Skip to main content

TEXT 8

TEXT 8

Tekst

Tekst

raso ’ham apsu kaunteya
prabhāsmi śaśi-sūryayoḥ
praṇavaḥ sarva-vedeṣu
śabdaḥ khe pauruṣaṁ nṛṣu
raso ’ham apsu kaunteya
prabhāsmi śaśi-sūryayoḥ
praṇavaḥ sarva-vedeṣu
śabdaḥ khe pauruṣaṁ nṛṣu

Synonyms

Synoniemen

rasaḥ — smagen; aham — Jeg; apsu — i vand; kaunteya — O Kuntīs søn; prabhā — lys; asmi — Jeg er; śaśi-sūryayoḥ — Månens og Solens; praṇavaḥ — de tre bogstaver a-u-m; sarva — i alle; vedeṣu — Vedaerne; śabdaḥ — lyden; khe — i æteren; pauruṣam — evnen; nṛṣu — i mennesker.

rasaḥ — smaak; aham — Ik; apsu — in water; kaunteya — o zoon van Kuntī; prabhā — het licht; asmi — Ik ben; śaśi-sūryayoḥ — van de maan en de zon; praṇavaḥ — de drie letters a-u-m; sarva — in alle; vedeṣu  — de Veda’s; śabdaḥ — geluidsvibratie; khe — in de ether; pauruṣam — bekwaamheid; nṛṣu — in de mens.

Translation

Vertaling

O Kuntīs søn, Jeg er vandets smag, Solens og Månens lys og stavelsen oṁ i de vediske mantraer. Jeg er lyden i æteren og evnen i mennesket.

O zoon van Kuntī, Ik ben de smaak van water, het licht van de zon en de maan, en de lettergreep oṁ in de Vedische mantra’s; Ik ben het geluid in de ether en de bekwaamheid in de mens.

Purport

Betekenisverklaring

FORKLARING: Dette vers forklarer, hvordan Herren er altgennemtrængende gennem Sine forskellige materielle og åndelige energier. Den Højeste Herre kan til at begynde med opfattes gennem Sine forskellige energier, og på den måde erkendes Han upersonligt. Ligesom halvguden på Solen er en person, der kan opfattes gennem sin altgennemtrængende energi, solskinnet, kan Herren, skønt Han befinder Sig i Sin evige bolig, opfattes gennem Sine altgennemtrængende udbredte energier.

Det aktive princip i vand er dets smag af vand. Ingen bryder sig om at drikke havvand, for den rene smag af vand er blandet med salt. Vands tiltrækning ligger i dets rene smag, og denne rene smag er en af Herrens energier. Upersonalisten opfatter Herrens tilstedeværelse i vand gennem dets smag, og personalisten priser Herren for så venligt at have forsynet os med velsmagende vand til at slukke menneskets tørst. Det er måden at opfatte den Højeste på. Der er i praksis ingen konflikt imellem personalisme og upersonalisme. Den, der kender Gud, ved, at både den upersonlige og den personlige opfattelse er til stede samtidig i alting, og at der ingen modsætning er mellem dem. Herren Caitanya gav derfor Sin ophøjede lære, acintya bheda-og-abheda-tattva: ufattelig samtidig enhed og forskellighed.

Dit vers legt uit hoe de Heer alomtegenwoordig is door Zijn verschillende materiële en spirituele energieën. In het begin kan de Allerhoogste Heer worden waargenomen door Zijn verschillende energieën en op die manier kan iemand zich bewust worden van Zijn onpersoonlijke aspect. Zoals de halfgod van de zon een persoon is en door zijn alomtegenwoordige energie, de zonneschijn, kan worden waargenomen, zo kan de Heer worden waargenomen door Zijn verschillende en alomtegenwoordige energieën, ook al bevindt Hij Zich in Zijn eeuwige verblijfplaats.

De smaak van water is het essentiële principe van water. Niemand houdt ervan om zeewater te drinken, omdat de zuivere smaak van water vermengd is met zout. De mate van aantrekking voor water hangt af van de zuiverheid van de smaak, en deze zuivere smaak is een van de energieën van de Heer. De impersonalist ervaart de aanwezigheid van de Heer in water door de smaak die het heeft en de personalist verheerlijkt de Heer ook, omdat Hij zo vriendelijk is om ons van smakelijk water te voorzien, zodat we onze dorst kunnen lessen. Dat is de manier om de Allerhoogste waar te nemen. Praktisch gezien is er geen conflict tussen het personalisme en het impersonalisme. Wie God kent weet dat het impersonalistische en het personalistische kenmerk tegelijkertijd in alles aanwezig is en dat er geen sprake is van een tegenstrijdigheid. Daarom heeft Heer Caitanya Zijn verheven leerstelling gegeven: acintya bheda- en abheda-tattva of tegelijkertijd eenheid en verscheidenheid.

Lyset fra Solen og Månen kommer også oprindeligt fra brahmajyoti, der er Herrens upersonlige stråleglans. Og praṇava eller oṁ-kāra, den transcendentale lyd, der indleder alle vediske hymner, henvender sig ligeledes til den Højeste Herre. Eftersom upersonalisterne er meget bange for at tiltale den Højeste Herre, Kṛṣṇa, ved Hans talløse navne, foretrækker de at fremsige den transcendentale lyd oṁ-kāra. Men de forstår ikke, at oṁ-kāra er Kṛṣṇas lydrepræsentation. Det Kṛṣṇa-bevidste domæne udstrækker sig til alt, og den, der forstår Kṛṣṇa-bevidsthed, er velsignet. De, der ikke kender Kṛṣṇa, er under illusion, og således er kendskab til Kṛṣṇa befrielse, og uvidenhed om Ham er trældom.

Het licht van de zon en de maan komt oorspronkelijk ook voort uit de brahma-jyoti, de onpersoonlijke gloed van de Heer. En met praṇava of oṁkāra, de transcendentale klank aan het begin van iedere Vedische hymne, wordt de Allerhoogste Heer aangesproken. Omdat de impersonalisten zo bang zijn om de Allerhoogste Heer Kṛṣṇa met Zijn onbeperkte hoeveelheid namen aan te spreken, geven ze er de voorkeur aan om het oṁkāra, de transcendentale klank, uit te spreken. Maar ze beseffen niet dat oṁkāra Kṛṣṇa is, vertegenwoordigd door geluid.

De invloedssfeer van het Kṛṣṇa-bewustzijn strekt zich over alles uit en iemand die het kent is gezegend. Zij die Kṛṣṇa niet kennen, verkeren in illusie. Zo leidt kennis over Kṛṣṇa tot bevrijding en wie geen kennis over Hem heeft, blijft door die onwetendheid gebonden.