertausende von Dollars besitzt, muß er dies alles Kṛṣṇa darbringen, und wenn er es tut, ist dies Arbeit für Kṛṣṇa. Anstatt sich ein großes Haus für die Befriedigung seiner Sinne zu bauen, kann er einen wunderschönen Tempel für Kṛṣṇa bauen, die Bildgestalt Kṛṣṇas installieren und sich um Ihre Verehrung kümmern, so wie es die autorisierten Bücher des hingebungsvollen Dienstes vorschreiben. Dies alles ist kṛṣṇa- karma. Statt am Ergebnis seiner Arbeit zu haften, sollte man es Kṛṣṇa darbringen. Außerdem sollte man die Überreste der Speisen, die Kṛṣṇa dargebracht wurden, als prasādam zu sich nehmen. Wenn man ein großes Haus für Kṛṣṇa baut und die Bildgestalt Kṛṣṇas installiert, so ist es einem nicht untersagt, darin zu wohnen, aber man muß verstehen, daß der Besitzer des Gebäudes Kṛṣṇa ist. Dies wird Kṛṣṇa-Bewußtsein genannt. Sollte man jedoch nicht in der Lage sein, einen Tempel für Kṛṣṇa zu erbauen, so kann man zumindest den Tempel Kṛṣṇas reinigen; auch das ist kṛṣṇa-karma. Oder man kann einen Garten anlegen und pflegen. Jeder, der Land besitzt – und zumindest in Indien hat selbst der ärmste Mann ein kleines Stück Land –, kann darauf Blumen anpflanzen, um sie zu Kṛṣṇa zu opfern. Man kann tulasī-Pflanzen setzen, denn tulasī-Blätter sind sehr wichtig, und Kṛṣṇa hat dies in der Bhagavad-gītā empfohlen: patraṁ puṣpaṁ phalaṁ toyam. Kṛṣṇa möchte, daß man Ihm ein Blatt, eine Blume, eine Frucht oder etwas Wasser opfert; eine solche Opferung wird Ihn zufriedenstellen. Mit dem Blatt ist insbesondere tulasī gemeint. Man kann also tulasī anpflanzen und sie begießen. So kann sich selbst der ärmste Mann im Dienst Kṛṣṇas beschäftigen. Dies sind einige Beispiele, wie man für Kṛṣṇa arbeiten kann.

Niemand zou ander werk moeten doen dan dat wat in verband staat met Kṛṣṇa; dat wordt kṛṣṇa-karma genoemd. Iemand mag dan bezig zijn met verschillende activiteiten, maar hij moet niet gehecht zijn aan het resultaat van dat werk; het resultaat moet volledig aan Kṛṣṇa worden gewijd. Iemand kan bijvoorbeeld zakendoen, maar om die activiteit om te zetten in Kṛṣṇa-bewustzijn, moet hij zakendoen voor Kṛṣṇa. Als Kṛṣṇa de eigenaar is van de zaak, dan moet Kṛṣṇa van de winst genieten. Wanneer een zakenman duizenden en duizenden euro’s heeft en hij het aan Kṛṣṇa hoort te offeren, dan kan hij dat doen. Dat is werken voor Kṛṣṇa.

In plaats van grote gebouwen neer te zetten voor eigen zinsbevrediging, kan men een mooie tempel voor Kṛṣṇa bouwen en kan men er een Beeldgedaante van Kṛṣṇa op het altaar plaatsen en ervoor zorgen dat de Beeldgedaante verzorgd wordt volgens gezaghebbende boeken over devotionele dienst. Dat is ook kṛṣṇa-karma. Men moet niet gehecht zijn aan het resultaat van zijn werk, maar het resultaat moet aan Kṛṣṇa geofferd worden en men moet de overblijfselen van de offergaven aan Kṛṣṇa als prasāda aanvaarden. Wanneer men een zeer groot gebouw voor Kṛṣṇa bouwt en er Beeldgedaanten van Kṛṣṇa op het altaar plaatst, is het niet verboden om ook in dat gebouw te wonen, maar het moet duidelijk zijn dat Kṛṣṇa de eigenaar van het gebouw is. Dat wordt Kṛṣṇa-bewustzijn genoemd. Maar wie niet in staat is een tempel te bouwen voor Kṛṣṇa, kan zich nuttig maken door de tempel van Kṛṣṇa schoon te houden; dat is ook kṛṣṇa-karma.

