TEXT 42
TEXT 42
Text
Tekst
kiṁ jñātena tavārjuna
viṣṭabhyāham idaṁ kṛtsnam
ekāṁśena sthito jagat
kiṁ jñātena tavārjuna
viṣṭabhyāham idaṁ kṛtsnam
ekāṁśena sthito jagat
Synonyms
Synoniemen
atha vā — of; bahunā — veel; etena — door deze soort; kim — wat; jñātena — door te kennen; tava — jouw; arjuna — o Arjuna; viṣṭabhya — doordringend; aham — Ik; idam — dit; kṛtsnam — hele; eka — door īīn; aṁśena — deeltje; sthitaḥ — bevind Me; jagat — universum.
Translation
Vertaling
Doch wozu, o Arjuna, ist all dieses detaillierte Wissen notwendig? Mit einem einzigen Bruchteil Meinerselbst durchdringe und erhalte Ich das gesamte Universum.
Maar waar is al deze gedetailleerde kennis voor nodig, Arjuna? Met īīn enkel deeltje van Mijzelf doordring en draag Ik dit hele universum.
Purport
Betekenisverklaring
ERLÄUTERUNG: Der Höchste Herr ist in allen materiellen Universen gegenwärtig, indem Er als Überseele in alle Dinge eingeht. Der Herr erklärt Arjuna hier, daß es nicht notwendig sei, die Fülle und Pracht einzelner Manifestationen separat zu verstehen. Arjuna sollte verstehen, daß alle Manifestationen nur existieren können, weil Kṛṣṇa als Überseele in sie eingeht. Alle Lebewesen, angefangen von Brahmā, dem gigantischsten Geschöpf, bis hinunter zur kleinsten Ameise, existieren nur, weil der Herr in sie eingegangen ist und sie alle erhält.
De Allerhoogste Heer wordt overal in alle materiële universa vertegenwoordigd, doordat Hij in alle dingen binnengaat als de Superziel. De Heer zegt hier tegen Arjuna dat het geen zin heeft te begrijpen hoe de dingen in hun afzonderlijke volheid en grootheid bestaan. Hij zou moeten beseffen dat alle dingen bestaan doordat Kṛṣṇa er als de Superziel in binnengaat. Alle wezens, van Brahmā, het reusachtigste wezen, tot de kleinste mier, bestaan omdat de Heer als de Superziel in ieder van hen afzonderlijk is binnengegaan en hen instandhoudt.
Es gibt eine Missionsgesellschaft, die den Standpunkt vertritt, daß man durch die Verehrung eines beliebigen Halbgottes die Höchste Persönlichkeit Gottes bzw. das höchste Ziel erreiche. Hier jedoch wird die Verehrung der Halbgötter von Grund auf mißbilligt, da selbst die größten Halbgötter, wie Brahmā und Śiva, nur einen Teil der Füllen des Höchsten Herrn repräsentieren. Er ist der Ursprung von jedem, der geboren wird, und niemand ist größer als Er. Er ist asamaurdhva, das heißt, niemand kann Ihn übertreffen oder Ihm gleichkommen. Im Padma Purāṇa heißt es, daß jemand, der den Höchsten Herrn, Kṛṣṇa, mit den Halbgöttern gleichsetzt – selbst wenn es sich um Brahmā oder Śiva handelt –, auf der Stelle zum Atheisten wird. Wenn man jedoch die verschiedenen Beschreibungen der Füllen und Erweiterungen von Kṛṣṇas Energie gründlich studiert, kann man ohne jeden Zweifel die Stellung des Herrn, Śrī Kṛṣṇa, verstehen, und seinen Verstand ohne Abweichung auf die Verehrung Kṛṣṇas richten. In Seinem Aspekt der Überseele, der Erweiterung Seiner Teilrepräsentation, die in alles Existierende eingeht, ist der Herr alldurchdringend. Reine Gottgeweihte konzentrieren daher ihre Gedanken im Kṛṣṇa-Bewußtsein völlig auf den hingebungsvollen Dienst. So ist es ihnen möglich, ständig auf der transzendentalen Ebene