Skip to main content

TEXT 51

TEXT 51

Tekst

Tekst

arjuna uvāca
dṛṣṭvedaṁ mānuṣaṁ rūpaṁ
tava saumyaṁ janārdana
idānīm asmi saṁvṛttaḥ
sa-cetāḥ prakṛtiṁ gataḥ
arjuna uvāca
dṛṣṭvedaṁ mānuṣaṁ rūpaṁ
tava saumyaṁ janārdana
idānīm asmi saṁvṛttaḥ
sa-cetāḥ prakṛtiṁ gataḥ

Synonyms

Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna sagde; dṛṣṭvā — idet jeg ser; idam — denne; mānuṣam — menneskelige; rūpam — form; tava — Din; saumyam — meget smukke; janārdana — O opretholder af folket; idānīm — nu; asmi — jeg er; saṁvṛttaḥ — beroliget; sa-cetāḥ — i min bevidsthed; prakṛtim — til min egen natur; gataḥ — vendt tilbage.

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; dṛṣṭvā — terwijl ik zie; idam — deze; mānuṣam — menselijke; rūpam — gedaante; tava — Jouw; saumyam — heel mooie; janārdana — o bestraffer van de vijand; idānīm — nu; asmi — ik ben; saṁvṛttaḥ — kalm; sa-cetāḥ — in mijn bewustzijn; prakṛtim — tot mijn eigen aard; gataḥ — teruggekeerd.

Translation

Vertaling

Da Arjuna så Kṛṣṇa i Dennes oprindelige skikkelse, udbrød han: O Janārdana, ved synet af Din utroligt smukke menneskelignende form får jeg atter ro i sindet og bliver mig selv på ny.

Toen Arjuna Kṛṣṇa in Zijn oorspronkelijke gedaante zag, zei hij: O Janār-dana, nu ik deze menselijke gedaante zie, die zo bijzonder aantrekkelijk is, is mijn geest rustig en kom ik weer tot mezelf.

Purport

Betekenisverklaring

FORKLARING: Her angiver ordene mānuṣaṁ rūpam klart og tydeligt, at Guddommens Højeste Personlighed oprindeligt er toarmet. De, der håner Kṛṣṇa for at være et almindeligt menneske, vises her at være uvidende om Hans guddommelige natur. Hvis Kṛṣṇa er som et almindeligt menneske, hvordan kan Han da fremvise den universelle form for derefter at fremstå i Sin firarmede Nārāyaṇa-form? Bhagavad-gītā er meget klar her, at den, der anser Kṛṣṇa for at være en almindelig person, og som vildleder læseren ved at hævde, at det er den upersonlige Brahman, der taler inden i Kṛṣṇa, begår den største uret. Kṛṣṇa har rent faktisk vist både Sin universelle form og Sin firarmede Viṣṇu-form. Hvordan kan Han da være et almindeligt menneske? En ren hengiven lader sig ikke forvirre af sådanne vildledende Bhagavad-gītā-kommentarer, for han ved, hvad der er hvad. Bhagavad-gītās oprindelige vers er soleklare. De behøver ikke kunstig belysning fra tåbelige kommentatorer.

In dit vers geven de woorden ‘mānuṣaṁ rūpam’ duidelijk aan dat de gedaante van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods oorspronkelijk tweearmig is. Dit laat zien dat degenen die Kṛṣṇa bespotten alsof Hij een gewoon persoon is, duidelijk onwetend zijn over de goddelijke natuur van Kṛṣṇa. Als Kṛṣṇa net als een gewoon menselijk wezen is, hoe kan Hij dan Zijn kosmische gedaante laten zien en vervolgens weer Zijn gedaante als de vierarmige Nārāyaṇa tonen? In de Bhagavad-gītā wordt duidelijk gezegd dat hij die denkt dat Kṛṣṇa een gewoon persoon is en die de lezer misleidt door te beweren dat het het onpersoonlijk Brahman in Kṛṣṇa is dat spreekt, daarmee een groot onrecht doet. Kṛṣṇa heeft daadwerkelijk Zijn kosmische gedaante en Zijn vierarmige Viṣṇu-gedaante getoond, dus hoe kan Hij dan een gewoon menselijk wezen zijn? Een zuivere toegewijde raakt niet verward door misleidende commentaren op de Bhagavad-gītā, omdat hij weet wat wát is. De oorspronkelijke verzen in de Bhagavad-gītā zijn zo duidelijk als de zon en hebben het lamplicht van dwaze commentatoren niet nodig.