Skip to main content

TEXT 16

TEXT 16

Tekst

Tekst

jñānena tu tad ajñānaṁ
yeṣāṁ nāśitam ātmanaḥ
teṣām āditya-vaj jñānaṁ
prakāśayati tat param
jñānena tu tad ajñānaṁ
yeṣāṁ nāśitam ātmanaḥ
teṣām āditya-vaj jñānaṁ
prakāśayati tat param

Synonyms

Synoniemen

jñānena — gennem viden; tu — men; tat — den; ajñānam — uvidenhed; yeṣām — de, hvis; nāśitam — ødelægges; ātmanaḥ — om det levende væsen; teṣām — deres; āditya-vat — som den opstigende sol; jñānam — viden; prakāśayati — afslører; tat param — Kṛṣṇa-bevidsthed.

jñānena — door kennis; tu — maar; tat — dat; ajñānam — onwetendheid; yeṣām — van wie; nāśitam — is vernietigd; ātmanaḥ — van het levend wezen; teṣām — hun; āditya-vat — zoals de opgaande zon; jñānam — kennis; prakāśayati — onthult; tat param — Kṛṣṇa-bewustzijn.

Translation

Vertaling

Når man imidlertid er blevet oplyst af den viden, gennem hvilken uvidenheden tilintetgøres, afslører denne viden alt, ligesom sollyset oplyser alt i dagtimerne.

Maar wanneer iemand verlicht wordt met de kennis waardoor onwetendheid vernietigd wordt, dan onthult zijn kennis alles zoals de zon overdag alles verlicht.

Purport

Betekenisverklaring

FORKLARING: De, der har glemt Kṛṣṇa, er helt sikkert forvildede, men de, der er i Kṛṣṇa-bevidsthed, er slet ikke forvildede. Der står i Bhagavad-gītā, sarvaṁ jñāna-plavena (4.36), jñānāgniḥ sarva-karmāṇi (4.37) og na hi jñānena sadṛśam (4.38). Viden er altid i høj kurs. Og hvad er det for en viden? Perfekt viden kan fås, når man overgiver sig til Kṛṣṇa, som det bekræftes i kapitel 7, vers 19: bahūnāṁ janmanām ante, jñānavān māṁ prapadyate. Når den, der er fuldkommen i viden, efter mange, mange liv overgiver sig til Kṛṣṇa, eller når man er blevet Kṛṣṇa- bevidst, bliver alting afsløret for én, ligesom alt afsløres af Solen om dagen. Det levende væsen er forvildet på mange forskellige måder. Når man for eksempel helt ubændigt anser sig selv for at være Gud, bliver man i virkeligheden fanget i uvidenhedens sidste fælde. Hvis et levende væsen er Gud, hvordan kan det så blive forvirret af uvidenhed? Bliver Gud forvirret af uvidenhed? I så fald er uvidenhed eller Satan mægtigere end Gud. Virkelig kundskab kan fås fra en person, der er i fuldkommen Kṛṣṇa-bevidsthed. Man må derfor opsøge en sådan ægte åndelig mester og under hans vejledning lære, hvad Kṛṣṇa-bevidsthed er, for Kṛṣṇa-bevidsthed vil afgjort forjage al uvidenhed, nøjagtig ligesom Solen bortjager mørket. Selv om man eventuelt er helt klar over, at man ikke er denne krop, men er transcendental til kroppen, kan man måske stadig ikke skelne mellem sjælen og Oversjælen. Man kan imidlertid forstå det hele, hvis man søger tilflugt hos den fuldkomne og ægte Kṛṣṇa-bevidste åndelige mester. Det er kun, når man virkelig møder en repræsentant for Gud, at man kan kende Gud og sit forhold til Ham. Guds repræsentant hævder aldrig, at han er Gud, skønt han bliver vist al den respekt, der normalt er forbeholdt Gud, fordi han har viden om Gud. Man må lære at kende forskellen på Gud og det levende væsen. Herren Śrī Kṛṣṇa fastslog derfor i kapitel 2, at hvert eneste levende væsen er en individuel person, og at Herren også er en individuel person. De var alle individuelle personer i fortiden, de er individuelle personer nu, og de vil blive ved med at være individuelle personer i fremtiden, selv efter at de er blevet befriet. Om natten ser vi alt som ét i mørket, men om dagen, når Solen er oppe, kan man se alt i dets rette lys. Identitet med individuel personlighed i åndeligt liv er virkelig kundskab.

Zij die Kṛṣṇa vergeten zijn, zijn beslist verward, maar zij die Kṛṣṇa-bewust zijn, zijn dat niet in het minst. In de Bhagavad-gītā staat: sarvaṁ jñāna-plavena (4.36), jñānāgniḥ sarva-karmāṇi (4.37) en na hi jñānena sadṛśam (4.38). Kennis wordt altijd ten zeerste gerespecteerd. Maar wat is die kennis? Men krijgt perfecte kennis wanneer men zich overgeeft aan Kṛṣṇa of zoals in Bhagavad-gītā 7.19 gezegd wordt: bahūnāṁ janmanām ante jñānavān māṁ prapadyate. Wanneer iemand die volmaakt is in kennis zich na vele, vele levens aan Kṛṣṇa overgeeft of Kṛṣṇa-bewust wordt, dan wordt alles aan hem geopenbaard zoals tijdens de dag alles geopenbaard wordt door de zon.

Het levend wezen is op zoveel manieren verward. Wanneer het bijvoorbeeld botweg denkt dat het zelf God is, dan komt het terecht in de laatste valstrik van onwetendheid. Als het levend wezen God is, hoe kan het dan verward raken door onwetendheid? Kan God in de war raken door onwetendheid? Als dat zo zou zijn, dan zou onwetendheid of Satan groter zijn dan God. Werkelijke kennis kan men van een volmaakt Kṛṣṇa-bewust persoon krijgen. Men moet daarom zo’n bonafide spiritueel leraar proberen te vinden en onder zijn leiding leren wat Kṛṣṇa-bewustzijn is, omdat Kṛṣṇa-bewustzijn beslist alle onwetendheid zal verdrijven zoals de zon de duisternis verdrijft.

Zelfs al is iemand ervan doordrongen dat hij niet het lichaam is, maar dat hij eraan ontstegen is, dan nog kan het zo zijn dat hij niet in staat is om de ziel en de Superziel van elkaar te onderscheiden. Hij kan echter alles op de juiste manier te weten komen als hij ervoor zorgt zijn toevlucht te zoeken bij de volmaakte, bonafide Kṛṣṇa-bewuste spiritueel leraar. Men kan God en de relatie die men met God heeft alleen begrijpen als men werkelijk een vertegenwoordiger van God ontmoet. Een vertegenwoordiger van God zal nooit beweren dat hij God is, hoewel hem hetzelfde respect wordt betuigd dat normaliter aan God betuigd wordt, omdat hij kennis heeft over God. Men moet een onderscheid leren maken tussen God en het levend wezen. Heer Śrī Kṛṣṇa stelt daarom in het tweede hoofdstuk (2.12) dat ieder levend wezen een individu is en dat de Heer ook een individu is. In het verleden waren ze allemaal individuen, in het heden zijn ze individuen en in de toekomst zullen ze individuen blijven, zelfs na hun bevrijding. Tijdens de nacht, in het donker, lijkt alles voor ons īīn te zijn, maar tijdens de dag, wanneer de zon op is, zien we de ware identiteit van alles. Het besef dat men in het spirituele leven zijn individuele identiteit behoudt is werkelijke kennis.