zu bleiben. In den Versen 8 bis 11 dieses Kapitels findet man eine sehr klare Beschreibung von hingebungsvollem Dienst und der Verehrung Kṛṣṇas. Das ist der Pfad des reinen hingebungsvollen Dienstes. Wie man die höchste Vollkommenheit der Hingabe, Gemeinschaft mit der Höchsten Persönlichkeit Gottes, erreichen kann, ist in diesem Kapitel ausführlich erklärt worden. Śrīla Baladeva Vidyābhūṣaṇa, ein bedeutender ācārya in der Schülernachfolge, die von Kṛṣṇa ausgeht, schreibt zum Abschluß seines Kommentares zu diesem Kapitel:
Er bestaat een Missie die regelmatig verkondigt dat het aanbidden van ongeacht welke halfgod iemand tot de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods of tot het allerhoogste doel zal leiden. Maar hier wordt het aanbidden van halfgoden sterk afgeraden, want zelfs de grootste halfgoden, zoals Brahmā en Śiva, vertegenwoordigen maar een deel van de volheid van de Allerhoogste Heer. Hij is de oorsprong van iedereen die geboren is en niemand is groter dan Hij. Hij is asamaurdhva, wat betekent dat niemand hoger is dan Hij en dat niemand gelijk is aan Hem.
In de Padma Purāṇa wordt gesteld dat degene die denkt dat Kṛṣṇa, de Allerhoogste Heer, tot dezelfde categorie behoort als de halfgoden — zelfs in het geval van Brahmā of Śiva — meteen een atheïst wordt. Maar wie de verschillende beschrijvingen van de volheden en expansies van de energie van Kṛṣṇa grondig bestudeert, kan zonder enige twijfel de positie van Heer Śrī Kṛṣṇa begrijpen en kan zijn geest richten op het aanbidden van Hem, zonder te worden afgeleid. De Heer is alomtegenwoordig door de expansie van Zijn deelaspect de Superziel, die binnengaat in alles wat bestaat. Zuivere toegewijden richten hun geest op het Kṛṣṇa-bewustzijn door volledige devotionele dienst; zo bevinden ze zich altijd in een transcendentale positie.
In dit hoofdstuk is in teksten acht tot en met elf het pad van devotionele dienst en aanbidding van Kṛṣṇa heel duidelijk aangegeven. Dat is het pad van zuivere devotionele dienst. Hoe iemand het hoogste niveau van devotionele perfectie kan bereiken, namelijk omgang met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, is in dit hoofdstuk grondig uitgelegd. Śrīla Baladeva Vidhyābhūṣaṇa, een groot ācārya in de opeenvolging van discipelen vanaf Kṛṣṇa, concludeert zijn commentaar op dit hoofdstuk als volgt:
bhavanty aty-ugra-tejasaḥ
yad-aṁśena dhṛtaṁ viśvaṁ
sa kṛṣṇo daśame ’rcyate
bhavanty aty-ugra-tejasaḥ
yad-aṁśena dhṛtaṁ viśvaṁ
sa kṛṣṇo daśame ’rcyate
Von Śrī Kṛṣṇas mächtiger Energie bezieht selbst die mächtige Sonne ihre Macht, und die ganze Welt wird durch Kṛṣṇas Teilerweiterung erhalten. Deshalb ist Śrī Kṛṣṇa verehrenswert.
‘Van de krachtige energie van Heer Kṛṣṇa krijgt zelfs de geweldige zon haar kracht, en door de deelexpansie van Kṛṣṇa wordt de hele wereld instandgehouden. Heer Kṛṣṇa is daarom vererenswaardig.’
Hiermit enden die Bhaktivedanta-Erläuterungen zum Zehnten Kapitel der Śrīmad Bhagavad-gītā mit dem Titel: „Die Füllen des Absoluten“.
Zo eindigen de commentaren van Śrī Śrīmad A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda bij het tiende hoofdstuk van Śrīmad Bhagavad-gītā, getiteld ‘De volheid van de Absolute’.