Men kan een tuin aanleggen en cultiveren. Iedereen die land heeft — in India heeft iedere arme man ten minste een bepaalde oppervlakte land — kan dat gebruiken om bloemen te kweken om die aan Hem te offeren. Men kan tulasī-planten zaaien, omdat tulasī-blaadjes zeer belangrijk zijn en omdat Kṛṣṇa dit in de Bhagavad-gītā heeft aangeraden. Patraṁ puṣpaṁ phalaṁ toyam. Kṛṣṇa verlangt dat men Hem een blad of een bloem of fruit of een beetje water offert — door zulke offergaven is Hij tevreden. Met een blad wordt speciaal een tulasī-blad bedoeld. Men kan dus tulasī zaaien en de planten water geven. Op die manier kan zelfs de armste persoon Kṛṣṇa dienen. Dit zijn enkele voorbeelden van hoe men voor Kṛṣṇa kan werken.

Das Wort mat-paramaḥ bezieht sich auf jemanden, der die Gemeinschaft Kṛṣṇas in Seinem höchsten Reich als die höchste Vollkommenheit des Lebens erachtet. Ein solcher Mensch wünscht sich nicht, auf die höheren Planeten, wie den Mond, die Sonne, die himmlischen Planeten oder selbst den höchsten Planeten des Universums, Brahmaloka, erhoben zu werden. All dies kann ihn nicht verlocken. Nur der spirituelle Himmel wirkt auf ihn anziehend. Und selbst im spirituellen Himmel ist er nicht damit zufrieden, in die leuchtende brahmajyoti- Ausstrahlung einzugehen, denn er möchte den höchsten spirituellen Planeten namens Kṛṣṇaloka oder Goloka Vṛndāvana erreichen. Da er vollkommenes Wissen über diesen Planeten besitzt, ist er an keinem anderen Planeten interessiert. Wie das Wort mad-bhaktaḥ andeutet, beschäftigt er sich voll und ganz im hingebungsvollen Dienst, vor allem in den neun hingebungsvollen Tätigkeiten: hören, chanten, sich erinnern, verehren, den Lotosfüßen des Herrn dienen, Gebete darbringen, die Befehle des Herrn ausführen, Freundschaft mit Ihm schließen und Ihm alles hingeben. Man kann sich in allen neun Vorgängen der Hingabe beschäftigen oder in acht, sieben oder mindestens in einem, und so wird man mit Sicherheit die Vollkommenheit erreichen.

Het woord ‘mat-paramaḥ’ heeft betrekking op iemand die het gezelschap van Kṛṣṇa in Zijn allerhoogste verblijfplaats als de hoogste perfectie van het leven beschouwt. Zo iemand verlangt er niet naar om verheven te worden naar de hogere, hemelse planeten zoals de maan, de zon of zelfs Brahmāloka, de hoogste planeet van dit universum. Hij voelt zich daardoor niet aangetrokken; hij voelt zich alleen aangetrokken tot de spirituele hemel en wil alleen daar naar worden overgebracht. En in de spirituele hemel is hij zelfs niet tevreden met het opgaan in de stralende gloed van de brahmajyoti, want hij wil binnengaan in de hoogste spirituele planeet, namelijk Kṛṣṇaloka, Goloka Vṛndāvana. Hij heeft alle kennis over die planeet en daarom is hij niet meer geïnteresseerd in welke andere planeet dan ook.

Met het woord ‘mad-bhaktaḥ’ wordt aangegeven dat zo iemand volledig opgaat in devotionele dienst, vooral in de negen devotionele activiteiten: horen, chanten, zich herinneren, vereren, het dienen van de lotusvoeten van de Heer, gebeden opzeggen, de opdrachten van de Heer uitvoeren, vriendschap met Hem sluiten en alles aan Hem overgeven. Men kan met alle negen methoden bezig zijn of met acht of zeven of zelfs maar met īīn, en dat zal iemand ongetwijfeld perfect maken.

Der Ausdruck saṅga-varjitaḥ ist sehr bedeutsam. Man sollte den Umgang mit Menschen, die gegen Kṛṣṇa sind, meiden. Nicht nur die Atheisten sind gegen Kṛṣṇa, sondern auch diejenigen, die zu fruchtbringenden Tätigkeiten und gedanklicher Spekulation neigen. Deshalb wird die reine Form hingebungsvollen Dienens im Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.1.11) wie folgt beschrieben:

De term saṅga-varjitaḥ is zeer belangrijk. Men moet zich losmaken van personen die tegen Kṛṣṇa zijn. Niet alleen de atheïsten zijn tegen Kṛṣṇa, maar ook degenen die aangetrokken worden door resultaatgerichte activiteiten en mentale speculatie. In de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.1.11) wordt de zuivere vorm van devotionele dienst als volgt beschreven:

anyābhilāṣitā-śūnyaṁ
jñāna-karmādy-anāvṛtam
ānukūlyena kṛṣṇānu-
śīlanaṁ bhaktir uttamā
anyābhilāṣitā-śūnyaṁ
jñāna-karmādy-anāvṛtam
ānukūlyena kṛṣṇānu-
śīlanaṁ bhaktir uttamā

In diesem Vers erklärt Śrīla Rūpa Gosvāmī unmißverständlich, daß jeder, der unvermischten hingebungsvollen Dienst ausführen möchte, zuerst von aller materiellen Verunreinigung frei sein muß. Er muß frei sein vom Umgang mit Menschen, die fruchtbringenden Tätigkeiten oder gedanklicher Spekulation verfallen sind. Wenn man von solchem unerwünschten Umgang sowie von der Verunreinigung durch materielle Wünsche frei geworden ist und in einer positiven, wohlmeinenden Haltung Wissen über Kṛṣṇa kultiviert, so nennt man dies reinen hingebungsvollen Dienst. Ānukūlyasya saṅkalpaḥ prātikūlyasya varjanam (Hari-bhakti-vilāsa 11.676). Man sollte in einer positiven Haltung an Kṛṣṇa denken und für Ihn handeln, nicht in einer negativen Haltung. Kaṁsa war ein Feind Kṛṣṇas. Gleich von Kṛṣṇas Geburt an versuchte Kaṁsa, Kṛṣṇa auf alle möglichen Arten zu töten, und weil seine Pläne alle fehlschlugen, dachte er ständig an Kṛṣṇa. Somit war er jederzeit – während er arbeitete, während er aß und während er schlief – in jeder Hinsicht Kṛṣṇa-bewußt; aber dieses Kṛṣṇa-Bewußtsein war nicht positiv, und so galt er, obwohl er vierundzwanzig Stunden am Tag an Kṛṣṇa dachte, als Dämon, und Kṛṣṇa tötete ihn schließlich. Natürlich erlangt jeder, der von Kṛṣṇa getötet wird, augenblicklich Erlösung, aber das ist nicht das Ziel des reinen Gottgeweihten. Der reine Gottgeweihte wünscht sich nicht einmal Erlösung. Er möchte nicht einmal zum höchsten Planeten, Goloka Vṛndāvana, erhoben werden. Sein einziges Ziel ist es, Kṛṣṇa zu dienen, wo immer er auch ist.

In dit vers verklaart Rūpa Gosvāmī duidelijk dat wie onvermengde devotionele dienst wil verrichten, vrij moet zijn van alle vormen van materiële onzuiverheid. Hij moet vrij zijn van het gezelschap van personen die verslaafd zijn aan resultaatgerichte activiteiten en mentale speculatie. Wie vrij is van zulk ongewenst gezelschap en van de onzuiverheid van materiële verlangens, cultiveert op een gunstige manier kennis over Kṛṣṇa; dat wordt zuivere devotionele dienst genoemd.

Ānukūlyasya saṅkalpaḥ prātikūlyasya varjanam (Hari-bhakti-vilāsa 11.676). Men moet op een positieve manier aan Kṛṣṇa denken en actief voor Hem zijn, niet op een negatieve manier. Kaṁsa was een vijand van Kṛṣṇa. Vanaf de geboorte van Kṛṣṇa had Kaṁsa zoveel plannen gesmeed om Hem te doden en omdat Kaṁsa nooit succes had, dacht hij altijd aan Kṛṣṇa. Terwijl hij aan het werk was, tijdens het eten en slapen was hij dus in ieder opzicht voortdurend Kṛṣṇa-bewust, maar dat Kṛṣṇa-bewustzijn was geen positief Kṛṣṇa-bewustzijn en daarom werd hij, hoewel hij vierentwintig uur per dag voortdurend aan Kṛṣṇa dacht, toch als een demon gezien en werd hij uiteindelijk door Kṛṣṇa gedood. Natuurlijk krijgt iedereen die door Kṛṣṇa gedood wordt onmiddellijk verlossing, maar dat is niet het doel van een zuivere toegewijde. De zuivere toegewijde wil niet eens verlossing. Hij wil zelfs niet overgebracht worden naar de hoogste planeet, Goloka Vṛndāvana. Kṛṣṇa dienen is zijn enige doel, waar hij ook is.

Ein Geweihter Kṛṣṇas ist jedem freundlich gesinnt. Deshalb wird hier gesagt, daß er keinen Feind hat (nirvairaḥ). Wie ist dies zu verstehen? Ein Gottgeweihter im Kṛṣṇa-Bewußtsein weiß, daß nur hingebungsvoller Dienst zu Kṛṣṇa einen Menschen von allen Problemen des Lebens befreien kann. Er hat dies persönlich erfahren und möchte daher dieses System, Kṛṣṇa-Bewußtsein, in der menschlichen Gesellschaft einführen. Es gibt viele historische Beispiele von Geweihten des Herrn, die ihr Leben riskierten, um Gottesbewußtsein zu verbreiten. Das wohl bekannteste Beispiel ist Jesus Christus. Er wurde von den Nichtgottgeweihten gekreuzigt, aber dennoch opferte er sein Leben für die Verbreitung des Gottesbewußtseins. Natürlich wäre es ein oberflächliches Verständnis, wenn man glaubte, er sei getötet worden. Auch in Indien gibt es viele solcher Beispiele, wie zum Beispiel Ṭhākura Haridāsa und Prahlāda Mahārāja. Warum gingen diese Gottgeweihten ein solches Risiko ein? Weil sie Kṛṣṇa-Bewußtsein verbreiten wollten, und das ist kein leichtes Unterfangen. Ein Kṛṣṇa-bewußter Gottgeweihter weiß, daß das Leid eines Menschen darauf zurückzuführen ist, daß er seine ewige Beziehung zu Kṛṣṇa vergessen hat. Der größte Dienst, den man der menschlichen Gesellschaft erweisen kann, besteht deshalb darin, seinen Nächsten von allen materiellen Problemen zu erlösen. Auf diese Weise ist ein reiner Gottgeweihter im Dienst des Herrn beschäftigt. Wir können uns also vorstellen, wie barmherzig Kṛṣṇa zu denen ist, die sich in Seinem Dienst beschäftigen und alles für Ihn wagen. Deshalb ist es sicher, daß solche Menschen nach Verlassen des Körpers den höchsten Planeten erreichen werden.

Een toegewijde van Kṛṣṇa is vriendelijk voor iedereen. Daarom wordt hier gezegd dat hij geen vijanden heeft (nirvairaḥ). Hoe komt dat? Een toegewijde die verankerd is in Kṛṣṇa-bewustzijn weet dat alleen devotionele dienst aan Kṛṣṇa voor iedereen de oplossing is voor de problemen van het leven. Hij heeft dit zelf ervaren en daarom wil hij dit stelsel — Kṛṣṇa-bewustzijn — in de menselijke samenleving invoeren.

Er zijn in de geschiedenis veel voorbeelden te vinden van toegewijden van de Heer die hun leven hebben gewaagd om godsbewustzijn te verspreiden. Het bekende voorbeeld is Heer Jezus Christus. Hij werd door niet-toegewijden gekruisigd, maar offerde zijn leven op om het godsbewustzijn te verspreiden. Maar het zou natuurlijk oppervlakkig zijn te denken dat hij gedood werd.

Ook in India zijn er vele voorbeelden, zoals Ṭhākura Haridāsa en Prahlāda Mahārāja. Waarom namen ze dit risico? Omdat ze het Kṛṣṇa-bewustzijn wilden verspreiden, en dat is moeilijk. Een Kṛṣṇa-bewust persoon weet dat de oorzaak van iemands lijden het vergeten van zijn eeuwige relatie met Kṛṣṇa is. De grootste weldaad die men de menselijke samenleving daarom kan bewijzen, is zijn medemens bevrijden van alle materiële problemen door hem te onderwijzen over Kṛṣṇa. Op die manier is een zuivere toegewijde bezig met devotionele dienst aan de Heer en zo is de Heer, via de zuivere toegewijde, zelfs voor gewone mensen zeer genadig. We kunnen ons nu voorstellen hoe genadig Kṛṣṇa is voor degenen die dienst aan Hem verrichten en alles voor Hem riskeren. Het staat daarom vast dat zulke personen na het verlaten van hun lichaam de allerhoogste planeet zullen bereiken.

Zusammenfassend läßt sich sagen, daß von Kṛṣṇa sowohl die universale Form, die eine zeitweilige Manifestation ist, als auch die Form der Zeit, die alles verschlingt, und selbst die vierhändige Viṣṇu-Form manifestiert wurden. Folglich ist Kṛṣṇa der Ursprung all dieser Manifestationen. Es ist nicht so, daß Kṛṣṇa eine Manifestation der ursprünglichen viśva-rūpa oder eine Erweiterung Viṣṇus ist. Kṛṣṇa ist der Ursprung aller Formen. Es gibt Hunderte und Tausende von Viṣṇus, aber für einen Gottgeweihten ist keine andere Form Kṛṣṇas wichtig außer der ursprünglichen Form, dem zweihändigen Śyāmasundara. In der Brahma- saṁhitā heißt es, daß diejenigen, die sich in Liebe und Hingabe zur Śyāmasundara-Form Kṛṣṇas hingezogen fühlen, in ihrem Herzen immer Ihn, und nichts anderes, sehen können. Die Bedeutung des Elften Kapitels liegt also darin, daß die Form Kṛṣṇas essentiell und absolut ist.

Om dit hoofdstuk samen te vatten: Kṛṣṇa toonde Zijn kosmische gedaante, die een tijdelijke manifestatie is, en ook de gedaante van de tijd, die alles verslindt, en Hij toonde zelfs de vierarmige gedaante van Viṣṇu. Kṛṣṇa is dus de oorsprong van al deze gedaanten. Kṛṣṇa is niet een gedaante van de oorspronkelijke viśva-rūpa of van Viṣṇu. Kṛṣṇa is de oorsprong van alle gedaanten. Er zijn honderden en duizenden Viṣṇu’s, maar voor een toegewijde is geen enkele gedaante van Kṛṣṇa zo belangrijk als de oorspronkelijke gedaante van de twee-armige Śyāmasundara. In de Brahma-saṁhitā staat dat zij die met liefde en devotie gehecht zijn aan de gedaante van Kṛṣṇa als Śyāmasundara, Hem altijd kunnen zien in het hart en dat ze niets anders kunnen zien. De betekenis van dit elfde hoofdstuk is daarom dat men moet begrijpen dat de gedaante van Kṛṣṇa de allerhoogste en meest essentiële is.

Hiermit enden die Bhaktivedanta-Erläuterungen zum Elften Kapitel der Śrīmad Bhagavad-gītā mit dem Titel: „Die universale Form“.

Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het elfde hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘De kosmische gedaante’.